| |
| |
| |
Uit: De wereld bij benadering
Jean Rouaud
(Vertaling Marianne Kaas)
In feite was de vreugde, de formidabele uitbarsting van vreugde waardoor het einde van de week op Saint-Cosmes werd gemarkeerd, van korte duur: precies de tijd die het kostte om naar de uitgang te hollen en, eenmaal op veilige afstand van het collège, op adem te komen door een rustpauze in te lassen op de stoep, je schooltas op de grond en je gezicht naar de zee. Daarna ging alles veel te vlug: een busreis van een uur of langer, met haltes bij de scheepswerven en het afzetten van de arbeiders in elk dorp, voordat je eindelijk thuis was, 's avonds een beetje rondhangen, de verrukking in je eigen bed te mogen slapen, bij het wakker worden alweer de knagende gedachte terug te moeten, en dan was het voorbij.
Aangezien de jeugdelftallen traditiegetrouw op zondagochtend speelden, zette je je 's middags schrap tegen de uren zodat ze niet zouden omvliegen, wat voornamelijk inhield dat je de klok in de keuken volgde bij het noodlottige aftellen terwijl je je huiswerk aan het maken was, zat te kaarten of, later, integraal keek naar alles wat er op de televisie te zien was, pauzefilmpjes inbegrepen. Maar zelfs nog voordat het moment was aangebroken om je spullen voor de week bij elkaar te zoeken, was je al ziek bij de gedachte de volgende dag weer op het collège te zitten. De zondagavond was een bij voorbaat verloren zaak.
Lange tijd was het bezoek aan het vaderlijk graf, dat uiteindelijk het doel van de wandeling werd, het enige zondagse uitje. Doordat het kerkhof buiten het dorp ligt, zoals vaak sinds men de doden heeft weggehaald uit de directe nabijheid van de kerken, draait u dus uw hand niet meer om voor een eind lopen want daarin raakt u geoefend, door de druk der omstandigheden, nu de enige gids van het gezin rust onder zijn grafsteen van grijs graniet. Eigenlijk is de afstand niet zo groot, maar als je elf bent speelt alles zich nog af op de schaal van een kind en lijken een paar honderd meter al gauw een lange voettocht.
Zo wordt u ongemerkt een soort expert op het gebied van dood en sterven. Zodra er sprake is van overlijden, begraven, rouw, kerkhof, onherstelbaar verlies, ontroostbaar verdriet, dierbare na- | |
| |
start here clean148 code74 gedachtenis, spitst u de oren: dit is voor u bedoeld. Daar kunt u over meepraten. Wat heeft u dan te zeggen? Niets, in wezen, maar u kunt het gezicht zetten van iemand die er alles van weet. Die wat weet? Dat die dingen gebeuren. Maar meteen beweegt u zich in de schaduw die voor uw voeten valt als een vis in het water. Later zult u daar danig spijt van krijgen want doordat u veelvuldig de grote thanatologische hogepriester uithangt wordt er, in droevige omstandigheden, altijd een beroep op u gedaan voor het opstellen van troostbrieven. Voorlopig is het vanuit uw meerdere kennis intrappen van open deuren de enige manier die u hebt gevonden om de boodschap door te krijgen: zulke dingen die gebeuren, wel, die zijn ook u gebeurd, nou ja niet u regelrecht, anders zou u het niet kunnen navertellen, maar iemand die u na stond, zo na, zo weinig los te denken van uzelf dat, zo laat u doorschemeren, ook een stuk van uzelf is heengegaan. En hoewel u die gedachte woest van u afzet is dat uw onhandige manier om te bedelen om medelij.
Zo kan het gebeuren dat, wanneer in de opgave voor een opstel wordt gevraagd om een zondag op het land te beschrijven, u na langdurig te hebben nagedacht, kauwend op het potlood en starend in het verte, en na de afgezaagde onderwerpen (knutselen met opa, uit hengelen met oma, vogelnestjes uithalen met de nichtjes) te hebben geëlimineerd, als het ware een ingeving krijgt voor een soort waarheidsspel dat korte metten zal maken met al die sprookjes verteld door zwoegende scholieren, en u de gelegenheid met beide handen zult aangrijpen om u te zetten aan de minutieuze beschrijving van uw bezoeken aan het kerkhof.
