| |
| |
| |
Dagboekaantekeningen van een arts voor 6 augustus 1945
Vikram Seth
(Vertaling Paul van den Hout)
[De ochtend was heel vredig, warm en klaar]
De ochtend was heel vredig, warm en klaar.
'k Lag half gekleed op bed te kijken naar
het spel van licht en lover. Toen, heel fel,
ik schrok, een flits, en nóg een na een tel.
De oude tuinlamp baadde in een zee
van licht. Magnesium-fakkels? Geen idee,
maar dak en muren stortten in, alsof
de wereld zelf verging; een wolk van stof
omkolkte mij - nu in de tuin, spiernaakt,
want, vreemd, mijn ondergoed was weggeraakt.
Een splinter stak uit mijn verminkte dij,
bloed stroomde langs mijn wang en rechterzij,
en klinisch pulkend aan een glasscherf, ried
ik tevergeefs naar wat ons was geschied.
Waar was mijn vrouw? Ik schreeuwde in het rond:
‘Hier, Yecko-san!’ Bloed gutste uit een wond.
Mijn halsslagader? Plotseling doodsbang
en in paniek, riep ik weer: ‘Yecko-san?’
Haar elleboog vasthoudend, bleek, bebloed
en bang, dook ze toen op. ‘Het komt wel goed,'
| |
[The morning stretched calm, beautiful, and warm.]
The morning stretched calm, beautiful, and warm.
Sprawling half-clad, I gazed out at the form
Of shimmering leaves and shadows. Suddenly
A strong flash, then another, startled me.
I saw the old lantern brightly lit.
Magnesium flares? While I debated it,
The roof, the walls and, as it seemed, the world
Collapsed in timber and debris, dust swirled
Around me - in the garden now - and, weird,
My drawers and undershirt had disappeared.
A splinter jutted from my mangled thigh.
My right side bled, my cheek was torn, and I
Dislodged, detachedly, a piece of glass,
All the time wondering what had come to pass.
Where was my wife? Alarmed I gave a shout,
‘Where are you, Yecko-san?’ My blood gushed out.
The artery in my neck? Scared for my life,
I called out, panic-stricken, to my wife.
Pale, bloodstained, frightened, Yecko-san emerged,
Holding her elbow. ‘We'll be fine,’ I urged -
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
zei ik. ‘Weg hier!’ We strompelden verdwaasd
de straat op, vielen toen in onze haast
half over, zag ik, en ik was ontsteld,
een hoofd: ‘Pardon...’ Maar hij was dood, geveld
door een omstortend hek. We keken toe,
doodsbang, als aan de grond genageld, hoe
een huis recht vóór ons zomaar uit het lood
begon te hangen, scheurde en met groot
geraas instortte: wolken stof, en brand,
zich voedend aan de wind. Langzamerhand
begon het ons te dagen dat we naar
het ziekenhuis toe moesten om ons daar
te laten helpen - ik moest bovendien
mijn personeel bijstaan. (Klinkt vreemd misschien,
maar zelf vond ik dit plan heel zinnig toen,
al had ik, in mijn staat, niets kunnen doen.)
Ik zakte door mijn knieën op de grond.
Dorst kwelde me, die ik niet lessen kon.
Naar adem snakkend, leek ik zachtjes-aan
wat op te leven, tot ik weer kon staan.
Hoewel nog spiernaakt, schaamde ik mij niet.
Dat hinderde me vaag, totdat ik stiet
op een soldaat die, zwijgend als het graf,
de handdoek rond zijn nek aan mij meegaf.
| |
[Vervolg Engels]
‘Let's get out quickly.’ Stumbling to the street
We fell, tripped up by something at our feet.
A house standing before us tilted, swayed,
Toppled and crashed Fire sprang up in the dust,
Spread by the wind. It dawned on us we must
Get to the hospital: we needed aid -
And I should help my staff too. (Though this made
Sense to me then, I wonder how I could
Have hoped, hurt as I was, to do much good.)
My legs gave way. I sat down on the ground.
Thirst seized me, but no water could be found.
My breath was short, but bit by bit my strength
Seemed to revive, and I got up at length.
I was still naked, but I felt no shame.
This thought disturbed me somewhat, till I came
Upon a soldier, standing silently,
Who gave the towel round his neck to me.
| |
| |
| |
[Vervolg Nederlands]
Mijn benen, stijf van het geronnen bloed,
wilden niet meer, en ik drong aan op spoed
bij Yecko-san: ze moest vooruit gaan, maar
ze wilde niet, edoch, was er voor haar
en mij in onze nood een keus? Ze ging.
Zodra mijn vrouw verdwenen was, beving
mij radeloze eenzaamheid, wanhoop.
Mijn hersens ijlden voort, mijn lichaam kroop.
Ik zag meer mensen, schimmen, geesten of
vogelverschrikkers, stom, de ogen dof -
de armen wijd gespreid, de handen lam;
pas na een poos begreep ik hoe dat kwam:
ze hielden met hun zwaar verbrande huid
zelfs niet de pijn der lichtste wrijving uit.
Wie kon, liep in de schuifelende stoet
naar 't ziekenhuis. Ik zag (zag ik dat goed?)
een vrouw met een klein kind staan op mijn pad -
naakt beiden. Net terug soms uit het bad?
Dat zij daar stond zo, tartte mijn verstand:
in wat voor waanzin waren we beland?
Ik keek snel weg, ontredderd en ontdaan,
tot ik, toen ik een naakte man zag staan,
half ging bevroeden wat er was gebeurd:
iets had de kleren van ons lijf gescheurd.
Een oude vrouw zat op de grond, haar blik
van pijn versluierd, maar ze gaf geen kik.
Wij allen zwegen; géén onzer gaf lucht
aan angst of leed - geen woord, geen snik, geen zucht.
| |
[Vervolg Engels]
My legs, stiff with dried blood, rebelled. I said
To Yecko-san she must go on ahead.
She did not wish to, but in our distress
What choice had we? A dreadful loneliness
Came over me when she had gone. My mind
Ran at high speed, my body crept behind.
I saw the shadowy forms of people, some
Were ghosts, some scarecrows, all were wordless,
Arms stretched straight out, shoulder to dangling
It took some time for me to understand
The friction on their burns caused so much pain
They feared to chafe flesh against flesh again.
Those who could, shuffled in a blank parade
Towards the hospital. I saw, dismayed,
A woman with a child stand in my path -
I turned my gaze, but I was at a loss
That she should stand thus, till I came across
A naked man - and now the thought arose
That some strange thing had stripped us of our
The face of an old woman on the ground
Was marred with suffering, but she made no sound.
Silence was common to us all. I heard
No cries of anguish, or a single word.
|
|