De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Vertaalde poëzie | |
[pagina 153]
| |
Uit: De helGa naar voetnoot*
| |
[Italiaans]1[regelnummer]
Lo giorno se n' andava, e l' aer bruno
Toglieva gli animai, che sono in terra,
Dalle fatiche loro; ed io sol uno
4[regelnummer]
M' apparecchiava a sostener la guerra
Sì del cammino, e sì della pietate,
Che ritrarrà la mente, che non erra.
7[regelnummer]
O Muse, o alto ingegno, or m' aiutate!
O mente, che scrivesti ciò ch'io vidi,
Qui si parrà la tua nobilitale.
10[regelnummer]
cominciai: ‘Poeta che mi guidi,
Guarda la mia virtù, s' ella è possente,
Prima che all' alto passo tu mi fidi
13[regelnummer]
Tu dici, che di Silvio lo parente,
Corruttibile ancora, ad immortale
Secolo andò, e fu sensibilmente.
16[regelnummer]
Però se l' avversario d' ogni male
Cortese i fu, pensando l' alto effetto,
Che useir dovea di lui, e il chi, e il quale.
| |
[pagina 154]
| |
[Nederlands]Voor geen die nadenkt was dit onverwacht;
Hij stond als vader onder 's Hemels zegen,
Het volk van Rome was zijn nageslacht.
Die stad, de waarheid zij hier niet verzwegen.
Was voorbestemd tot kerkelijke staat,
Waar Petrus' opvolgers hun zetel kregen.
Zijn tocht, waarvoor u hem met eer belaadt,
Leerde hem wat de grondslag vormde voor een
Eigen triomfen 't pauselijk gewaad.
Daarheen ging ook het Vat door Hem Verkoren,
Degeen die voor de Kerk van Rome streed,
Waardoor ons de verlossing is beschoren.
Maar waarom ík? Ben ik ervoor gereed?
Wel niemand kan dit toch van mij verwachten,
Ik die geen Paulus of Aeneas heet.
Met recht zou men het onberaden achten
Als ik zou gaan; u bent een wijze man
En leest de twijfel diep in mijn gedachten.’
| |
[Italiaans]19[regelnummer]
Non pare indegno ad uomo d' intelletto:
Ch'ei fu dell' alma Roma e di suo impero
Nell' empireo ciel per padre eletto;
22[regelnummer]
La quale, e il quale, a voler dir lo vero,
Fur stabiliti per lo loco santo,
U' siede il successor del maggior Piero.
25[regelnummer]
Per questa andata, oude gli dai tu vanto,
Intese cose che furon cagione
Di sua vittoria e del papale ammanto.
28[regelnummer]
Andovvi poi lo Vas d' elezione,
Per recarne conforto a quella fede,
Ch' è principio alla via di salvazione.
31[regelnummer]
Ma io, perchè venirvi? O chi 'l concede?
Io non Enea, io non Paolo sono;
Me degno a ciò nè io nè altri 'l crede.
34[regelnummer]
Perchè, se del venire io m' abbandono,
Temo che la venuta non sia folle;
e' savio, intendi me' ch' io non ragiono.’
| |
[pagina 155]
| |
[Nederlands]Gelijk een man die is veranderd van
Gedachten en verzaakt wat hij beoogde,
Die radicaal terugkomt op zijn plan,
Verging het mij ook op die donkere hoogte,
Omdat ik, verder denkend, afwees wat
Mijn gretigheid aanvankelijk gedoogde.
‘Als ik uw woorden goed heb opgevat,’
Antwoordde mij de schim, zo hoog verheven,
‘Dan heeft uw ziel een zwak moment gehad,
Waardoor reeds menigmaal een man zijn streven,
Gelijk in 't donker een geschrokken beest
Dat onheil dacht te zien, heeft opgegeven.
Opdat u snel van deze vrees geneest,
Zeg ik wat mij hier bracht, wat ik mocht leren,
Toen deernis met u doordrong tot mijn geest.
Toen ik in 't voorgeborchte moest verkeren,
Riep mij een vrouw, zo zalig en zo schoon,
Dat ik haar smeekte mij te commanderen.
| |
[Italiaans]37[regelnummer]
E quale è quei, che disvuol ciò che volle,
E per novi pensier cangia proposta,
Sì che dal cominciar tutto si tolle,
40[regelnummer]
Tal mi fec' io in quella oscura costa:
Perchè pensando consumai la impresa,
Che fu nel cominciar cotanto tosta.
43[regelnummer]
‘Se io ho ben la tua parola intesa,’
Rispose del magnanimo quell' ombra,
‘L’ anima tua è de viltade offesa,
46[regelnummer]
La qual molte fiate l' uomo ingombra,
Sì che d'onrata impresa lo rivolve,
Come falso veder bestia quand' ombra.
49[regelnummer]
Da questa tema acciocchè tu ti solve,
Dirotti, perch' io venni, e quel che intesi,
Nel primo punto che di te mi dolve.
