De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |
Twee elegieën
| |
Actius Sincerus Sannazarius, El. I, 1
| |
[pagina 193]
| |
[Nederlands]De Muzen van het bos dicteren mij gedichten,
die Amor helder zingt uit zijn begaafde keel.
't Bossage antwoordt trouw op mijn geheime zuchten,
de grotten galmen van de verzen die ik kweel.
Ik huiver niet zo van de massa of van steden,
als van de gril van mijn vriendin die mij bedriegt;
15[regelnummer]
dit is mijn levenstrant, mijn werk; het Lot bedeelde
het toe; hier hoop ik dat mijn as zijn naam door krijgt.
Ik streef naar het applaus van herders naast hun hutten,
waar Pales wordt vereerd - de melk staat er nog lauw -,
met fluitspel begeleidt mij Thyrsis ongekunsteld,
20[regelnummer]
als hij mijn liefde prijst om zo constante trouw.
En dan komt Tityrus die 't simpel graf gaat tooien
met veel guirlandes van het donkergroen klimop;
er danst Alexis straks met Corydon; er gooien
de volle handen van Damoetas bloemen op.
25[regelnummer]
Beschaduwt Iolas met zijn kudde nog de golven,
Alphesiboeus stalt de zatte schapen vroeg.
Ik wil Homerus, noch Vergilius, navolgen,
als ik beroemd word door mijn liefde is 't genoeg.
Wat voegt Achilles toe, Odysseus, aan mijn zangen,
30[regelnummer]
de vrome Aeneas of Ascanius zo al?
Ik laat dat anderen, wier Muze vliegt behangen
met onbestendige triomf naar het heelal.
| |
[Latijn]At mihi paganae dictant silvestria Musae
10[regelnummer]
Carmina, quae tenui gutture cantat Amor.
Fidaque secretis respondet silva querelis:
Et percussa meis vocibus antra sonant.
Nec tantum populos, nec tantum horrescimus urbes,
Quantum non iustae saevitiam dominae.
15[regelnummer]
Hoe vitae genus, hoe studium mihi fata ministrant,
Hine opto cineres nomen habere meos:
Me probet umbrosis pastorum turba sub antris,
Dum rogat agrestem, lacte tepente, Palem;
Me rudis indocta moduletur arundine Thyrsis
20[regelnummer]
Et tam constanti laudet amasse fide.
Inde super tumulumque meum, manesque sepultos
Tityrus ex hedera serta virente ferat;
Hic mihi saltabit Corydon, et pulcher Alexis;
Damoetas flores sparget utraque manu;
25[regelnummer]
Fluminibusque sacris umbras inducet Iolas,
Dum coget saturas Alphesiboeus oves.
Non mihi Maeoniden, Luci, non cura Maronem
Vincere; si fiam notus amore, sat est.
Quid feret Acacides nobis, quid cantus Ulysses,
30[regelnummer]
Quid pius Aeneas, Ascaniusve puer?
Ista canant alii, quorum stipata triumphis
Musa vagum e tumulis nomen in astra ferat;
| |
[pagina 194]
| |
[Nederlands]Zal ik begerig jou met beide armen boeien,
en zal ik zoenen, lief en eindeloos en zacht;
35[regelnummer]
zie ik in 't kaarslichtje bewonderd lichaam gloeien:
wij weven onbekend geluk tijdens de nacht.
Mijn handen, mijn gezicht vaak in je arm te schroeven,
jouw uitgeputte lijf te koestren op mijn beurt!
Maar hé, wat zit ik wind en ijdelheid te snoeven;
40[regelnummer]
een droom die mij misschien nooit werkelijk gebeurt.
Gelukkig die zijn wreed vriendinnetje kan krijgen,
en vreugde scheppen kan in het gewenst verbond,
diegeen zal dag en nacht zijn liefd' in verzen prijzen,
waarin het steels genot van Venus wordt verkond.
