blauwe gezicht sprong. In zijn handen lag een zwaar geweer. Een bandelier met patronen hing om zijn schouder en op z'n heup bungelde een lang, glimmend mes.
‘Kijk eens, Chiva, wat we hier hebben!’ riep de sikkel.
Nu pas begreep Anton dat de weg naar achteren was afgesneden. Hij draaide zich om. De ander was kleiner en magerder en droeg een panamahoed. De sikkel kwam dichterbij, ging vlak tegenover Anton staan. Anton liet de dissel van de kar uit zijn hand vallen en staarde in het zwarte gat van de geweerloop.
‘Ben jij het vleesmannetje?’ zei de sikkel.
Met zo'n loop kon je zeggen wat je wou.
‘Ben je je tong verloren?’ vroeg de sikkel.
Antons stem weigerde ook maar iets over de lippen te brengen.
‘Ze hebben een idioot gestuurd! Ha, ha!’
De jongen achter hem lachte vrolijk mee. Langzaam bewoog het zwarte gat naar zijn ogen. Anton deinsde terug, waarbij de sikkel elke stap volgde en de loop iedere keer zijn voorhoofd aanraakte.
‘Idiootje, idiootje, wil je een snoepje van je grootje!’, zong de sikkel vrolijk.
De duim spande de haan van het geweer met een scherpe klik. Het drilde Antons hoofd in. Hij verloor zichzelf, schokte en beefde.
Opeens riep sikkel uit: ‘Vuur!’
Anton maakte een sprong naar achteren, viel. Het was alsof hij in een zwart ravijn tuimelde, eindeloos diep. Hij wist zich nog te herinneren dat hij almaar dacht: zo is nou de dood, zo sterf je dus.
Het hield pas op toen hij zijn ogen opende. Hij lag tussen het kreupelhout en voelde een pijnlijke plek op zijn achterhoofd. Naast zich een kromme boom, een knoestige dikhuid waarvan de roodnatte hars over de schors kroop. Langzaam begreep hij wat er gebeurd was. Op het pad stond de kar, het vlees was weg, maar een klein bundeltje lag er voor in de plaats. Anton krabbelde overeind en onzeker zocht hij zijn weg naar de kar. Naast het bundeltje ging hij zitten, terwijl z'n hand over de buil wreef. Hij weigerde de roebels te tellen en stopte ze weg in z'n broekzak. Hij zou ze vader geven en er verder het zwijgen toe doen.
Toen hij het landgoed naderde, kwamen zwarte wolken overdrijven die met elke stap dikker krulden. Eenmaal op het landgoed zag hij de kolom steil omhoog wervelen en door de laatste, dunne bomenrij de oranje gloed oplichten. De datsja stond in brand! Hij