De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
De lokroep van HollywoodGa naar voetnoot*
| |
[pagina 17]
| |
Hij haalde een klein agendaatje uit zijn broekzak. Het was leeg, alleen op de eerste bladzijde had hij de maten van zijn eigen hoofd geschreven. ‘Broccoli,’ zei ik, ‘jouw neus glimt ook.’ Hij bleef staan. ‘Is het waar?’ zei hij. ‘Het is waar,’ zei ik. Ik kneep mijn ogen half dicht om zijn neus nog beter te bestuderen. Ik had eigenlijk een sterkere bril nodig. ‘Er zitten ook zwarte stipjes op.’ Hij vloekte. ‘Dan moeten we mijn neus ook poederen. Anders is alles voor niets. Dan worden we opgeborgen in de bureaula, samen met alle andere glimmende neuzen.’ Hij dacht dat de agenten van filmmaatschappijen allemaal lades met foto's hadden waarin mensen waren gerangschikt naar hun respectieve lichamelijke tekortkomingen. Hij rende weer voor me uit. Ik had hem nog nooit zoveel zien lopen als vandaag. Normaal bewoog hij zich voort in taxi's. Ten slotte vonden we een drogisterij. Voor de ingang bleef hij staan. ‘Je moet niet vergeten,’ zei hij, ‘dat ieder mens zwarte stipjes op zijn neus heeft. Anders kan de neus niet ademen. Dan sterft de neus af.’ Achter de toonbank stond een juffrouw. Ze had blond haar en rode wangen. Daar had ze heel wat rood poeder op gekwakt. Ik was in die tijd licht ontvlambaar. Net benzine. Ik vocht tegen mijn ontvlambaarheid met alle wapens die ik maar kon vinden. Dat had Broccoli me aangeraden. Volgens hem moest je je ook altijd aftrekken voor je een vrouw ging versieren. Anders was je te nerveus. Deze wereld zit niet te wachten op nerveuze mannetjes, zei Broccoli. De mensen hadden hun handen vol aan hun eigen nervositeit. Hij wilde daar ook een boek over schrijven. En hij wilde het aan mij opdragen. ‘We hebben poeder nodig,’ zei Broccoli. ‘Waar is het voor?’ vroeg de juffrouw. ‘Voor onze neuzen,’ zei Broccoli. ‘Dat kunt u wel zien, neem ik aan.’ Hij veegde met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. Broccoli leek zich nooit ergens voor te schamen. ‘Het is voor een fotosessie,’ hoorde ik hem zeggen. ‘Oh op die manier,’ zei de juffrouw. Ik bestudeerde de vloer en daarna begon ik de afdeling te bestuderen waar de reumatische pleisters hingen. Van die pleisters die je | |
[pagina 18]
| |
op je rug moest plakken, dan ging de reuma weg. Ik kon zien dat de juffrouw haar gezicht dicht bij de neus van Broccoli hield. Ik voelde dat ik weer aan het ontvlammen was en daarom concentreerde ik me op de reumatische pleisters. In die tijd had ik vaak ongewild erecties. Met name in cafés, en dan durfde ik niet meer op te staan, want ik was bang dat ze het allemaal zouden zien. Dus bleef ik net zolang zitten tot het over was. Ik begon zelfs hele wijde bandplooibroeken te dragen. Ik had voortdurend het idee dat mensen naar mijn kruis keken. We hadden een rabbijn die gezegd had dat God alles zag, ook je kruis, en dat je je daarom goed moest wassen. En ook moest zorgen voor een besnijdenis als je nog niet besneden was. Ik had toch liever dat God naar mijn kruis keek dan mensen op straat. Volgens Broccoli zag ik er in die bandplooibroeken uit als een Volendamse boer en toen ging ik maar weer gewone broeken dragen. ‘Kom hier,’ riep Broccoli, ‘ze wil jou ook bekijken.’ Ik was nog niet bij de toonbank of ze bracht haar gezicht zo dicht bij mijn neus dat ik de rimpeltjes op haar lippen kon zien. Voor de zekerheid hield ik op met ademen. ‘Jullie hebben niet helemaal dezelfde huidskleur,’ zei ze, ‘ik moet jullie twee verschillende soorten poeder verkopen.’ ‘Dat is goed,’ zei Broccoli. Ze zei nog dat ze ons niet snel zou vergeten en Broccoli antwoordde: ‘Ik u ook niet.’ Voor de winkel wilde Broccoli mijn neus poederen. ‘Moet het hier?’ vroeg ik. ‘Alle mensen kijken naar ons. Zo kan ik me niet concentreren.’ ‘Het is nu of nooit,’ zei hij. Hij nam mijn gezicht in zijn hand en bewoog de kwast ruw over mijn neus. Ik kneep mijn ogen dicht om niet te zien hoe mensen ons aanstaarden. ‘Nu jij.’ Hij gaf me de kwast en opende de andere poederdoos. Een windvlaag stak op en de helft van het poeder vloog in mijn mond en tegen mijn brilleglazen, maar dat kon Broccoli niets schelen. Hij was bezeten. Ik zag hoe nog meer mensen bleven staan en naar ons wezen. Ook de juffrouw van de drogisterij stond voor de deur van haar winkel naar ons te kijken, in gezelschap van een klant. | |
[pagina 19]
| |
‘Er vormt zich een opstootje,’ fluisterde ik, ‘laten we naar het park gaan.’ Hij had zijn bril niet op, dus hij kon het niet meer goed zien. Zonder bril zag hij niets. ‘Als je eenmaal in Hollywood bent,’ riep hij, ‘vormen zich voortdurend opstootjes als je de straat opgaat. Allemaal mensen die een handtekening willen. Als je niet tegen opstootjes kan, red je het niet in Hollywood.’ ‘Ik ben toch geen make up-artiest,’ jammerde ik. ‘Poeder mijn neus,’ riep Broccoli, ‘of ik sla je bril van je hoofd, puistige poedel.’ Broccoli bedoelde het goed. Daarom kon ik het van hem hebben. Het was eigenlijk heel grappig, wanneer hij dat zei. Hij wilde mensen bewust maken van hun zwakke plekken. Niet alle mensen natuurlijk, maar wel mij, omdat ik zijn vriend was. Ik poederde zijn neus, precies zoals hij mijn neus had gepoederd. Wij hadden begrepen dat in deze wereld het innerlijk vooral weerspiegeld werd door het uiterlijk en wij waren bereid te buigen voor de regels die deze wereld had opgesteld. Want Hollywood riep ons. Broccoli misschien iets meer dan mij, maar ik werd op mijn beurt weer geroepen door Broccoli, zodat het op hetzelfde neerkwam. Toen ik klaar was, zei Broccoli: ‘Nu zullen we niet eindigen in de la met de glimmende neuzen.’ Bij een kiosk kocht hij een blikje bier. Ik had het gevoel dat het zweet op mijn neus bleef plakken en korstjes vormde door al dat poeder, maar ik durfde er niets van te zeggen. Broccoli dronk zoals anderen rookten. Meer uit nervositeit dan omdat hij dorst had of omdat hij dronken wilde worden. Hij werd ook nooit dronken. Hij viel gewoon in slaap. ‘Niet zo snel, Broccoli,’ riep ik. Bij een stoplicht bleef hij staan. Het schuim van het bier kleefde aan zijn lippen en ook zijn brilleglazen zaten onder het poeder. Wij hadden de lokroep van Hollywood gehoord, zoals anderen de lokroep hadden gehoord van het klooster, of die van hun overspelige buurvrouw, of die van het grote geld, of de lokroep van God. Vooral 's avonds als het stil was, hoorden wij de lokroep die voor ons bestemd was. Dan werden we helemaal gek. Soms draaide Broccoli midden in de nacht een telefoonnummer in Hollywood. Vaak ging hij daarna op bed liggen en bekeek zijn | |
[pagina 20]
| |
buik. Dan zei hij: ‘Als ik ooit een bierbuik krijg, wordt het de mooiste bierbuik van de wereld.’ Hoe hij het klaarspeelde iedere dag om acht uur op te staan en zin te hebben in bier is voor mij maar een van die dingen die ik niet begrepen heb van Broccoli en die ik waarschijnlijk ook nooit begrijpen zal.
