| |
| |
| |
De ereburger
Ron de Zeeuw
De bakkerij was op een hoek van de Albert Cuypstraat en Hampe keek in het voorbijgaan door het zijraam naar binnen. De verkoopster pakte bonbons in glanzend lila cadeaupapier voor een oud vrouwtje dat tegen de toonbank aanleunde om er niets van te missen. Naast het vrouwtje stond een blonde meid arm in arm met een oudere, geblondeerde vrouw. De jongste hield een enorme portemonnaie tegen de buik en van beide stak de kin uit als de punt van een strijkbout. Verder wachtten er nog twee zwarte meisjes en een kleine hindoestaanse vrouw met een lichtgroen hoofddoekje.
Hampe wist zeker dat elk van de vrouwen hem op het eerste gezicht zou verafschuwen en stapte naar binnen. Hij was twee meter lang en droeg boven zijn spijkerbroek een wit shirt, dat zijn getatoeëerde armen tot de schouders vrijliet. Op de voorzijde was een afbeelding in kleur van een knielende, blonde vrouw, van wie de polsen op de rug waren gebonden. Op een leren halsband na was ze naakt. Omdat de afbeelding door het wassen vervaagd was, bleef onduidelijk of haar blik angstig was of gewillig. Op de rugzijde van het shirt was een afbeelding van een geketende negerin.
Op dat moment schuifelde het oude vrouwtje weg met een lila pakje op haar uitgestoken hand en een gelukzalige blik op het gezicht. Hampe stond in twee stappen bij de toonbank en zei: ‘Doe mij maar drie kano's.’
De twee blonde vrouwen draaiden tegelijk het hoofd om. De oudste stak haar kin omhoog: ‘Wat krijgen we nou?’
Hampe wees met een lange arm over hun hoofden naar buiten. ‘Mijn kraam moet zo open. Erg als ik effe voorga?’
De dochter keek haar moeder aan en die haalde de schouders op. De verkoopster deed de kano's in een zakje.
Hampe haalde een van de bruinverbrande, langwerpige koeken uit het zakje en presenteerde die aan de dochter. Ze week achteruit of het een stiletto was.
‘Van jou hoeven we niks,’ zei de moeder.
Hampe hield het ding tussen de vingers omhoog. ‘Volgens mij gaat die er anders best in bij haar.’
| |
| |
Het gezicht van de vrouw kleurde. ‘Smeerlap!’
Hampe liep naar de plaats waar zijn kraam nog moest worden opgebouwd. Hij had zich die morgen lusteloos gevoeld en in bed een blikje bier gedronken en gemasturbeerd. Veel had het niet geholpen. Pas nu merkte hij hoe prettig het op deze september-morgen was.
Na de havo had Hampe in een sekswinkel in de Warmoesstraat gewerkt. Lastige klanten had hij er hardhandig uitgezet tot hij wegens mishandeling werd opgepakt. Voor de rechter ontkende hij het gezag om over hem te oordelen, maar zat desondanks twee maanden in de koepel van Breda. Hij zwoer dat hem dat niet meer zou gebeuren, vond werk bij een kippenboer en beheerde sinds vier jaar op weekdagen een kraam op de Albert Cuyp; met een uitkering erbij was het genoeg. Hij woonde op een zolder in de buurt en lag elke morgen vanaf zes uur wakker omdat rijen kramen op ijzeren wieltjes naar de markt gesleept werden. Met zijn familie had hij gebroken. Vrienden had hij niet. Vrouwen ontmoette hij op de markt; als je niet vies was van dikke vrouwen van middelbare leeftijd of hoestende scharminkels of alcoholistes, was er keus genoeg.
Die morgen verscheen een vaste klant die hem opgevallen was omdat ze zo triest keek, vergeleken met andere zwarte vrouwen.
‘Wat kost kip?’ vroeg ze.
‘Zal jij niet weten, wat kip kost.’ Hampe tikte met een vinger op een leitje, waarop met krijt de kiloprijs van hele kippen aangegeven was. Verder waren er leitjes met de prijzen van halve kippen, kippebouten, kippepoten, kipfilet, drumsticks, strotjes en kippelevertjes.