52[regelnummer]
Io era tra color, che son sospesi,
E donna mi chiamò beata e bella,
Tal che di comandare io la richiesi.
| |
[pagina 156]
| |
[Nederlands]Haar ogen staken sterren naar de kroon;
Haar stem bezat de klank van engelenkoren
Toen ze mij zei, op liefelijke toon:
‘Edele Mantuaan, de mensen horen
Van uw vermaarde nagedachtenis
Zolang de wereld zelf niet gaat verloren.
Mijn vriend, wie de fortuin vijandig is,
Kan op zijn eenzaam pad niet verder komen,
Zodat hij omkeert vol bekommernis.
Hij is zozeer verdwaald dat ik moet schromen
Dat mijn te late bijstand hem niet baat,
Naar wat ik in de Hemel heb vernomen.
Ga heen om hem te helpen, geef hem raad,
Zodat hij zijn impasse kan doorbreken;
Wees tot mijn troost zijn steun en toeverlaat.
't Is Beatrice die u dit komt smeken.
Ik kom van daar waarheen ik weer wil gaan;
Maar het is liefde die mij zo doet spreken.
| |
[Italiaans]55[regelnummer]
Lucevan gli occhi suoi più che la stella;
E cominciommi a dir soave e piana
Con angelica voce, in sua favella:
58[regelnummer]
‘O anima cortese Mantovana,
Di cui la fama ancor nel mondo dura,
E durerà quanto il mondo lontana,
61[regelnummer]
L' amico mio, e non della ventura,
Nella diserta piaggia è impedito
Sì nel cammin, che volto è per paura;
64[regelnummer]
E temo che non sia già si smarrito,
Ch' io mi sia tardi al soccorso levata,
Per quel ch' io ho di lui nel Cielo udito.
67[regelnummer]
Or muovi, e con la tua parola ornata,
E con ciò, ch' è mestieri al suo campare,
L' aiuta sì, ch' io ne sia consolata.
70[regelnummer]
Io son Beatrice, che ti faccio andare;
Vegno di loco, ove tornar disio;
Amor mi mosse, che mi fa parlare.
| |
[pagina 157]
| |
[Nederlands]Wanneer ik straks weer voor mijn Heer zal staan,
Beloof ik u bij Hem uw naam te eren.’
Toen zweeg zij en ik ving ten antwoord aan:
‘Nobele vrouw, door u slechts triomferen
De mensen over al wat is vervat
Binnen de kleinste van de hemelsferen.
Zo lief is uw bevel mij dat ik, had
Ik reeds gehoorzaamd, toch te laat nog ware.
Leg mij uw wens niet uit, vertel slechts wat
U dreef uzelf er niet voor te bewaren
Omlaag te gaan naar dit diep middelpunt
Vanwaar u weer naar 't zenit op wilt varen.’
‘Opdat u wat mij dreef begrijpen kunt,’
Antwoordde zij, ‘zal ik u kort vertellen
Waarom geen vrees mijn zielsrust mij misgunt.
Slechts voor die dingen mag de vrees ons kwellen
Waardoor de mens met kwaad wordt aangeraakt;
Al 't andere behoort niet mee te tellen.
| |
[Italiaans]73[regelnummer]
Quando sarò dinanzi al Signor mio,
Di te mi loderò sovente a lui.’
Tacette allora, e poi cominciai io:
76[regelnummer]
‘O donna di vertù, sola per cui
L' umana spezie eccede ogni contento
Da quel ciel, che ha minor li cerchi sui!
79[regelnummer]
Tanto m' aggrada il tuo comandamento,
Che l' ubbidir, se già fosse, m' è tardi;
Più non t' è uopo aprirmi il tuo talento.
82[regelnummer]
Ma dimmi la cagion, che non ti guardi
Dello scender quaggiuso in questo centro
Dall' ampio loco, ove tornar tu ardi.’
85[regelnummer]
‘Da che tu vuoi saper cotanto addentro,
Dirotti brevemente,’ mi rispose,
‘Perch’ io non temo di venir qua entro.
88[regelnummer]
Temer si dee di sole quelle cose
Ch' hanno potenza di fare altrui male;
Dell' altre no, che non son paurose.
| |
[pagina 158]
| |
[Nederlands]Ik ben door Gods genade zo gemaakt
Dat al uw onheil niets voor mij betekent
En dat het hellevuur voor mij niet blaakt.
Daarboven is een edele vrouw: haar leken
Uw zorgen zwaar; maar wat u tegenhoudt
En 't harde oordeel Gods kan zij doorbreken.
Zij riep Lucia voor een onderhoud
En zei: ‘“Uw trouwe knecht zoekt uw geleide;
Ik heb hem aan uw bijstand toevertrouwd.”’
Lucia, vijandin van alle lijden,
Ging snel op weg en kwam naar waar ik zat,
Naast de aloude Rachel, en zij zeide:
‘“O Beatrice, hoog door God geschat,
Ontzeg je hém je hulp die uit de schare
Naar buiten trad omdat hij jou aanbad?