Alles werd vermeld. Eerst de route door de hoofdstraat die hier de Parijse straatweg wordt genoemd, een lichtelijk overdreven benaming bedoeld om iets van de verre lichten van de hoofdstad op ons te laten afschijnen, en een misleidende gezien de smalte van het wegdek (op het punt waar het zich bij het verlaten van het plein vernauwt, moest een half verwoest hoekhuis worden gesloopt om de eerste maaidorsmachine weer vlot te krijgen, een voor die tijd gigantisch gevaarte dat had geprobeerd zich een doorgang te forceren). Omdat na het verlaten van het dorp trottoirs ontbraken (niet door een bruut besluit van gemeentewege maar zoals een rivier doodloopt in het zand, door verwaarlozing van de trottoirbanden, waarna de deklaag van cement eerst was verbrokkeld en vervolgens verdwenen), liepen we alle vier over de grasstrook, in ganzenmars, om niet te worden geschept door de auto's en de
| |
| |
luchtstroom van de vrachtwagens die in onze rug opdoken, een staaltje van evenwichtskunst tussen asfalt en berm dat niet eenvoudig was, vooral niet voor de hakjes van mamma die, hoewel ze de zwarte weduwedracht had aangenomen en nog menig ander teken dat op onthechting duidde, nooit tot platte schoenen kon besluiten; vandaar die trippelende, nooit bedaarde, altijd gehaaste tred die nog steeds haar handelsmerk is.
Als we de wijde, afdalende bocht waren gepasseerd lag de ringmuur van leisteen al voor ons, bovenop begroeid met zijn aangewaaide planten, onkruid, klaprozen en steenanjertjes. Een paar kruisen staken boven de muur uit, onder andere, het hoogste van allemaal, dat van de met cipressen omringde kapel van de plaatselijke aristocraten, de enige doden die er, mocht de jongste dag onverhoeds aanbreken, zeker van kunnen zijn droog te blijven als het dan regent. Het zwarte smeedijzeren toegangshek voorzien van goudkleurige lanspunten bleef dicht. Het ging alleen open om de rouwstoeten door te laten, zodat bezoekers genoodzaakt waren gebruik te maken van het aangrenzende massief houten deurtje met zijn onwillige grendel dat in de muur was aangebracht en waarvan de scharnieren knarsten, wat als het ware een signaal was dat maande tot stilte. Waarna we zachter gingen praten en verder liepen op onze tenen om het geluid te dempen van het grind, dat knerpte onder onze voeten en zich net als sneeuw ophoopte aan de randen van de paden en op de weinig betreden plaatsen, zodat de bezoeken in kaart werden gebracht.
Alle typen graven waren vertegenwoordigd: grafkelders, stenen, grafmonumenten, sarcofagen van natuursteen (waarschijnlijk gered van het oude kerkhof) met door de tijd aangevreten jaartallen, eenvoudige bergjes aarde voor de pas ter aarde bestelden, een massagraf overdekt door een kleine gewelfde absis in de vorm van een halfkoepel, met een deur die toegang gaf tot een voor de helft met beenderen en schedels gevulde kuil, maar het gangbaarst, want het vriendelijkst geprijsd, was de traditionele omlijsting van grijs cement waarbinnen zich een met zand of siersteentjes opgevulde rechthoek bevond - witte steentjes zonder scherpe punten voor de kindergraven, een perkje gevuld met snoepjes, mondvoorraad voor de lange reis.
Onze bezoeken aan het kerkhof waren meer dan uitsluitend een moment van devote inkeer bij het vaderlijk graf. Eigenlijk waren we tegelijkertijd rechter en partij, want de meeste van de grafdeco- | |
| |
raties waaronder sommige graven geheel schuilgingen waren afkomstig uit onze winkel: bloemstukken en kransen van kralen met op een lila lint een door ons vervaardigd opschrift in zilverkleurige letters dat bedoeld was om door het subtiele spel met de familieaanduidingen de voorbijgangers te laten weten wie de genereuze gevers waren (wat ons soms wel degelijk voor problemen stelde wanneer bijvoorbeeld de schoonzoon van de zwager beslist vermeld wilde worden op het lint), zwart marmeren plaquettes met de aansporing om te bidden voor het zieleheil van de overledene, die soms poseert op een medaillonfoto onder een bol glas als een periscopisch vanuit de diepte van het graf geprojecteerd portret, glazen stolpen met een maagd van Lourdes of een tuiltje genre bruidsboeket, en uiteraard het hele scala van aardewerken bloemen met wijnrode kelk, subtiel gedecoreerd met in een snelle penseelstreek getekende meeldraden en stampers, ook al ondervinden in dit land der illusie deze kunstbloemen concurrentie van de plastic bloemen die wij, goed op de hoogte van de jongste ontwikkelingen, graag aanprijzen.