‘Hier,’ zei Broccoli, ‘hier is het licht goed.’ We waren blijven staan voor een huis aan de Realengracht. Ik kon niets bijzonders ontdekken aan het licht. Misschien vond hij het huis gewoon mooi of had hij wat zaken te regelen met de mensen die er woonden. ‘Voor ieder van ons zijn er twaalf,’ zei hij. ‘Honderd, misschien wel duizend.’ Toen trok hij me aan mijn oor naar zich toe en fluisterde: ‘Ze kijken alleen maar naar de foto's, dus doe je best.’ Ondanks de hitte droeg hij een regenjas. Hij was vier jaar ouder dan ik. In ieder geval was dat wat hij me had verteld. Hij had me ook verteld dat hij op zesjarige leeftijd door zijn voltallige familie was uitgeroepen tot wonderkind. Het gebeurde in de woonkamer, vertelde hij; hij speelde op zijn viool en plotseling begon de hele familie door elkaar te roepen: ‘Het is een wonderkind, het is een wonderkind.’ Er viel zelfs iemand flauw. Een aangetrouwde tante die riep: ‘Oh God, weer een wonderkind in de familie.’ Vanaf die tijd moest hij van zijn ouders op het dakterras gaan zitten om viool te spelen. De kinderen van de buren bekogelden hem met tennisballen en rotte appels van de appelboom die ze in hun tuin hadden staan. Maar zijn moeder riep vanuit het raam: ‘Het is een wonderkind, het is een wonderkind.’ Nadat hij dit allemaal aan mij verteld had, deed hij een paar stappen achteruit en zei: ‘Een wonderkind komt gemiddeld maar één keer in de honderd jaar voor. Er staat een heel zeldzaam exemplaar voor je. Vergeet dat niet.’ Uit zijn zak haalde hij een van die zakdoeken die hij uit een oude theedoek had geknipt en veegde nog een keer het zweet van zijn gezicht. Hij had geprobeerd mij over te halen ook zakdoeken uit oude theedoeken te knippen. Hij zei dat het was om geld te sparen, maar Broccoli was niet het type dat geld spaarde. Volgens mij knipte hij alleen maar zakdoeken uit theedoeken omdat hij te lui was om zakdoeken te kopen. Mijn ouders hadden genoeg zakdoeken, om precies te zijn, we hadden zakdoeken voor een heel weeshuis. Dat vertelde ik ook aan Broccoli. Afgezien daarvan had | |
[pagina 21]
| |
mijn moeder me vermoord als ik zakdoeken uit haar theedoeken was gaan knippen. ‘Zie ik er een beetje goed uit voor een western?’ vroeg hij. Hij wilde zich specialiseren in dat genre. Zijn favoriete zin was: ‘I kill for money. But because you are my friend, I'll kill you for nothing.’ Ik vond niet dat hij leek op iemand die geschikt was voor een western, meer op iemand die solliciteerde voor een rol in Dood van een handelsreiziger. Maar dat zei ik natuurlijk niet. Ik maakte de twaalf foto's achter elkaar en zonder op het licht te letten. Toen het zijn beurt was zei hij: ‘Haal die haren uit je gezicht, anders blijft er niets van je gezicht over.’ Hij danste met het fototoestel voor me op en neer. Ik had het idee dat op mijn neus een soort modderpoel van poeder plakte. Maar Broccoli vertelde me dat ik op een kleine rat leek die op het punt stond iemands ballen af te bijten. Later sloeg hij een arm om me heen en zei: ‘Misschien zijn ze wel op zoek naar een kleine rat. Ik denk het wel, kleine ratten hebben ze altijd nodig.’ Hij kende een fotohandel op de Munt waar ze een speciale prijs voor hem zouden rekenen. |
|