Hoor je zijn klacht niet? Kun je niet ontwaren
Hoe hem de dood bedreigt op gindse vloed
Van zonden, die geen zee kan evenaren?”’
| |
[Italiaans]91[regelnummer]
Io son fatta da Dio, sua mercè, tale,
Che la vostra miseria non mi tange,
Nè fiamma d' esto incendio non m' assale.
94[regelnummer]
Donna è gentil nel ciel, che si compiange
Di questo impedimento, ov' io ti mando,
Sì che duro giudizio lassù frange.
97[regelnummer]
Questa chiese Lucia in suo dimando,
E disse: ‘“Or ha bisogno il tuo fedele
Di te, ed io a te lo raccomando.”’
100[regelnummer]
Lucia, nimica di ciascun crudele,
Si mosse, e venne al loco dov' io era,
Che mi sedea con l' antica Rachele.
103[regelnummer]
Disse: ‘“Beatrice, loda di Dio vera,
Chè non soccorri quei che t' amò tanto,
Che uscìo per te della volgare schiera?
106[regelnummer]
Non odi tu la pieta del suo pianto?
Non vedi tu la morte che il combatte
Su la fiumana, ove il mar non ha vanto?”’
| |
[pagina 159]
| |
[Nederlands]Geen mens heeft naar vermeerdering van goed
Zo fel gestreefd of zo 't verlies gemeden
Als ik mij na die woorden heb gespoed
Uit mijn verheven zetel naar beneden,
Mij toevertrouwend aan uw edel woord
Dat u en al wie 't hoort met eer bekleedde.’
Zij wendde, toen ik alles had gehoord,
Van mij haar oog, die tranenrijke sterre,
Waardoor ik tot meer spoed werd aangespoord.
En op haar wens vloog ik naar u, van verre;
Zo heb ik u behoed voor 't wilde beest
Dat u de snelle weg omhoog versperde.
Waarom, waarom dan bent u nog bevreesd?
Waarom zou laagheid langer u benauwen?
Waarom ontbreekt het u aan vuur en geest?
U die door drie gebenedijde vrouwen
Ten hemel met zo'n liefde bent bedeeld
En die zo op mijn woorden kunt vertrouwen?’
| |
[Italiaans]109[regelnummer]
Al mondo non fur mai persone ratte
A far lor pro, nè a fuggir lor danno,
Com' io, dopo cotai parole fatte,
112[regelnummer]
Venni quaggiù dal mio beato scanno,
Fidandomi del tuo parlare onesto,
Che onora te, e quei che udito l' hanno.“’
115[regelnummer]
Poscia che m' ebbe ragionato questo,
Gli occhi lucenti lagrimando volse:
Per che mi fece del venir più presto;
118[regelnummer]
E venni a te così, com' ella volse;
Dinanzi a quella fiera ti levai,
Che del bel monte il corto andar ti tolse.
121[regelnummer]
Dunque che è? perchè, perchè ristai?
Perchè tanta viltà nel cuore allette?
Perchè ardire e franchezza non hai,
124[regelnummer]
Poscia che tai tre donne benedette
Curan di te nella corte del Cielo,
E il mio parlar tanto ben t' impromette?”’
| |
[pagina 160]
| |
[Nederlands]Gelijk een bloem, door nacht en kou geheel
Verslapt, gesloten, die door zonnestralen
Zich opent en weer opricht op zijn steel,
Verhief ook ik mij, na mijn lange dralen;
Nu werd ik zo doorstroomd van blijde moed
Dat ik bevrijding in mij voelde dalen.
‘Ik dank haar,’ zei ik, ‘die dit voor mij doet,
En u die aanstonds aandacht hebt gegeven
Aan wat zij tot u zei, zo waar en goed.
Door uw wijze vermaningen gedreven,
Heb ik mijn eerder plan weer opgevat
En wil ik mij, met u, op weg begeven.
Eén wil verenigt ons. Ga nu op pad.
U bent mijn heer, mijn leidsman en mijn meester.’
En toen hij zich op weg begeven had,
Begon voor mij de barre, zware queeste.
| |
[Italiaans]127[regelnummer]
Quali i fioretti dal notturno gelo
Chinati e chiusi, poi che il sol gl' imbianca,
Di drizzan tutti aperti in loro stelo:
130[regelnummer]
Tal mi fec' io, di mia virtute stanca;
E tanto buono ardire al cuor mi corse,
Ch'io cominciai come persona franca:
133[regelnummer]
‘O pietosa colei che mi soccorse,
E tu cortese, ch'ubbidisti tosto
Alle vere parole che ti porse.
136[regelnummer]
Tu m'hai con desiderio il cuor disposto
Si al venir, con le parole tue,
Ch'io son tornato nel primo proposto.
139[regelnummer]
Or va, chè un sol volere è d' ambo due;
Tu duca, ru signore, e tu maestro.’
Cosi gli dissi; e poichè mosso fue,
142[regelnummer]
Entrai per lo cammino alto e silvestro.
|
|