‘Ik neem vijftien kippen.’ Ze ontblootte de tanden op zo'n manier, dat haar magere gezicht aan een konijneschedel deed denken. ‘Kan er een gulden per kilo af?’
‘Boven de tien kilo: twee kwartjes per kilo korting.’
‘Drie kwartjes?’
‘Twee kwartjes. You snap!? Twee!’ Hampe wees met een bebloede hakbijl op een Chinees. ‘Ik help die man eerst wel. Dit duurt veel te lang, zo.’
‘Is goed. Twee kwartjes.’
‘Wat doe je met al die kip?’
‘Ik maak Afrikaans eten. Mensen kopen het uit het keukenraam. Er zijn veel Afrikanen in de Bijlmer.’
Hampe wikkelde de kippen stuk voor stuk in papier. Hij zag
| |
| |
haar blik naar links gaan en ze glimlachte flauwtjes. Er liepen twee marktmeesters in blauwe uniformen. ‘Vrienden van je?’ wilde hij weten.
‘Vroeger dacht ik dat het politie was. Ik had elke dinsdag buikpijn omdat ik woensdag naar de markt ga.’
‘Ben je bang voor de politie?’
Zonder te antwoorden, pakte ze de kippen in twee schots geruite boodschappentassen en verdween. De volgende woensdag was ze er weer. Hampe zag dat haar haren ontkroesd waren en ze had rouge op haar donkere wangen gedaan.
‘Wat kost kip?’ Ze glimlachte alsof ze zelf niet meer in het afdingen geloofde.
‘Zo'n mooi kapsel - om kippen te kopen?’
‘Iemand in mijn huis doet het voor me.’
‘Waarom ben je bang voor de politie?’
‘Ik heb geen geluk. Vijf jaar in Nederland en nooit een goede man gevonden.’
‘Zoeken ze je ergens voor?’
‘Anderen hebben er in een maand een gevonden.’
‘Godkolere!’ Het was de eerste maal dat hij haar ontwijkende manier van antwoorden meemaakte.
‘Nu ben ik bijna veertig. Hoe vind ik nu nog een man? De meesten zijn al getrouwd.’
‘De meesten. Maar niet allemaal. Ik bijvoorbeeld, ik ben niet getrouwd,’ zei Hampe.
Ze pakte haar twee tassen in en schuifelde weg. Tweemaal keek ze om en glimlachte naar hem. De volgende woensdag kwam ze samen met een kleine, grijnzende neger.
‘Man gevonden?’ vroeg Hampe.
Het ventje lachte uitbundig. ‘Ik ben haar broer. En...’ Hij sloeg zich hard met een hand op de borst. ‘Haar pastor!’ Dat laatste woord sprak hij Engels uit. ‘Onze kerk heet: The true learnings of Christ's temple.’
Hampe was tegen alle religie, maar op een of andere manier was het bij Afrikanen minder weerzinwekkend. De dominee stak een arm uit boven de bakken kippelevers en strotjes, schudde Hampe de hand, en stelde zich voor als Kwadjo. Zijn kleine gezicht bestond voor de helft uit enorme tanden.
‘Meneer Hampe...’ begon hij, de handen met een klap ineenslaand, ‘mijn zuster heet... Victoria! Victoria... Adu! Ze kent u als
| |
| |
een rustige, sterke man, die hard werkt en nog ongetrouwd is, en ze heeft mij gevraagd met u te praten over een mogelijke verbintenis, waaraan voor beide partijen voordelen verbonden zijn...’
Hampe smeet kwaad een kip neer. ‘Kom op! Moeven! Ga ergens anders grappenmaken.’
Kwadjo boog zijn korte romp over de kippelevertjes. Hampe's gezicht bleef ver weg en de ander gebaarde hem te bukken.
‘Zeg 't zo maar.’
‘Arranged marriage. For papers.’ De dominee toonde zijn handpalmen. ‘Mijn zuster is vijf jaar in Nederland. Ze heeft een flat. Ze werkt. Ze is lid van onze kerk, zingt en slaat nooit een dienst over. Is het rechtvaardig dat ze bang moet zijn voor de politie?’
‘Ik wil geen formaliteiten aan me kop,’ zei Hampe.
