| |
| |
| |
Nederlands proza
| |
| |
Hoger sferen
Jan Hontscharenko
‘Wie kan in Rusland gelukkig zijn?’ riep Nikolaj Sergejevitsj Nekrasov. Het was de titel van z'n gedichtencyclus waar hij tot aan z'n dood aan had gewerkt. En het liet hem niet los. ‘In mij zal slechts een vloekwoord opwellen dat doelloos verstomt,’ bulderde hij er achteraan en liet een paar vloeken van zijn lippen komen. Daarmee beantwoordde Nekrasov aan het imago dat hij had in de kringen van z'n tijd: de dichter van wrok en woede.
‘Ik heb Rusland verlaten. Maar in Parijs werd ik pas echt droevig en ongelukkig,’ zei Ivan Aleksejevitsj Boenin op zwaarmoedige toon. Hij sprak meer in zichzelf dan tegen een van de Aanwezigen. Nog steeds vroeg Boenin zich af of hij, nadat hij de Nobelprijs voor literatuur had gekregen, alles bereikt had wat hij kon bereiken.
‘Rusland was een beerput, maar emigratie was erger. Ik stierf in Parijs in eenzaamheid, als een arme luis,’ merkte Jevgeni Afanesjevitsj Zamjatin op. Hij klonk verdrietig maar niemand scheen hem te horen, verdiept als men was in eigen gedachten. Het bleef een poosje stil in de sferen totdat Vsevolod Michailovitsj Garsjin de aandacht vroeg. Hij reageerde fel op Zamjatin.
‘Beerput zegt u? Was ik maar in Parijs gestorven, in zo'n wereldstad, zo'n walhalla van geestverwantschapsgenot, had ik maar de kans gekregen me daar te ontwikkelen! Liever verbannen dan te kreperen in zelfmoordenaarsland, liever was ik geen Sovjetschrijver, was ik kwaadschiks ontworteld in plaats van die ellendige trap af te donderen en m'n nek te breken. Waar was dat? Verdomme, ik weet het niet meer. In Charkov? M'n God, wat haatte ik die stad! Ik haatte verdomme alle steden en dorpen in de Sovjet-Unie!’
Lev Nikolajevitsj Tolstoi kwam naar voren en richtte het woord tot Garsjin. Iedereen hield zich muisstil. Men had een groot ontzag voor Tolstoi die zijn charisma niet had verloren. De tirade van Garsjin was niet mis. Wat ging Tolstoi daarop zeggen?
‘Nou, nou, kom Vsevolod Michailovitsj,’ sprak Tolstoi, ‘u hebt een schitterend oeuvre nagelaten, u bent een parel in ons lyrisch realisme.’
‘Dank u, Lev Nikolajevitsj,’ fluisterde Garsjin, ‘m'n allerdiepste dank, dit is een groot compliment. U weet niet hoeveel het voor
| |
| |
mij betekent.’ Garsjins stem was fleemzacht geworden. Hij bukte uit dankbaarheid zo diep dat het leek of hij de laarzen van Tolstoj wilde gaan kussen. Bijna viel hij opzij. Na z'n dood had hij z'n wankel evenwicht, dat hem eigen was sinds hij ernstig begon te drinken, behouden. Hoewel hij nu geen druppel meer dronk, werd hij nog steeds geplaagd door duizelingen, kortademigheid en barstende hoofdpijn, en kon hij nauwelijks meer zuurstof uit de lucht halen. Maar wel had hij duidelijk gehoord dat Tolstoi zijn werk had geprezen. Tolstoi's woorden ontroerden hem tot diep in het hart, want zelf had hij zich z'n leven lang miskend gewaand.
Michail Afanasjevitsj Boelgakov riep: ‘Ik ben nooit in het buitenland geweest! Ik mocht van die vervloekte Stalin niet rondreizen buiten onze grenzen!’
Zamjatin antwoordde: ‘Mijn vriend, lieve Misja, hoe vaak moet ik je nog zeggen, je hebt echt niets, totaal niets in het buitenland gemist, niets!’