45[regelnummer]
Hij gunt, zijn haar gedoopt in geurige pommade,
haar tere schoot geen rust, geholpen door de nacht;
en in haar armen slaat hij zijn geliefde gade
die Amor aanblaast met zijn gouden vleugels, zacht.
Hij geeft niet om het bont van Afrikaanse vachten,
50[regelnummer]
noch om de wol die het Sidonisch purper kleurt,
hij heeft vanzelf al wat de Indiërs ons brachten,
hij heeft zelf alle goud uit Lydië gebeurd,
wat laat de Mediër op 't geurig veld gedijen
of ook de Arabier door altijd zon verbrand!
55[regelnummer]
Voor goud niet willen wij, de arme minnaars, lijden:
wie zijn vriendin vermurwt, is 't rijkste van het land.
| |
[Latijn]At mihi tete avidis liceat vincire lacertis,
Osculaque optata sumere longa mora.
35[regelnummer]
Et liceat posita mirari membra lucerna,
Noctis et insolitas nectere blanditias;
Atque manus, atque ora tuis componere in ulnis,
Teque meo lassam saepe fovere sinu.
Sed quid ego, hei misero, ventosus inania fingo
40[regelnummer]
Somnia, quae forsan non feret ulla dies?
Felix, qui potuit duram exorare puellam,
Et capere optati gaudia coniugii.
Ille dies, noctesque suos decantat amores,
Et recolit Veneris dulcia furta suae;
45[regelnummer]
Ille etiam liquido perfusus odore capillos,
Exercet tenerum nocte iuvante latus,
Inque sinu dominae primos reminiscitur ignes,
Quos leviter pennis aureus afflat Amor.
Nec cupit, Aethiopum quae canent vellera silvis,
50[regelnummer]
Nec, quae Sidonio lana cruore rubet;
Solus habet, fuscis quid quid portatur ab Indis,
Solus habet ripas, aurifer Herme, tuas,
Et quascumque metit segetes fragrantibus arvis
Medus, et assiduo sole perustus Arabs.
55[regelnummer]
Non auro, aut gemmis miseri torquemur amantes,
Qui dominam poterit flectere, dives erit,
| |
[pagina 195]
| |
[Nederlands]Ik reken mij het rijkst als 'k jou mag onderhouden,
zelf arm, verbannen in een ons vijandig land.
De Rode Zee mag al zijn schelpen van me houden,
60[regelnummer]
de akker al zijn oogst, die de Sabaeër plant.
Wat is een bed ons waard waar dons en purper schittert,
als er geen meisje zit te zoenen op je schoot,
als ik dag in dag uit, nacht in nacht uit doorsidder
tot ik verbijsterd roep: ‘maar waarlijk, god is dood!’
65[regelnummer]
Beoefent soms een heks op 't kerkhof haar praktijken,
maakt soms een toverspreuk of kruid mij ongezond:
door toverspreuken valt de eikel uit de eiken,
een toverspreuk verstomt het blaffen van een hond,
70[regelnummer]
een toverspreuk besmet de zon met rode vlekken
en stuit de paarden van Diana op haar baan.
Wat klaag ik, arme ziel; ach kon ik ze ontdekken
die toverspreuken! Dan viel Amor mij niet aan;
die wint het makkelijk van Circe's wilde zangen,
75[regelnummer]
heeft als het brouwsel van een heks dezelfde kracht.
Heb, Jongen, medelij, je groeit met mijn verlangen,
je staat te springen en te dansen op mijn hart.
Maar als zo'n afkeer van mijn leven je bevangt
dan hoop ik op de dag waarop de dood mij vangt.
| |
[Latijn]Dives ero ante alios, si te, mea vita, volentem
Sustineam ignota pauper, et exul humo.
Nam quid rubra iuvant fulgentibus aequora conchis?
60[regelnummer]
Aut quae multa niger rura Sabaeus erat?
Quidve torus prodest, pluma spectandus, et ostro,
Si non est gremio cara puella meo?
Si trahere infelix inter suspiria noctem
Cogor, et aeternos esse, negare, deos?