Voorlopig laat de gelijkenis nog veel te wensen over, maar de lange duur, het graf voor de prijs van één boeket een heel jaar lang van bloemen voorzien, vormt een argument om het niet zo nauw te nemen en bij hoog en bij laag vol te houden dat het plastic net echt lijkt en dat alleen de geur ontbreekt. Behalve dat de kleur blootgesteld aan weer en wind mettertijd verbleekt en het plastic brokkelig blijkt te worden, is er nog een ander bezwaar: het aantal variëteiten is nog gering en het assortiment dus zeer klassiek. Rozen, anjers, tulpen, viooltjes, dan heb je het wel zo ongeveer gehad, maar het is voldoende om voor bloemist te kunnen spelen, de bloemen in één hand te houden, ze te verschikken, door andere te vervangen, de metalen stengels in de goede stand te buigen - wat een voordeel is boven echte bloemen - en later van gelijke lengte te maken door de uiteinden af te knippen met de knijptang, de arm voor je uit te strekken om wat afstand te nemen en het verkregen effect beter te kunnen keuren terwijl je intussen de in rouw gedompelde, wiens ogen soms vol tranen staan, vragend aankijkt. Want nauwelijks heeft deze een voet over de drempel van de winkel gezet of, alleen op grond van zijn begrafenisgezicht en nog voordat hij de kans heeft gekregen om te zeggen wat hij wenst, verzoeken wij hem de trap te nemen naar het souterrain waar de kleine afdeling met grafartikelen zich bevindt. Hoe oprechter en ech- | |
| |
ter zijn verdriet ons voorkomt, des te meer ijver wij aan de dag leggen om hem van dienst te zijn, des te meer geduld met degene die zich een uur lang over de kin staat te wrijven voordat hij zijn keuze bepaalt. Waarbij soms van ons wordt verlangd dat we wat concessies doen en ons in bochten wringen wat de esthetiek betreft. Als de treurende onze mening vraagt nadat hij heeft geopperd een paarse tulp en een witte anjer bij de rode rozen te voegen, zien wij het niet als onze taak hem nog dieper in de put te helpen
door, bijvoorbeeld, wortelloof te adviseren, maar bedenkend dat door een emotionele schok ten gevolge van het verlies van een dierbare de goede smaak wel eens wat aan trefzekerheid kan inboeten, gaan we akkoord - zonder een onderdanige geestdrift te tonen die waarschijnlijk als verdacht zou worden ervaren (op het platteland is men onzeker over wat geacht wordt mooi te zijn, en dus overgevoelig op dit punt), maar met het gezicht dat je zet om aan te geven dat wij persoonlijk het niet hadden gedurfd maar wat is er tegen.
Met het gevolg dat we de volgende zondag op het kerkhof haastig op zoek gaan naar het bewuste boeket, wat aanleiding geeft tot enkele opmerkingen over het onschuldige slachtoffer dat eronder rust en dat, hoe hij ook mag hebben geleefd, dit beslist niet verdiend heeft.
Met het gevolg ook dat we na vergelijking nogal trots zijn op het familiegraf dat, als waren we erop uit ons verdriet nog te accentueren, sober is, kaal, een dikke grafsteen van gespikkeld grijs graniet die vanaf het midden naar twee kanten flauw naar beneden helt (maar wel zo steil dat het onmogelijk is om er een vaas of ander prul op te zetten omdat die zouden omvallen of scheef zouden staan). De steen rust op een meer dan handbrede sokkel waarin aan de voorkant een trapeziumvormige bloembak is uitgehold. Hierin staan, dicht opeen geplant, begonia's die niet zozeer zijn gekozen vanwege hun charme, hoewel ze als ze in bloei staan een rood-oranje toets aanbrengen, maar omdat ze bestand zijn tegen het oceaanklimaat. Het lijkt evenwel of die bloemetjes die boven het graniet uitsteken een van de hardst denkbare steensoorten perforeren en erin zijn geslaagd zich een weg te banen naar het licht, alsof het door hun voorbeeld te volgen mogelijk was uit de vermaledijde groeve te ontsnappen.