De Aanwezigen keken wat meewarig naar Zamjatin die er bleek en vermoeid uitzag. Toen hij nog leefde kon men genieten yan zijn spitsvondigheden waarmee hij, oorspronkelijk een ijsbrekerbouwer, de slaafse verveling uit de Russische literatuur verdreef. ‘Onhoorbaar oorverdovende knallen’ klonken toen op. Zamjatin schreef baanbrekend proza, hij hanteerde originele stijlfiguren die evenwel geen wortel hadden geschoten in de literaire traditie. Zamjatin was in Praag, Berlijn en Parijs gaan dolen, dan verlies je je invloed.
‘Geachte kameraad Josif Vissarionovitsj Stalin,’ schreef Zamjatin in een brief met het verzoek om te mogen emigreren omdat z'n proza in de Sovjet-Unie werd verboden, ‘mij als schrijver de mogelijkheid tot schrijven te ontnemen, betekent niets minder dan de doodstraf.’
Stalin liet hem gaan.
‘Niets gemist?’ zei Boelgakov en werd witheet van woede nu hij eraan terugdacht hoe hij zich had gevoeld in de beklemmende crisissfeer van Moskou destijds. ‘Waarom heeft Stalin mij niet laten gaan? Waarom jou wel?’
Dat had Zamjatin zelf ook nooit begrepen, trouwens niemand van de Aanwezigen.
‘In plaats van mij te laten gaan, promoveerde Stalin mij tot regisseur, verdomme, mijn dwangarbeid bestond eruit om acteurs te voeden met teksten. Al m'n ideeen hebben ze de bodem ingeslagen, die zuiplappen! Het was een ramp! Dit lot heeft me gewurgd!’
| |
| |
Boelgakov, die in z'n leven de beminnelijkheid zelve was, maakte een obsceen gebaar naar de Aanwezigen, die hier overigens niet van schrokken. Het kon ze allemaal niet veel schelen.
Plotseling verscheen Nikolaj Vasiljevitsj Gogol. Het genie kwam niet vaak op bezoek, maar wanneer hij kwam had hij een dringende reden: trek in een hapje. Gogol hield van kaviaar, gekookte aardappels in blokjes vermengd met gehakte ui, bouillon en mosterd. Dit alles stond altijd voor hem klaar.
‘Het schrijnt mijn ziel,’ zei Gogol plechtstatig, ‘te horen dat u, Michael Afanasjevitsj, mijn meest waardige opvolger in het door ons allen geliefde groteske genre, zich beklaagt. Uw beklag lijkt mij onterecht, want uw bewerking van mijn “Dode zielen” was fantastisch, werkelijk briljant. Ja, het was het beste wat ik ooit in het Moskouse Kunsttheater heb gezien!’
‘Ik ben bijzonder vereerd, dank u, Nikolaj Vasiljevitsj,’ zei Boelgakov. Hij wist dat het genie zelden een compliment gaf. Maar Boelgakov voelde een geniepige ondertoon. Complimenteerde die sluwe Gogol eigenlijk zichzelf niet? Vroeger had Boelgakov hem grenzeloos bewonderd, hem als z'n mentor beschouwd. Aan deze bewondering had hij voldoende uiting gegeven in z'n posthuum gepubliceerde dagboeken (een kwart eeuw na z'n dood) onder de titel ‘Manuscripten verbranden niet’, maar nu was die bewondering tanende. Het was hem niet bevallen dat hij jarenlang onder Gogols grafzerk had gelegen. Zijn derde vrouw Jelena Sergejevna Boelgakova had de zerk van Gogols verjaarde graf opgekocht en die op zijn graf gelegd. Lief van haar, maar dat had ze niet moeten doen. Onder een grafzerk van iemand anders liggen, hoe magistraal en inspirerend die persoon ook is geweest, daarmee verlies je je eigen persoonlijkheid.
Gogol at z'n buikje rond, boog bij wijze van afscheid als in een commedia dell'arte voorover naar de Aanwezigen en verdween even plotseling als hij gekomen was.
Een nieuwsgierige Aanwezige wilde hem nog iets vragen maar hij was te laat. Laat geworden, dat gold ook voor de sferen: bedtijd. De Aanwezigen warrelden uiteen, nauwelijks raakten ze hun kussens of ze zonken in een droomloze slaap weg.
De volgende dag trad de geschuilnaamde Aleksej Maksimovitsj Gorki naar voren. ‘Om terug te komen op ons gesprek van gisteren,’ zei hij, ‘vergeet niet dat onze vriend Zamjatin naar het bui- | |
| |
tenland mocht vertrekken mede dankzij mijn bemiddeling.’
