De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Uit: Rimbaud le fils
| |
[pagina 140]
| |
kere kamer achter zonneblinden naakt, recht overeind voor elkaar stonden en dat hun monden versmolten, los van de cadansen en de ritmen van het zienerschap, los van elk gedicht; achter die zonneblinden hosten ze de oude blinde paardans van naakte lichamen en zochten ze bij elkaar het purperen oogjeGa naar eind4, stuwden ze zich vast en terwijl ze aan die mast hingen, die niét de roedeGa naar eind5 was, geschiedde het dat ze huiverden en een ogenblik weg waren van deze wereld, weg uit de zwarte kamer met de nazomerse zonneblinden, hun lichaam vervloeiend in het al en toch volkomen samengebald in die mast, hun ogen dood, hun tong verloren. En deze eerste paardans die ze samen dansten, waarvan we niet weten waar en hoe die plaatsvond maar waarvan ieder de emotie kent, dit binnenskamers schudden van een grote mast heeft in de letteren evenveel wind doen waaien als de deining van HernaniGa naar eind6, want literatoren zijn oppervlakkig. Toch woei deze storm of bries zonder enige twijfel ook over de geschriften van Arthur Rimbaud en kwam ze ten goede, want de jongeman had hevig naar deze paardans gehongerd, naar het oogje dat hij misschien een zomer eerder in de buurt van Charleroi zocht, en toen hij het niet vond strooide hij onderweg om zijn honger te stillen en het oogje alsnog naar zich toe te halen met kiezelsteentjes - zeker, die kiezelsteentjes zijn heel charmant maar het te scheppen Werk bevredigen ze niet, want dat is monsterlijk van aard. En als er aan de roede niet ook plaats is, behalve voor het mooie meisje en de groene herberg, behalve voor de Wanderlust onder het lichte ruisen der sterren, als er aan de roede niet ook plaats is voor het donkere en bespottelijke purperen oogje, dan is de roede van een slechte legering die doorbuigt, zoals onder de handen van Banville. Men zegt dat deze liefde van hun ziel bezit nam en ontaardde, zoals meestal gebeurt wanneer liefde bezit neemt van de ziel. Ook zegt men dat ze alles op het spel zetten en alle rollen speelden, die van minnaar, van kompaan, van dichter, en dat ze aangevuurd door de absint de echtgenote, de echte echtgenote, die van Verlaine, de stuipen op het lijf joegen met hun eindeloze streken, want het waren grappenmakers; trouw aan hun poëtische lotsbestemming sloegen ze de hoogste toon aan, de toon die Baudelaire indertijd zo langdurig had aangeslagen dat hij was vastgelopen in zijn beruchte refrein van gedomesGa naar eind7; men vermoedt dat Rimbaud een hogere toon aansloeg dan Verlaine; en de echtgenote kon bogen op Eva's oude lokroep, Eva die het niet over haar kant laat gaan; | |
[pagina 141]
| |
zodat het orfische gekots op handen en voeten om vier uur 's nachts in het echtelijke trappenhuis door de geijkte echtelijke sanctie werd getroffen en het vrouwtje hen de deur wees. Men vertelt dat de twee uit het huwelijksparadijs verjaagde dichters, na enig dronkemansgetalm en getreuzel bij Cros, bij Banville, in het Hôtel des Étrangers, het honk van de ZutistenGa naar eind8, in oostelijke richting vertrokken en de stralende, hossende, nog altijd onstuimige paardans met zich meevoerden naar elders, zij het aangeknaagd door de worm van het sentiment; en dat ze, in Brussel en later Londen, misschien om de zuivere glans van vóór het sentiment terug te vinden, een nog bezetener beroep deden op de groene fee van de absint, het diepe goud van de whisky's en ales, de modder van de stouts; dat je ze toen achterin pubs kon zien zitten, de ene toonkunstenaar tegenover de andere, verhit en vastgelopen in hun refrein; en allicht bleven ze op andere momenten in Londen heel braaf en vlijtig over dezelfde dichterstafel gebogen, ieder aan een kant, in het duistere Londen van Jack the Ripper, duister als de bek van de Baäl, of de latrine van de Baäl, waarboven het Kapitaal