Na die woensdag liep Kwadjo regelmatig langs, zijn grijns op Hampe gericht, alsof die vanuit de kippenstal een kleine parade afnam.
Hampe had zich vaak afgevraagd of er een vrouw bestond die bij hem paste. Alleen iemand die zijn totale: eerlijkheid waardeerde, kwam in aanmerking. Als hij haar uitschold, zou ze dat moeten slikken. En als hij vreemdging, had ze dat te respecteren. En als hij haar sloeg of vastbond, moest ze niet meteen naar de politie rennen.
Ondanks zijn eerlijkheid was zijn omgang met vrouwen alledaags gebleven en zijn meest opwindende momenten beleefde hij op zijn zolder, met pornovideo's, alleen. Zo'n gearrangeerd huwelijk hield in dat de negerin van hem afhankelijk was. Hampe begreep dat een ander leven binnen bereik was, zonder mooie praatjes, zonder schijnheilige conventies. De volgende dag riep hij de dominee op barse toon toe: ‘Nog steeds op de uitkijk voor je zus?’
Kwadjo legde een papaya terug op een fruitkraam en stak grijnzend de markt over. ‘Het is een man zijn plicht om voor zijn familie te zorgen.’
‘Zeg nou maar wat je wil.’
‘Als je met haar trouwt, krijg je tweeduizend gulden en als je drie jaar met haar getrouwd blijft, krijg je... heel veel geld. Maar je moet mee naar de vreemdelingenpolitie. Ze controleren of jullie samenwonen en of je werkt.’
‘Ik werk toch.’
‘Wit werk.’
| |
| |
‘Als ik het doe, is het echt,’ zei hij kwaad. ‘Echt, you snap?! Als man en vrouw. Zij heeft een flat? Dan wonen we daar. Geld is niks: hoef ik niet. Zij betaalt de huur, zorgt voor een beetje eten. Ik zoek werk.’ Op de een of andere manier kon Hampe niet anders dan kortaf zijn tegen de man. Maar hij wist zeker dat de Afrikaan Hampe's eerlijkheid verkoos boven valse beleefdheid.
Twee maanden later vond Hampe een baan als chauffeur op een personenbusje. 's Ochtends reed hij zwakzinnigen naar hun werk, vervolgens had hij een halve dag vrij, 's middags bracht hij ze in omgekeerde volgorde terug. Ze trouwden en gingen de volgende dag naar de gevreesde vreemdelingenpolitie op het Waterlooplein. Het viel erg mee. Een zwaarlijvige man met rode bakkebaarden stempelde direct een verblijfsvergunning in Victoria's paspoort en gaf ze een hand. Bij de deur zei hij tegen Hampe dat hij moest oppassen.
‘Ik? Oppassen voor haar?’
‘Als je om haar geeft, stelt het misschien teleur als ze over drie jaar wegloopt. Dan is ze permanent.’
‘En als ik haar d'r voor die tijd uitzet, wat dan?’
‘Dan gaat ze alsnog het land uit.’
In een wolkbreuk reden ze in de Toyota van Kwadjo naar de Bijlmer. De regen kletterde op het dak. Onder schuurde het water langs de bodem en af en toe leek de auto als een bootje over een golftop te worden getild. Hampe's knieën kwamen ter hoogte van de voorruit. De ramen waren beslagen. Hij had geen idee waar ze reden, het zou donker Afrika kunnen zijn. Gisteren hadden drie Ghanezen zijn dozen met bezittingen verhuisd. Hij had zes jaar alleen gewoond. Waar had zijn levensvorm toe geleid? Een huwelijk met een vreemde? Geile gedachten? Eigenlijk tot niet meer dan deze autorit in de regen, leek het. Voor het eerst kwam zijn bestaan hem nietig voor.
In de flat rook het of ter ere van zijn komst vanaf zonsopgang vis gebakken was. In de hal lag een zwarte man onderuitgezakt in een stoel te slapen. Hampe zag twee vrouwen met doeken om het hoofd bezig deeg te kneden, hun armen wit van het meel. Victoria had de slaapkamers onderverhuurd aan echtparen met kinderen, maar ook de stoel in de hal bleek verhuurd; de slapende man had nachtdienst gehad in de Maggi fabriek. Hampe telde elf personen.