Gorki werd meteen door iedereen weggehoond. Gorki schrok en begreep niet van hem overkwam. Hij plukte angstig aan z'n snor en voordat hij kon wegvluchten kreeg hij een vuistslag. Hij liet zich op de grond vallen en bleef daar liggen als een geslagen hond. De Aanwezigen schoten in de lach. De dichter Osip Emiljevitsj Mandelstam, die zich vandaag goed voelde, trok z'n broek uit, liet schaamteloos zijn achterste zien, drukte dat boven op Gorki's snor, en toen hij z'n broek weer optrok, lag er in de vorm van een dikke komma een drol op Gorki's gezicht, een drol zwart als het brood uit het gevangeniskamp Voronzjev, waar Mandelstam uitgehongerd en geestelijk geknakt overleed, terwijl hij Gorki had gesmeekt hem te helpen, onschuldig als Mandelstam was, slachtoffer van politieke terreur, al had hij in een gedicht een nauwelijks leesbare parodie op kameraad Stalin gemaakt, waarin hij het woord kakkerlakken mooi metaforisch had gebruikt. Dat was in z'n geliefkoosde vrije versvorm metrisch verantwoord, maar helaas werd de beeldspraak voor hem fataal: arrestatie en verbanning waren het gevolg.
Gorki bleef bedwelmd liggen. Hij veinsde deze bedwelming in een poging niet nog pijnlijker te worden vernederd. Vaaglijk op de achtergrond hoorde hij een Aanwezige een fluim wegspugen onder de woorden: ‘Boerenpummel, lakei van Stalin, uch!’
En hoewel Gorki nooit enige academische opleiding had gehad, herinnerde hij zich de Latijnse spreuk ‘Homo Homini Lupus’, ofwel: mensen gedragen zich tegenover elkaar als wolven. Zelfs als ze dood zijn, dacht Gorki.
Boelgakov, die met genoegen het hilarische incident van Gorki en Mandelstam had geobserveerd, verhief weer z'n stem. ‘Geef toe,’ zei hij tegen Zamjatin, ‘Stalin had mij beter het land uit kunnen laten gaan. Jij hebt je in je Europese dooltocht even miezerig gedragen als je eigen hoofdpersonage in je “Wij”: dat gemuilkorfde nummer van je, D-503.’
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Zamjatin verbouwereerd.
‘Je leefde in een stolp. Al m'n brieven heb je onbeantwoord gelaten.’
‘Mijn lieve Misja, ik was gedeprimeerd, zo sterk dat ik geen woord meer op papier kon krijgen. Trouwens, jij schreef alleen maar over jezelf. Die brieven waren wel voor mij bestemd maar in feite aan jezelf geadresseerd.’ Zamjatin kreeg zowaar wat kleur op z'n wangen.
| |
| |
Boelgakov werd weer kwaad. ‘Onzin!’ schreeuwde hij. ‘Ik had zo graag je koffer willen bewonderen voordat je wegging.’
Alexander Ivanovitsj Herzen, de kosmopoliet die in eigen land voor een Duitser werd aangezien, begon te lachen om de opmerking die van Boelgakovs lippen kwam.
Gorki ontwaakte uit zijn geveinsde bedwelming. Hij wierp de drol weg en riep alsof hij weer de voorzitter was van de Schrijversbond, steunend op de herautstaf van Stalin: ‘Jij, Herzen! Jij hebt uit zelfverheerlijking gelogen in je autobiografie “Feiten en gedachten”. Je loog dat toen je in Londen aankwam in het jaar 1852, ja, ik weet het precies, de stad in mist was gehuld. Zo'n detail springt als een splinter in m'n oog. Ik heb het nagekeken, volgens de weerberichten van die dag was er geen spoor van mist te bekennen in Londen. Het was een nevelloze dag, Herzen! Je hebt ons een rad voor ogen willen draaien met je kosmopolitisme.’
‘Ach, zulke kleine dingetjes,’ mompelde Herzen en proefde wat van Gogols kaviaar.
‘Veinzer van feiten, het ei veinst rondheid,’ grinnikte Velemir Vladimirovitsj Chlebnikov die algemeen als idioot werd beschouwd en er dus niet voor terugschrok met een idioot commentaar op de proppen te komen.