gehurkt zat in zijn rooksluier, gehurkt en flagrant délit - want het was het betreurde tijdperk van het harde kapitalisme, toen je nog wist wie het geweer moest vasthouden en wie het doelwit moest zijn, wie de beulen waren, in wiens bloed je welbewust je stappen moest zetten; in dat oudtestamentische Londen, ieder aan een kant van hun dichterstafel gezeten, wil ik geloven dat de één zijn Romances sans paroles en de ander zijn Chansons néantes schreef, die hij later anders noemde, heel gracieuze, vederlichte stukken die bijna niets om het lijf hebben, geschreven in de bek van de Baäl maar ver boven de Baäl en de modder van de stouts verheven; want toen sloegen ze de geëigende toon aan, de toon die alleen voor zichzelf en voor de doden spreekt; en aan die tafel, in de luwte, maakten ze grapjes met elkaar, benijdden ze elkaar, vergaven ze elkaar. Of ze lazen elkaar hun ijle stukken voor, de een staand en de ander zittend, zoals in Saint-Cyr de meisjes voor de KoningGa naar eind9; en de zittende hoorde de gratie, de kracht en de grote welsprekendheid aan zich voorbijgaan; en geen van beiden besefte dat een dergelijk publiek, een dergelijk tafereel nooit meer zou terugkomen. Maar als het vederlichte stuk vervlogen was en zij achtergebleven waren (zo stelden ze zich dat tenminste voor, de vrije vlucht van het gedicht en de aftakeling van het lichaam, want heimelijk droegen ze in hun ziel nog steeds het rode vestGa naar eind10), als zij achtergebleven waren trok- | |
[pagina 142]
| |
ken ze hun overjas aan en gingen onvervaard de bek van de Baäl binnen, die ook zijn latrine is, en werkten zich achter in een pub vast in de stouts. De ware gelovigen slagen erin hen midden in die oudtestamentische pek goed uit elkaar te houden, moeiteloos palen ze af wat bij de een en wat bij de ander hoort, aan de ene kant de ziener, de vernieuwer, aan de andere de arme stakker die in ouderwetse maneschijn is blijven steken, de zoon van de zon loopt voorop en de struikelende zoon van de maan sukkelt achter hem aan. De ware gelovigen hebben de gaven van het zienerschap - maar ik zie niks: in de smog van Babyion worden hun trekken één, welke zoon heeft de baard, welke de boeventronie? Het is veel te donker om te kunnen vaststellen wie van de twee de dwaze maagd en wie de helse bruidegom is: onder hun even zwarte vesten woedt een zelfde gewelddadigheid. Het zijn twee eendere Jack the Rippers die die pub komen binnenstappen alsof ze hem eens flink willen raken; en de koetsier die om vier uur 's nachts inlaadt wat bij het uitgaan van de pub van ze over is, die ze bij de arm houdt, ze opraapt, ze zo goed en zo kwaad als het gaat achter in de laadbak op één hoop gooit met hun overjassen, de coachman daarboven op de bok die in de taal van Babel met de paarden praat en verdwijnt - die draagt dezelfde overjas als zij. Achter de mist klinkt het klappen van de zweep, Rimbaud in de bak roept misschien merde. Ze gaan naar het station, ze keren terug naar Europa: want we weten dat ze tenslotte heibel kregen om een of andere toestand met haringen, dat ze daarop Babyion verlieten en dat ze voor de tweede keer plompverloren in Brussel belandden, verwilderd, dodelijk geschrokken - één van hen, de dophoed, met twaalf of twintig groene feeën achter de kiezen die vanaf acht uur 's morgens aan het hossen waren, begaf zich om drie uur 's middags naar de Sint-Hubertusgalerij en kocht dodelijk geschrokken een browning, die geen browning was maar een revolver kaliber zeven mm, waarvan ik het merk niet weet, en joeg daarmee de dodelijk geschrokken aartsengel wat lood in zijn vleugel. En daar gaat hij dan, de gevangenis van Mons in, hij gaat liggen, en de ander reist af naar zijn eigen PatmosGa naar eind11, in Roche in de Ardennen vlakbij Rilly-aux-Oies. In het inwendige rommelhok ligt Verlaine braaf zij aan zij naast Izambard. De paardans is wat hen aangaat ten einde.