65[regelnummer]
Num me neglectis devovit saga sepulcris?
Num rumpunt somnos carmen, et herba meos?
Carmen inaccessa traducit ab ilice glandes,
Carmen nocturnae supprimit ora canis,
Carmen et informi pallentem sanguine Solem
70[regelnummer]
Inficit, et Lunae sistit euntis equos.
Quid queror infelix? utinam mihi sola nocerent
Carmina, nec nostro pectore inesset Amor.
Ille vel Aeaeae superat cantamina Circes,
Ille vel Haemoniis nata venena iugis.
75[regelnummer]
Parce puer: non vana queror: tu vulnere nostro
Crescis, et exsultas, saeve, cruore meo.
Quod si te nostrae ceperunt taedia vitae:
Ne cesset, quaeso, funeris atra dies.
| |
[pagina 196]
| |
Aan Zijn VriendinGeen vrouw kan jou in mijn gevoel ooit evenaren,
zelfs niet als Venus uit haar sterrehemel kwam.
Jij bent mijn eerste vuur al sinds mijn kinderjaren,
je bent, wanneer ik oud ben, nog mijn laatste vlam.
5[regelnummer]
De goden hebben ons bestaan zo hecht verweven
in een verbintenis die niet wijkt voor het graf,
dat, mocht ik soms na jouw verscheiden blijven leven
(O, goden, wendt van ons dit slechte teken af),
als 'k vroom je beenderen begroef terwijl het trieste
10[regelnummer]
en plechtige gepleng geschiedt en wierook zwiert,
ik daar, als wachter van je graf en schimmenpriester,
mijn rouwzang galmen zou bij 't klagen van mijn lier,
'k was van 't omarmen van de urn niet los te scheuren,
waarop mij stervend nog een laatste kus ontvlood.
15[regelnummer]
Maar als (wat ik verkies) het zo stond te gebeuren,
dat jij het eerste met jouw hand mijn ogen sloot;
mocht ik jouw lief gezicht het allerlaatst aanschouwen,
als ik nog spreken kon bij 't scheiden van mijn geest.
Jij zou mijn schim voor 't laatst bij 't graf aanroepen, rouwend!
20[regelnummer]
Als wenend je 't gering gebeente samenleest
| |
Ad AmicamNulla meos poterit mulier praevertere sensus,
Ipsa licet caelum linquat et astra Venus:
Tu puero teneris ignis mihi primus ab annis,
Ultima tu tremulo flamma futura seni.
5[regelnummer]
Iam sanxere semel nos inter foedera divi,
Foedera ad extremos non solvenda rogos,
Ut si nostra tuo superesset funere vita
(Dii tamen in ventos omen abire sinant)
Ipse ego composito venerarer operta sepulchro
10[regelnummer]
Ossa, ferens maesta thura merumque manu.
Umbrarumque sacer custos tumulique sacerdos,
Concinerem querula tristia verba lyra,
Nec me complexa quisquam divelleret urna,
Quin cineri moriens oscula summa darem.
15[regelnummer]
At si (quod potius cupio), tibi fata dedissent
Lumina formosa condere nostra manu,
Tunc, mihi cum caros vultus spectare liceret
Atque anima tecum iam fugiente loqui,
Ipsa meos tumulo manes laniata vocares
20[regelnummer]
Inque tuo legeres ossa minuta sinu,
| |
[pagina 197]
| |
[Nederlands]uit de gedoofde as, zou je je haren rijten,
je had mijn naam geschreeuwd, ja zelf al bijna dood;
je zou je jegens mij van je geloften kwijten,
als je me leliën en rode rozen bood:
25[regelnummer]
je zei dan dat je daar bedroefd nachten en dagen
zou blijven, dat je nooit een tweede liefde wou,
maar dat je denkend aan je man, die lieve gaven
als beverige bes nog altijd brengen zou.
Ik hoop dat zoveel eer mijn graf zal overkomen
30[regelnummer]
totdat het Lot pas laat jouw levensdraad afscheurt.