‘Veters fabriekspijphoog geregen door de bedelende schoenen van Rusland vluchten in de korst van de aarde, winden knarsen tussen Ruslands tanden, haar mond haar tweede kont,’ ijlde Chlebnikov in z'n eigen onnavolgbare stijl.
Hij kreeg een mep van Tolstoi en hield zich stil.
Gorki applaudisseerde. Toen Tolstoi in z'n leven ooit een oorvijg had gekregen van een jonge kunstenaar, schreeuwde Gorki woedend: ‘Weet u wel wat u doet? U slaat Ruslands grootste schrijver!’
‘Daarom juist!’ was het antwoord.
Kennelijk had Tolstoi hier een lesje van geleerd en gaf hij nu gemakkelijker iemand anders een oorvijg dan dat hij die zelf kreeg.
Gorki nam het woord: ‘Toen u voor het eerst niesde, Lev Nikolajevitsj, toen voer er een groot geluksgevoel door heel Rusland heen, dat tot op de dag van vandaag voortduurt, weet u dat? Als kind was u al klassiek! Rusland had u nodig om het land uit het analfabetische moeras te halen.’
Niemand zei wat. Ook Tolstoi zweeg. Hij reed nu liever op een van z'n paarden rond in z'n eigen berkenbossen bij z'n landgoed
| |
| |
Jasnaja Poljana dan naar de slijmerige Gorki te moeten luisteren.
‘Toe,’ vervolgde de slijmbal, ‘vertelt u nog eens de droom die u had over de lege laarzen die u zag lopen over een verlaten besneeuwde vlakte. Dat vond ik een metafoor van het naar de afgrond marcherende Russische volk.’
‘Nee,’ zei Marina Ivanovna Tsvetajeva die zich na haar droeve zelfmoord doorgaans op de achtergrond hield, maar nu uit haar schulp kwam, ‘alsublieft, zegt u iets over de liefde, ik verzoek u, Lev Nikolajevitsj, vertelt u iets over uw personage Anna Karenina,’ smeekte ze bijna.
Tolstoi streek op geirriteerde wijze langs z'n lange grijze baard en verdween tot schrik van iedereen - whoesj, weg was Tolstoi, als een afgeschoten katsjoesja-raket.
‘De innerlijke woordenvloed van Anna die voorafgaat aan haar dood...’ sprak Tsvetajeva onverstoord en dromerig.
‘Ja, die monoloog heb ik niet kunnen overtreffen,’ zei de geschuilnaamde Andrej Nikolajevitsj Bjelyj. ‘Anna's gedachten slaan verschillende richtingen in, ze schieten dwars door elkaar heen en raken het spoor bijster.’
‘Ze stort zich voor de trein, hopla!’ zei Tsvetajeva met enige irritatie in haar stem. ‘Geen touw aan een balk gehangen ergens in een achterafdorpje, zoals ik dat heb gedaan, nee, Anna koos voor een bloederige, afstotelijke, onooglijke, dood.’
Alle Aanwezigen zwegen uit respect voor de emotioneel geworden dichteres.
‘Iedereen hier,’ vervolgde Tsvetajeva. ‘Ja, u en u!’ prikte ze met haar wijsvinger rond, ‘u bent het toch met me eens dat Anna's liefde voor graaf Vronski gefrustreerd was. En Vronski was een ploert!’
Tsvetajeva voelde zich onwel worden, huiverig als ze was voor ploerten die ze teveel op haar weg had gekregen.
Bjelyj, die nog steeds verliefd was op Tvetajeva en met tintelingen naar had geluisterd, viel haar bij: ‘Ach, onze liefste Anna, dat zij nog steeds in onze zielen leeft, dat ontroert mij. Marina Ivanovna, ook u weet dat Anna zich voor de trein wierp precies op de plek waar ze eerder ooggetuige is geweest van een dramatisch ongeval, de trein reed toen een stukje achteruit en doodde een passagier, een pikant toevallig ongelukje dat je wel even door Tolstoi onder de neus werd gewreven. Zeker, u hebt gelijk, Marina Ivanovna, Vronski was een ploert!’
| |
| |
‘Maar welke reden had Anna voor haar zelfmoord?’ vroeg de criticus Vassiarion Grigorjevitsj Belinski, die gedoogd werd door de Aanwezigen, meer niet. Omdat z'n aura gering was als het staartje van een rat luisterde niemand naar hem.