Hij liep het balkon op. Hij bevond zich op de zevende verdieping van Kruitberg, een van de enorme Bijlmerflats. Het regende
| |
| |
nog altijd en in de diepte tussen de flats hing damp boven de bosjes en veldjes. De kleur van de hemel hield het midden tussen bruin en grijs.
Hampe tikte op het raam en gebaarde Kwadjo bij hem te komen. De dominee sloeg zich op de knieën, stond op en liep de huiskamer door. ‘Wiens huis is dit?’ vroeg Hampe.
‘Jouw huis. Het huis van mijn broer.’
‘Wat doen al die mensen hier?’
Kwadjo keek verbaasd om. ‘Dat is familie. Yaw Agyemang komt uit hetzelfde dorp als Victoria. Zijn vrouw Patricia is een nicht. Meer dan een nicht. Een zuster.’
‘Over een uur moeten ze allemaal opgedonderd zijn.’
Kwadjo begon te lachen maar toen de ander kwaad in de diepte bleef kijken, legde hij een hand op het gebreide manchet van Hampe's windjek. ‘Ze zijn illegaal. Waar moeten ze heen?’
Hampe schudde de hand van zich af. ‘Victoria was ook illegaal. Die heeft een hele flat op haar naam gekregen.’
‘Er was een Surinamer bij de woningbouwvereniging die geld aannam. Maar die is nu weg.’
‘Half twee. Om zeven uur vanavond moeten ze weg zijn. Tijd genoeg voor iedereen om z'n troep in te pakken.’
‘Hampe? We zijn allemaal christenen.’
‘We? Jullie misschien. Ik niet. Laten ze ergens anders een stoel huren.’ Hampe had een uitgesproken mening over het recht op wonen en was wel eens bij kraakacties betrokken, maar hij wilde volhouden. Wat was zijn vrijheid geweest? Brutaal zijn tegen de baas terwijl hij er nog een uitkering bij had? Breken met ouders die allang genoeg van hem hadden? Ooit had hij op school gelezen over een koninkrijk dat door Stanley in Oeganda werd aangetroffen. Om de schrik er bij zijn onderdanen in te houden, sloeg de koning elke dag iemand dood, zomaar iemand, willekeurig. Hij heerste dertig jaar, zonder protest. Hij was eenzaam maar vrij. ‘Zeven uur,’ zei Hampe. ‘Als ze er dan nog zijn, bel ik de vreemdelingenpolitie.’
Hampe zat in de huiskamer en bekeek een kleurenkalender van Ghanair, met foto's van traditionele dansen. De meeste huurders deden hun bezittingen in een of twee koffers en verlieten de flat zoals anderen een hotelkamer. Er kwam een vrouw voor hem staan en hij onderging een scheldtirade, af en toe onderbroken door een luid ‘huh!’ Eerst schaamde Hampe zich en dorst niet op
| |
| |
te kijken, maar na enige tijd voelde hij een grote kracht en hij lachte haar in haar gezicht uit.
Toen de laatste vertrokken was, trof Hampe Victoria in een stoel, terwijl ze met de vingers van haar gevouwen handen tegen de lippen tikte en haar blik langs het plafond liet dwalen, een houding die haar de volgende jaren zou kenmerken. Haar ogen waren vochtig. Af en toe klonk een ingehouden snik.
‘Wat valt er te jammeren?’
‘Zonder huurders heb ik nooit genoeg geld. In Ghana drie dochters te onderhouden! En mijn moeder.’
Hampe haakte de riem van zijn broek los, en zei: ‘Kom op. Klee je uit.’
‘We hadden wat gespaard en ik ben naar Nederland gekomen om voor iedereen geld te verdienen. Maar ik ben er al vijf jaar en ik heb maar af en toe iets kunnen sturen.’
‘Ik zei: Klee je uit!’
Ze wrong de lila pumps van haar voeten en wiebelde met haar tenen in de afgezakte nylonkousen. ‘Met kerst honderd gulden. En dan weer vijftig in februari. Vijftig in april. Het is nooit genoeg.’
Hampe trok haar met een ruk overeind en duwde haar voor zich uit naar de keuken. Ze keek hem over de schouder aan. ‘Je hebt geen idee hoe duur alles in Ghana is. Eten, kleren, schoolgeld. Scholen zijn duurder dan hier!’