Mijn urn, Arabisch vocht hoeft zij niet te bekomen,
ik wil niet dat mijn as naar Syrisch reukwerk geurt,
of dat de zerk, beroemd bij komende geslachten,
met marmeren kolom bijkans de hemel raakt.
35[regelnummer]
Liever beluister ik jouw lange jammerklachten
en draag ik kransen door jouw tranen nat gemaakt.
Dan zal ik lopen op de oever van de Lethe,
waar namaak daglicht met gedempte stralen gloeit,
waar reien zaligen zich opgewekt vertreden,
40[regelnummer]
en 't fris ambrosia naast licht lavendel bloeit.
| |
[Latijn]Flebilis et longos scindens ad busta capillos,
Clamares nomen iam moritura meum.
Tum cineri et mutae persolvens iusta favillae,
Mista dares rutilis lilia cana rosis.
25[regelnummer]
Illic maesta dies, illic consumere noctes
Optares, nec te vinceret alter amor;
Sed memor usque viri, canis veneranda capillis,
Afferres tremula munera cara manu.
O mihi, dum tales tumulo reddantur honores,
30[regelnummer]
Tam lentam Lachesis scindat avara colum!
Non ut nostra novos Arabum bibat urna liquores,
Ustus et Assyrio spiret odore cinis,
Aut ut clara mei notescat fama sepulchri
Altaque marmoreus sidera tangat apex;
35[regelnummer]
Sed magis ut liceat longas audire querelas
Et gerere e lacrimis serta rigata tuis.
Tune ego, Lethaeae spatiatus in aggere ripae,
Qua nitet obtuso lumine falsa dies,
Quaque levis casiae nemus ambrosiacque virentis
40[regelnummer]
Et fortunatos abluit unda greges,
| |
[pagina 198]
| |
[Nederlands]Van zoete dromen van 't voorbij bestaan getuigend,
liet ik 't Elysisch koor dan zien hoeveel ik kreeg,
onder gelukkigen 't gelukkigst zou ik buigen
als ongekend applaus de menigte ontsteeg.
45[regelnummer]
Een van mijn vrienden daar zou vredig lachend bloemen
uitstrooien en een krans aanbieden voor mijn brauw,
en dat was niet genoeg, want onze liefde roemend
zou hij aan anderen vertellen van je trouw.
Maar aangezien we jong zijn en de blijde tijden
50[regelnummer]
genieten van de jeugd die ons zijn toegestaan:
laten we ons dus in 't wellustig bed vermeien,
de kromme ouderdom komt met de dood er aan,
de rijpe leeftijd snelt, de diepe rimpels snellen,
dan kunnen wij het niet meer doen met zoveel vuur.
55[regelnummer]
Laat ons het lichaam dus in onze armen knellen,
wanneer het komt rooft ons opeens het laatste uur.
Dat deze vaste hoop ons jarenlang beklijve,
dat Amor's vleugelslag in de nabijheid blijve.
| |
[Latijn]Dulcia praeteritae repetens insomnia vitae,
Ostendam Elysiis tot mea dona choris;
Felicesque animas inter felicior ipse,
Excipiam plausus lata per arva novos.
45[regelnummer]
Atque aliquis comitum lactusque hilarisque recentes
Sparget humi flores et mihi serta feret,
Nec contentus eo, fidos extollet amores
Narrabitque aliis de pietate tua.
Sed quoniam tenerae vernant nunc laeta iuventae
50[regelnummer]
Tempora et amplexus iungere fata sinunt,
Dulcia lascivo iungamus gaudia lecto:
Iam properat mortis panda senecta comes;
Iam properant rugaeque graves et serior actas,
Nec dabitur molli ludere posse toro.
55[regelnummer]
Interea cupidis nectamus colla lacertis:
Ultima iam solvet cum volet hora duos.
Dii, facite haec longos maneat spes certa per annos,
Candidus et pennis omina firmet Amor.
|
|