‘Wie is eigenlijk de grootste onder ons?’ vroeg Boenin plotseling.
‘Tolstoi is de grootste!’ riepen enkele Aanwezigen in koor.
Mandelstam drong zich naar voren. ‘Roem!’ schreeuwde hij. ‘Wat is roem? De heldere stoplap op een oud pak van een tenor.’
Joeri Karlovitsj Oljesja zwenkte binnen en schreeuwde bijna z'n longen uit: ‘Succes is een laakbaar voorrecht dat bloed verandert in pis!’
Begrijpelijk dat hij dat riep. Zijn roman ‘Afgunst’ liep dusdanig goed dat hij op het matje werd geroepen door Stalins tuchtcommissie.
‘Uw thema, kameraad Oljesja, deugt niet,’ werd hem verteld. ‘Bent u gek geworden? U beschrijft de steriliteit van de Sovjet-communistische gemeenschap. Wat een waanzin! Dat boek van u moffelen we weg in ons staatsarchief met vunzige, contrarevolutionaire uitspattingen!’ aldus deze commissie.
‘Pis! Pis! Meer is het niet!’ schreeuwde Oljesja blind in het rond en warrelde met z'n benen in een knoop de verte in.
Mandelstam werd opstandig, het schuim stond op z'n lippen. Hij begon de Aanwezigen de huid vol te schelden.
‘Addergebroed!’
‘Osja,’ fluisterde Tsvetajeva die hem probeerde te beschermen.
Mandelstam hoorde haar niet, hij maakte aanstalten om z'n gulp te openen en op Teffi te gaan pissen. Op dat moment schoot een bliksemschicht door het achterland van de sferen en uit een verblindend licht trad een silhouet naar voren. De spanning was om te snijden. Was nu eindelijk de Messias gekomen?
Het silhouet tekende zich af. Een verschijning werd zichtbaar. Het was niemand minder dan Stalin, kerngezond. Hij droeg z'n gevreesde uniform en had een zweep bij zich waarmee hij als een leeuwentemmer op de ruggen van de Aanwezigen begon te slaan, ook op die van Gorki en andere hielenlikkers.
‘Jullie noemen je schrijvers? Uitschot, dat zijn jullie! Kom hier, Bjelyj, vertel me eens wanneer de komma is uitgevonden!’
‘Eh... de k-k-komma?’ stotterde Bjelyj verschrikt.
‘Ja, kom, snel!’ schreeuwde Stalin met geheven zweep.
‘Eh... k-k-kort na de uitvinding van de boekdruk-k-k-kunst, rond 1450.’
| |
| |
‘Jij, Mandelstam, wat symboliseert de komma?’ vroeg Stalin en liet z'n zweep knallen.
‘Eh... ritme in een zin?’ antwoordde Mandelstam vertwijfeld, angstig geworden voor het monster dat hem eerder had verslonden. Die hele komma kon hem niets schelen.
‘Fout!’ schreeuwde Stalin woedend. ‘Debiel! Dat was een fout antwoord! Godverdomme, fout!’ Stalin wilde weer met z'n zweep uithalen.
Boenin wierp zich in de strijd. ‘De komma,’ zei hij in alle ernst, ‘symboliseert grammaticale structuur, het geeft het onderscheid aan tussen een beperkende en een uitbreidende betrekkelijke bijzin. Maar hoe bent u eigenlijk in onze sferen doorgedrongen?’ durfde Boenin te vragen.
Stalin knalde z'n zweep met satanisch genoegen lukraak in het rond. Maar lang mocht de massamoordenaar niet genieten van de intimidatie die van hem uitging. Door Boenins woorden beseften de Aanwezigen dat Stalins aanwezigheid een belediging van hun intelligentie was. Ze overwonnen hun angst en wierpen zich boven op hem, Boelgakov en Mandelstam voorop. Ze beten zich als wolven in hem vast. Binnen enkele sekonden werd Stalin met zweep en al aan stukjes gereten. Deze stukjes losten als stof op in de sferen, maar toch bleef er iets over, het was ontastbaar, iets vaaglijks was ontsnapt en dat scheen precies op Moskou af te wentelen.
|
|