‘Op het aanrecht!’
‘Het is vies. Al het meel ligt er nog.’ Ze pakte een geel vatendoekje en hield het onder de kraan.
Hampe griste haar het doekje uit de hand en smeet het weg. ‘Uitkleden!’
Eindelijk hield hij haar met meel besmeurde benen aan de enkels omhoog. Buiten klonk gejoel. Uit een ooghoek zag hij zwarte kindergezichten voor het raam. Victoria schudde flauwtjes het hoofd naar hen en tikte met een vinger op haar polshorloge, kennelijk om aan te geven dat het straks beter gelegen kwam. Hampe besefte dat er geen grenzen meer waren.
Als getrouwde man viel Hampe bij sommigen onverwacht in de smaak. Het deed bepaalde vrouwen wat als hij onder hun ogen zijn zwarte echtgenote de deur uitzette. Hampe was op zijn manier loyaal en joeg zo'n vrouw, na een kort verblijf in de keuken of het washok, halfnaakt langs Victoria de galerij af, terwijl hij laarsjes en andere attributen van zeven hoog naar beneden wierp.
| |
| |
Victoria verdroeg het wachten op de galerij, de seks op ongemakkelijke plaatsen, het mishandelen, maar kon er niet tegen vastgebonden te zijn. Om die reden liep ze keer op keer weg naar een van haar zusters. Hampe dreigde Kwadjo telkens dat hij haar zou aangeven en na een week was ze er altijd weer.
Op een ochtend bond Hampe Victoria naakt onder het bed vast. Na zijn ochtendrit maakte hij op de Albert Cuyp praatjes met bekenden. Hij kreeg koffie van het meisje dat met een dienblad de kramen afging. Victoria was geen moment uit zijn gedachten. Hij kende haar angsten. Vanwege de berovingen liep ze in de Bijlmer altijd op een drafje. Niet alleen om het geld had ze vroeger mensen in huis gehad. Vaak ademde ze ineens moeilijk en drukte de kin op de borst omdat ze zich voorstelde hoe iemand haar keel doorsneed.
Hampe slenterde naar het Leidseplein en dronk een biertje op een terras. Victoria lag al vijf uur onder het bed. Ze moest gek van angst zijn. Hij zag haar op- en neergaande borst voor zich, haar trappende benen. Met voor hem ongekende belangstelling keek hij naar de gezichten van voorbijgangers, naar de wegrijdende trams, zelfs de stoffige, stadse bomen hadden zijn interesse. De negerkoning die elke dag iemand doodsloeg, had het geweten. Het was de eerste dag in zijn leven dat Hampe zich niet verveelde.
Toen hij die avond de buitendeur opende, klonk uit de slaapkamer een luid, vibrerend gezoem als van een bijenvolk op drift. De slaapkamer rook naar een paardenstal. Victoria was geheel buiten zinnen en Hampe had al zijn kracht nodig om haar in bedwang te houden. Nooit was de jungle zo nabij, zijn lust zo groot.
Natuurlijk liep ze weg. Na twee weken was ze er nog niet. Hampe veranderde het slot van de deur en het slotje van de brievenbus op de begane grond. Toen hij die avond na zijn middagrit de galerij opliep, stonden Victoria en Kwadjo voor de deur. ‘Hampe?’ begon ze, ‘Waarom laat je me niet binnen? Ik ben wel eens vaker weggeweest.’
‘Ik heb er geen zin meer in.’ Hij kneep zijn ogen samen tegen de schittering in het Westen; de avondhemel had iets van een immense platina zaal, waarin zelfs de Bijlmerflats niet meer leken dan wat losse latjes op de vloer. ‘Volgende week bel ik de politie dat het uit is. Over. Fini.’
Kwadjo kwam naast Victoria staan. ‘Hampe, je bent een sterke man. Heel sterk. Te sterk.’
| |
| |
‘Als je wilt mag je me vastbinden,’ zei Victoria.
‘Hoor je dat?’ De kleine dominee grijnsde alsof het een grap tussen vrienden was.