Ook het grote, glanzend gepolijste, liggende kruis dat, in reliëf, direct in de bovenkant van de steen is uitgehakt, vormt een bijzon- | |
| |
derheid in dit woud van rechtopstaande kruisen die, als schildwachten, verrijzen achter op de graven. Want overal overheersen de modellen van bewerkt en gemenied ijzer zoals ze ook vaak op kruispunten staan, en de kruisen van gewapend beton met cilindervormige of vierhoekige armen. Noch sterren noch maansikkels binnen deze ommuurde ruimte, evenmin als druïdenstenen of schuin afgeknotte zuilen. Gelaten wachten de kruisdragers die slapen onder de grond op het laatste Oordeel en de Wederopstanding des vlezes.
Maar dat grote, liggende kruis dat kaal is, zonder Christusbeeld... Soms lijkt het of onze vader zich er aan de achterzijde tegenaan klemt, zodat we het maar rechtop hoefden te zetten, volgens de methode die wordt gevolgd bij het oprichten van een obelisk, om ook hem weer op de been te krijgen. Want onder de steen is hij zeer reëel aanwezig. Dat blijkt uit het feit dat we steeds zachter gaan praten naarmate we dichterbij komen. We letten op onze woorden zoals we dat deden toen hij nog leefde en we ons alleen onorthodox taalgebruik permitteerden als we zeker wisten dat hij ons beslist niet kon horen. Nooit een krachtterm in zijn aanwezigheid, nooit een onvertogen woord, geen gewaagde formuleringen, ja zelfs geen argot. Zelf tracht hij zorgvuldig het goede voorbeeld te geven, probeert zich in te houden. Hij moet zich, hamer in de hand, wel krachtig op een vinger slaan wil hij van zijn hart geen moordkuil maken en een donderende stortvloed van scheldwoorden loslaten waarin de geheiligde naam Gods wordt overgoten met alle sausen van blasfemie.
Nog steeds boezemt hij ons ontzag in, en dat betekent dus dat hij niet ver weg kan zijn. Waarom anders zouden we, terwijl we bij de ingang van het kerkhof nog plezier hebben - binnen de perken van deze plek, natuurlijk - wanneer we het bewuste boeket in het oog krijgen, opeens stil worden als we voor het graf staan? Omdat hij het niet gewaardeerd zou hebben, daardoor komt het. Omdat hij daar is. Trouwens, net als bij verstoppertje spelen voelen we op het moment dat het grind onder onze voetstappen niet langer knerpt, dat we warm zijn, dat we alleen de steen maar zouden hoeven op te tillen om de warmtebron te vinden en de gestorvene uit zijn schuilplaats te verdrijven. Maar dat zou al te wreed zijn. Hoe zou hij eruitzien, onze vader die is ontmaskerd en die we te slim af zijn geweest, als hem werd gesommeerd terug te keren naar het leven waaraan hij waarschijnlijk maar matig hechtte gezien het feit
| |
| |
dat hij ons nu alleen laat rondmodderen in een zwembad van tranen. Dus spelen we het spel mee, doen of we hem zoeken zonder hem te vinden. We laten hem aan zijn lot over, het treurige lot van degene die volledig onzichtbaar is geworden voor de ogen van de levenden.
