De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Het eiland Mozambique
| |
[Não cram ancorados, quando a gente]Não cram ancorados, quando a gente
Estranha pelas cordas já subia.
No gesto ledos vêm, e humanamente
O Capitão sublime os rcccbia.
As mesas manda pôr em continente;
Do licor que Lieu plantado havia
Enchcm vasos de vidro; e do que deitam
Os de Facton queimados nada enjeitam.
Comendo alegremente, perguntavam,
Pela Arábica língua, donde vinham,
Quem eram, de que terra, que buscavam,
Ou que partes do mar corrido tinham?
Os fortes Lusitanos lhe tornavam
As discretas repostas que convinham:
‘Os Portugueses somos do Ocidente,
Imos buscando as terras do Oriente.
| |
[pagina 185]
| |
[‘Wij hebben over zee genavigeerd]‘Wij hebben over zee genavigeerd
Tot aan de Zuidzee, uit het hoge Noorden;
Geheel rond Afrika zijn wij gekeerd
Naar vele windstreken en vreemde oorden;
Wij worden door een koning geregeerd
Die zo alom bemind is dat men voor een
Groot man als hij niet slechts op Zee zou varen,
Maar op de Acheron onder de aarde.
| |
[‘Do mar temos comdo e navegado]‘Do mar temos comdo e navegado
Toda a parte do Antártico e Calisto,
Toda a costa Africana rodeado;
Diversos céus e terras temos visto;
Dum Rei potente somos, tão amado,
Tão querido de todos e benquisto,
Que não no largo Mar, com leda fronte,
Mas no lago entraremos de Aqueronte.
| |
[‘Wij zoeken landen in de Oriënt]‘Wij zoeken landen in de Oriënt
(Op zijn bevel), besproeid door Indus' stromen,
En hebben reeds de weidse zee verkend
Tot waar nog slechts wanschapen robben wonen.
Als u de waarheid toegenegen bent,
Hadden wij gaarne nu van u vernomen
Wie gij wel zijt, in welk land ingezeten,
Of wat u maar van Indië moogt weten.’
| |
[‘E, por mandado seu, buscando andamos]‘E, por mandado seu, buscando andamos
A terra Oriental que o Indo rega;
Por ele o mar remoto navegamos,
Que só dos feios focas se navega.
Mas já razão parece que saibamos,
Se entre vós a verdade não se nega,
Quem sois, que terra é esta que habitais,
Ou se tendes da India alguns sinais?’
| |
[pagina 186]
| |
[‘Wij zijn,’ sprak iemand uit die archipel,]‘Wij zijn,’ sprak iemand uit die archipel,
‘Vreemd aan dit land, zijn Wetten en zijn wezen;
Natuur schiep wie hier thuis zijn, zij het wel
Gespeend van Recht en Rede, maar wíj vrezen
De ware Wet, door de vermaarde telg
Van Abraham ten onzent onderwezen,
Hij die de wereld sturen zal en leiden,
Zoon van een Joodse moeder en een Heiden.
| |
[‘Somos,’ um dos das Ilhas lhc lornou,]‘Somos,’ um dos das Ilhas lhe tornou,
‘Estrangeiros na terra, Lei e nação;
Que os próprios são aqueles que criou
A Natura, sem Lei e sem Razão.
Nós temos a Lei certa que ensinou
O claro descendente de Abraão,
Que agora tern do mundo o senhorio;
A mãe Hebreia teve e o pat Gentio.
| |
[‘Dit Eiland is voor allen buitengaats,]‘Dit Eiland is voor allen buitengaats,
Uit Quiloa of Mombassa hier gekomen,
Of Sofala, een vaste pleisterplaats;
Daarom is het gewenst dat wij er wonen;
Zo bieden wij steevast aan onze maats,
Alsof wij hier inheems zijn, onderkomen;
En opdat gij van ons alles moogt weten:
Dit Eilandje is Mozambique geheten.
| |
[‘Esta Ilha pequena, que habitamos,]‘Esta Ilha pequena, que habitamos,
É em toda esta terra certa escala
De todos os que as ondas navegamos,
De Quíloa, de Mombaça e de Sofala;
E, por ser necessária, procuramos,
Como próprios da terra, de habitá-la;
E por que tudo enfim vos notifique,
Chama-se a pequena Ilha: Moçambique.
| |
[pagina 187]
| |
[‘En daar gij van zo ver gekomen zijt,]‘En daar gij van zo ver gekomen zijt,
Op zoek naar Indië's geschroeide aarde,
Vindt u bij ons een loods die met beleid
Uw schip doet koersen door de vreemde baren;
U moogt, omwille van uw appetijt,
Van 't land hier verse proviand vergaren,
Ook zal onze Regent u tot uw zegen
Meegeven waar u 't meest om bent verlegen.’
| |
[‘E já que de tão longe navegais.]‘E já que de tão longe navegais,
Buscando o Indo Idaspe e terra ardente,
Piloto aqui tereis, por quem sejais
Guiados pelas ondas sábiamente.
Também será bem feito que tenhais
Da terra algum refresco, e que o Regente
Que esta terra governa, que vos veja
E do mais necessário vos proveja.’
| |
[De Moor en al zijn metgezellen zijn]De Moor en al zijn metgezellen zijn
Hierna weer weggevaren in hun boten;
Eerst nam men afscheid van de kapitein
Die veel beleefdheid van hen heeft genoten.
Phoebus, in zijn karos van kristallijn,
Heeft toen in zee het daglicht opgesloten;
De zorg om licht te geven aan zijn zuster
Vertrouwend, nam hij tijd om uit te rusten.
| |
[Isto dizendo, o Mouro se tornou]Isto dizendo, o Mouro se tornou
A seus batéis com toda a companhia;
Do Capitão e gente se apartou
Com mostras de devida cortesia.
Nisto Febo nas águas encerrou
Co carro de cristal, o claro dia,
Dando cargo á Irmã que alumiasse
O largo mundo, enquanto repousasse.
|
|