Hampe keek naar de hemel, waaruit de schittering begon te verdwijnen. In de diepte klonken kinderstemmen en een fietsbel. Hij duwde hen opzij en opende de huisdeur. Tegen Kwadjo zei hij: ‘Ik heb nou geen tijd. Morgen ook niet. Misschien dat ik zondag even bij oom Silas kom.’
Kwadjo sloeg de handen in elkaar. ‘Afgesproken. We zitten bij elkaar, we praten en drinken tot er een oplossing is. Dat is heel goed. Hoe laat?’
‘Ik zei: misschien. Ik weet het nog niet. Misschien zie je me, misschien niet.’
Op zondag sliep Hampe lang uit, keek naar twee videofilms en nam in de vooravond de lift omlaag. Hij liep de binnenstraat af tot in de flat Groeneveen en ging een schemerig barretje in. ‘Zo, Silas,’ groette hij.
Een negroiede man met een metalen bril keek hem aan over de sportbijlage van de Telegraaf. In het rode licht van de bar glansde zijn gezicht als een koperen pan. ‘Dag Hampe. Goed je weer te zien.’ Een zwart jongetje van een jaar of acht liet zich van een barkruk glijden. Hij had een groot rond hoofd op een dun halsje en enorme ogen, waarmee hij aandachtig naar Hampe opkeek. ‘Giraf.’ riep het kind vrolijk.
‘Tssss...’ deed Silas. ‘Wat ben jij een stomme jongen. Dat is toch geen giraffe.’
Hampe onderscheidde Kwadjo. De kleine dominee stond op en wees op de stoel naast hem. Hampe ging ver achteruit zitten, zijn benen gestrekt, zodat zijn laarzen juist bij het tafeltje kwamen. Het jongetje was hem gevolgd en bleef van een paar meter afstand naar hem kijken.
‘Ik heb 't vanochtend in mijn preek over je gehad, over jou en Victoria.’
‘Wat heb je je zieltjes verteld?’
‘Dat je een erg sterke man bent.’
‘Wie neem je nou in de maling?’
Kwadjo grijnsde en zwaaide vermanend met een vinger, alsof het wantrouwen misplaatst was. ‘Ik heb verteld dat je uit liefde met onze zuster getrouwd bent en nooit geld van haar vraagt. Dat je soms zelfs haar huur betaalt.’
| |
| |
‘En verder?’
‘Dat je hard voor haar bent. Hard maar rechtvaardig. Je hebt haar altijd teruggenomen als ze wegliep. Daarom begrijpt niemand waarom je haar nu niet terug wilt.’
Hampe geeuwde en keek naar Silas, die de bril op het voorhoofd had geschoven en de krant met gestrekte armen vasthield. Kwadjo zei: ‘Na de onafhankelijkheid had Ghana meer goud dan de bank van Engeland. Nu is het op en iedereen is arm.’
‘Wat koop ik voor die onzin?’
De ander hief een hand op om Hampe tot geduld te manen. ‘Ik wil dat je ons land komt bekijken en vertelt wat je ervan vindt en advies geeft.’
Achter Kwadjo was een ruwe betonnen muur, waarop blauwe verf gesmeerd was. Hampe had een visioen van een oerwoudkust zonder enige bebouwing, groepjes geketende negers op een wit strand, afgemeerde slavenschepen. Dat was totale vrijheid. Hij was in de verkeerde tijd geboren.
‘Hampe, ga met me mee! Ik vertrek volgende week. Onze kerk betaalt je ticket. Je laat Victoria er weer in zodat ze hier veilig is en je blijft op onze kosten in Ghana zolang je wilt, drie of vier maanden.’
Hampe keek hem kwaad aan. ‘Waarom geld uitgeven? Sla met z'n allen aan het bidden! Hoop op een wonder. Waarvoor heb je anders een god?’
‘Wij zijn er om god te dienen, niet andersom.’
Na het eerste visioen, waarin hij een ander werelddeel en een andere eeuw had gezien, doorzag Hampe nu de ware aard van de schepper. ‘Jullie god is almachtig. Toch?’
De kleine dominee wachtte af.
‘Jullie god laat de mensen met opzet lijden. Doet 'm goed. Voelt ie dat ie leeft. Tegelijk lijdt ie mee. Hij is alles in een, dus ook kweller en gekwelde. Zo zit dat.’