Men zegt dat ze elkaar aldus naar het leven stonden omdat hun karakters volmaakt tegengesteld waren, als zon en maan; omdat de | |
[pagina 143]
| |
een schitterde als de dag, onstuimig was als de dag, kracht bezat en zevenmijlslaarzen, terwijl de ander ernaar streefde zwak te flikkeren, door de takken te schijnen, te gaan liggen, te vluchten; omdat de een de moderne poëzie aanblies terwijl de ander met ouderwetse vormen genoegen nam, oftewel gebruik maakte van dat heel oude en doeltreffende mengsel van sentiment en eindrijm waar we doorgaans vreemd genoeg niet over vallen als het door Malherbe, Villon of Baudelaire wordt gebruikt, maar wel als het wordt gebruikt door Verlaine; en ook omdat hij, Verlaine, besluiteloos en verdeeld was als de maan, zich niet met hart en ziel gegeven had, niet helemaal in Londen was maar een deel van zichzelf had achtergelaten in Parijs, waarvandaan het vrouwtje brieven stuurde en behendig Eva's lokroep aanhief. Het contrast tussen deze karakters is te groot om niet kunstmatig te zijn, we hebben ze aan onze dichterstafels geretoucheerd. Men zegt ook - om de haringen en de revolver te verklaren - dat ze ondermijnd waren door de ontregeling van alle zinnen, waar ze zich allebei zonder omhaal op toelegden, want heimelijk droegen ze het rode vest. Ze legden zich er dus op toe; zieners werden ze niet en hun jacht op het zienerschap was louter zuipschuiterij, wat er zoveel op lijkt. En we willen graag geloven dat twee jonge heethoofden die het tien maanden lang eendrachtig op een zuipen zetten uiteindelijk in Brussel de stuipen kregen, op de dag dat uit de kookketel van de stouts als een bloem de snuit van de revolver stak. Ik kan me niet met het afgezaagde standpunt verenigen dat Rimbaud, zich bewust van zijn genie, zoals wij onder onze zijden kalotjes zeggen, Verlaine zou hebben geminacht en het hem zou hebben aangerekend dat hij geen genie bezat. Want Verlaine bezat wel degelijk genie - en al was Rimbaud ondermijnd en ongeneeslijk, hij was minder onverbiddelijk modern dan wij. Maar ik vermoed, zoals ik al eerder zei, dat hun hoogsteigen toon naarmate ze elkaar langer trotseerden begon te slijten, die kleine snaar die elk van hen bezat, de orfische toonzetting, de toon van de weergaloze, mateloze poëtische lotsbestemming die ze allebei los van elkaar van Baudelaire hadden afgekeken, en die zo gemakkelijk een refrein wordt waar je in vastloopt; die toon die ze zo hoog mogelijk aansloegen; die je voor jezelf, om jezelf te overtuigen wel móet aanslaan, iets wat je niet lang volhoudt als er naast je iemand anders knarsend de hoogste toon aanslaat: om de eenvoudige reden dat het niet doenlijk is met zijn tweeën tegelijk in een kamer | |
[pagina 144]
| |
in Camden Town het vers in eigen persoonGa naar eind12 te zijn. Zoiets valt niet met een ander levend wezen te delen, een van de twee snaren moet wel breken. Maar Rimbaud sloeg hoger aan. [..] |
|