Om niet de indruk te wekken dat we niet goed bij ons hoofd zijn, doen we of we echt geloven dat zijn lichaam bezig is te ontbinden, dat zijn gebeente dat mettertijd door de combinatie van zure grond en doorsijpelend water tot stof uiteen zal vallen, langzaam wit uitbleekt. Omdat dat de officiële lezing is en het altijd wijs is je daaraan te conformeren. Maar wanneer we zo aan de rand van de tombe staan als aan de rand van een gapend gat, stilletjes, ingetogen, de handen op elkaar ter hoogte van de onderbuik, met gebogen hoofd en vochtige ogen, en ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’ prevelen alsof dat gebed speciaal voor hem was geschreven, dan voelen we diep in onszelf wel degelijk dat alles anders gaat dan de mensen zeggen: dat met dat ontbinden, bedoel ik. En alle ooggetuigenverhalen, alle doden die ooit zijn opgegraven, kunnen daar niets aan veranderen. In het diepst van ons hart, in dat stiltegebied waar het gedruis van het leven alleen gedempt doorklinkt, in het domein dat zich verzet tegen evidenties en negenproeven en waarin vreemde gedachten rondwaren, in dat hart van het hart vanwaar een stroom verwarde woorden wordt uitgezonden naar degene die zich heeft verstopt, daar lijkt het juist of zijn uit de dood herrezen lichaam intact was.
Dat lichaam dient zich niet aan als het evenbeeld van het vleselijk omhulsel waarvan het, waarschijnlijk om herkenning te vergemakkelijken, wel in grote lijnen is afgeleid, het vertelt u niets over een bepaalde rimpel bij de oogleden of in de mondhoek, het zal u niets leren over de kleur van de ogen als u die bent vergeten, het zal de erosie van de gelaatstrekken in de herinnering niet tegengaan. Maar hoe onvolmaakt de weergave van de details ook mag zijn (hoewel de totaalindruk niet afwijkt van het karakter van de overledene, van het beeld van hem dat je voor je ziet), toch heeft dit lichaam iets vóór op het andere, het vleselijke, het aan verandering onderhevige, en wel dat het veel beter bestand is tegen de aanslagen van de tijd. Zelfs van een storing in het geheugen heeft het niets te vrezen. De reden? Zich voegend naar de door het andere lichaam achtergelaten leegte neemt het, dat opgestane lichaam, heel precies de vorm aan van het gemis.
| |
| |
Soms is bij de tombe het gevoel van zijn aanwezigheid zo sterk, de gedachte dat hij bezig is te vergaan zo absurd dat u zich er op betrapt op te kijken naar de hemel waarin voor uw geestesoog het meelevende, geruststellende, volledig tot rust gekomen gezicht van de gevlogen vogel staat gegrift. En zo sterk is die gewaarwording, van de stralende vredigheid die aan gene zijde van de zichtbare wereld op u wacht, dat u verlangend, met geheven hoofd, probeert te lokaliseren waar ze zich bevindt. Maar in een oogwenk eist de zichtbare wereld haar rechten weer op: geen gezicht te bekennen, daarboven, geen beeld van een glimlach, zelfs geen stukje blauw waarmee de streek niet scheutig is en dat wel geen troost zou brengen misschien, maar waardoor toch op zijn minst het gevoel van verplettering zou worden voorkomen. Niets dan wolken, sombere, laaghangende wolkenmassa's die kolkend voortrollen of van west naar oost uiteenrafelen als vuile vlokken watten, bezwangerd met oceaandampen, in golven voortstuwend op verscheidene hoogten, in verschillende snelheden, zodat ze verwikkeld lijken in een dolle wedloop boven het land, als hadden ze geen zin daarboven te blijven talmen, terwijl hoger- en lagerliggende lagen niet altijd eensgezind dezelfde richting kiezen en sommige de voorkeur geven aan de rechte koers, andere aan een noordelijker route, onvermoeibaar in beweging, als voortvluchtigen, de woeste horden van de oceaankust die uitrukken om de wereld te veroveren, en zo groot is het debâcle dat nevelslierten zich losmaken uit de onderste strata, als de zwakke, op de flanken teruggeworpen elementen van een langstrekkende kudde, flarden dood firmament die slap hangen als de zeilen van een spookschip en drijven op de wind, zich vasthechten aan de toppen van de bomen en in de verte uiteenvallen.
Omdat u wel inziet dat deze hemel geen enkele belofte inhoudt behalve wind, wolken en regen, buigt u treurig het hoofd en doet de ogen dicht. Maar nog voordat u de gelegenheid hebt gehad uw teleurstelling te overpeinzen, grift zich opnieuw aan de binnenkant van uw oogleden op azuren achtergrond het stralende gezicht. Waarmee, met dit retourtje aarde-hemel, ik mijn verhaal over een zondag op het platteland besloot.
|
|