Kwadjo's mond zakte open, terwijl zijn hoofd ontkennend heen en weer begon te bewegen.
Het jongetje verscheen naast Kwadjo. Hij stak de armen omhoog alsof hij een handdoek aan de waslijn hing en bewoog ritmisch zijn onderbuik. Hampe dacht aan de vele kinderen, die voor het keukenraam gestaan hadden, sommigen zo klein dat ze moesten springen om iets te zien. Kwadjo lachte luid. Hampe wilde opstaan maar de ander greep hem bij zijn knie.
| |
| |
‘Broer, wat geeft het allemaal?’
‘Vrouw en man.’ Het jongetje begon er nu ook bij te hijgen.
‘Hé, kleine smeerlap!’ riep Silas vanuit de bar.
Allen lachten. Hampe voelde zijn boosheid wegvloeien en een ongekende rust kwam over hem; hij had zich niet eerder zo door iemand aanvaard gevoeld. Een gierend lawaai naderde, alsof de gehele Bijlmer in een stofzuiger werd opgezogen. Een landend vliegtuig? Hampe zag de mond van de kleine dominee bewegen, maar verstaan deed hij hem niet. Als bij afspraak stonden ze op. Het jongetje rende weg. Kwadjo's ogen waren op Hampe gericht.
Op dat moment schudden de muren en de vloer alsof de flat op een kar werd voortgetrokken. Hampe sloeg tegen de muur. De rode lamp viel van de bar in scherven. Een petroleumgeur drong in het vertrek en meteen klonk een enorme explosie. Hampe was in enkele stappen bij de deur. De binnenstraat leek een tunnel van vuur, waarin een gierende wind blies in de richting van Kruitberg. Het barretje was nu vol zwarte rook. Er was geen andere uitgang, zelfs geen raam.
Het drong tot Hampe door dat hij in acuut levensgevaar was. Tegelijk had hij een inzicht dat veel belangrijker scheen. Kwadjo was werkelijk zijn broer. Meer dan dat. Hoe goed begreep hij dat laatste nu! Omdat niemand Hampe gepasseerd was, moest de kleine man nog in het barretje zijn. Hampe zocht op de tast maar kwam alleen in aanraking met omgevallen stoelen en tafels. Zijn hart klopte razendsnel, hij had al gauw nog maar één behoefte: ademen. Toen raakte zijn voet een lichaam. Hij greep omlaag en voelde een dun halsje. Hij tilde het jongetje op en trapte zich door de ravage een weg terug naar de uitgang van het barretje.
Lange steekvlammen schoten voorbij, cirkelden langs het plafond, kronkelden over de vloer, probeerden loeiend te ontsnappen; het leek of een woedende vuurgod in de binnenstraat opgesloten was. Hampe sloot de ogen en rende tegen de storm in de flat Groeneveen in, van de plaats van de explosie af. Hij voelde zijn huid verbranden en beschermde het hoofd van het kind met zijn kin, zijn schouder, een arm, een hand. Door luchtgebrek kon hij niet verder rennen, maar zijn lange benen leken een eigen reserve te hebben waarop ze wankelend doorstapten. Iemand stootte tegen hem aan. Hampe opende de ogen en zag dat hij uit het vuur was. Van de hogere verdiepingen kwamen mensen over de trappen omlaag rennen. Rechts was de trap naar de begane grond en met
| |
| |
de anderen struikelde Hampe de treden af en was buiten. Hij bleef een eindje verder op het gras staan.
Twee zwarte vrouwen namen het jongetje van hem over. Hampe had moeite hem los te laten en zag in het flikkerende licht van de brand dat zijn handen iets weghadden van de gebogen hangklauwen van een luiaard.
Er was een V-vormig gat in de flat, wijd van boven en doorlopend tot aan de grond. Uit de withete massa beneden in het gat schoten vlammen op tot boven de tiende verdieping. Bij het barretje van Silas brandde het gebouw binnen en buiten. Hampe's benen werden slap en hij zakte op de knieën.
Victoria was bij een vriendin in Geinwijk geweest en ongedeerd. Hampe verbleef in het brandwondencentrum in Beverwijk. Ze kwam elke dag rechtstreeks van haar werk in Aalsmeer naar hem toe, zat uren naast hem op een krukje, en moest daarna snelwandelen om de laatste trein naar Amsterdam te halen. Hij ergerde zich omdat ze voortdurend medelijden toonde, maar het was tenminste afleiding: anders dan vroeger kon hij geen eenzaamheid verdragen.
Haar lipje begon al te trillen als ze de kamer in liep. Hij vloekte. ‘Hou toch op met dat gejammer.’
‘Ik kan er niets aan doen. Ik huil de hele tijd. Ik word huilend wakker, ik loop de hele dag te huilen.’
‘Ga maar op de gang staan tot het over is.’
‘Je was zo'n mooie, blonde man... En nu... nu lijk je op een...’ Ze duwde een zakdoek tegen haar mond en neus en snikte. ‘Op een... een...’
‘Op een baviaan z'n reet?’
Ze merkte zijn sarcasme niet en schudde het hoofd. ‘Nee, daarop lijk je niet. Op zo'n rode aardappel met een heel dunne schil die half verveld is.’
‘Goh...’ Hij knikte alsof hij werkelijk benieuwd was geweest naar de vergelijking. ‘Op een aardappel.’
Vanwege zijn oogproblemen las ze hem voor uit Engelstalige krantjes. De illegale bewoners van de flats kregen verblijfsvergunningen. Er was sprake van procedures in Amerika en hoge schadevergoedingen. Over Kwadjo spraken ze nooit, Victoria begon er niet over en Hampe evenmin. Kwadjo had die zondag na de ochtenddienst in zijn kerk urenlang in het barretje op hem gewacht. Na de ramp was hij niet teruggevonden. Hampe kon niet vergeten
| |
| |
dat hij met opzet 's middags video's gekeken had om de ander zijn macht te tonen. Er stond tegenover dat de flat in Kruitberg was weggeslagen; Victoria leefde waarschijnlijk alleen nog omdat hij haar niet binnen gelaten had, maar helaas telde het geweten alleen de minnen en niet de plussen.
Na anderhalve maand kwam Victoria voor het eerst vrolijk zijn kamer in. Ze wapperde met een brief. Hampe was door de burgemeester van Amsterdam tot ereburger benoemd vanwege zijn redding van het jongetje. Een fotograaf had toevallig afgedrukt toen Hampe de flat uitgekomen was. De foto van de lange Nederlander met zijn verbrande gezicht en een zwart kind in de armen had over de hele wereld in kranten gestaan.
Hampe werd warm en begon als een hond te hijgen omdat een deel van zijn huid niet meer transpireerde. Hij had Kwadjo gezocht en niet gevonden. Het oppakken van dat kind was onbewust gegaan. Toch vond Hampe voor het eerst de moed om Victoria naar haar broer te vragen.
‘Nooit gevonden. Er is, denk ik, niets van over. Alleen een beetje as.’ Ze wreef met de vingertoppen langs haar duim alsof ze zout over het eten strooide. ‘Het was mijn broer trouwens niet.’
‘Je broer niet? Wat zeik je nou? Jullie noemen alles en iedereen je broer.’
‘Hij heeft me genoeg gekost. Duizenden.’
‘Duizenden voor wat?’
‘Voor alles. Om naar Nederland te komen. Om te bemiddelen bij een huis. Om mee naar het stadhuis te gaan. Om met jou te praten over ons huwelijk. Elke keer als hij met je sprak moest ik hem weer honderd geven. Hij had drieduizend van mij gehad om aan jou te geven. Die heb ik nooit teruggehad, terwijl jij geen geld wilde.’
Hampe trok zich op aan een stang boven het bed. Het was donker en in het grote buitenraam zag hij een wit hemd weerspiegeld en daarboven een soort rode spitskool, haarloos, oorloos, neusloos. ‘Ieder mens heeft slechte en goede kanten,’ bracht hij uit. ‘Ik mocht Kwadjo graag. Hij was...’ Hampe aarzelde, omdat het hem tegenstond andermans woorden te gebruiken. ‘Mijn broer.’
Victoria blies luid door haar neus en keek opzij. ‘Ik zal maar niet zeggen wat hij van jou dacht.’
|
|