De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Tien gedichten
| |
[Она была прекрасна, как мечта]Она была прекрасна, как мечта
Ребенка под светилом южных стран.
Кто объяснит, что значит красота:
Грудь полная, иль стройный гибкий стан,
Или большие очи? Но порой
Все это не зовем мы красотой:
Уста без слов - любить никто не мог,
Взор без огня - без запаха цветок!
О небо, я клянусь, она была
Прекрасна!.. Я горел, я трепетал,
Когда кудрей, сбегающих с чела,
Шелк золотой рукой своей встречал.
Я был готов упасть к ногам ее,
Отдать ей волю, жизнь, и рай, и все,
Чтоб получить один, один лишь взгляд
Из тех, которых все блаженство - яд!
| |
[pagina 158]
| |
De gevangeneMaak de kerkerdeuren open,
Geef mij daglicht, alsjeblieft,
En een meisje, donkerogig,
En een paard, ook donker liefst.
Eerst geef ik die jonge schone
Zoete kussen op haar konen,
Dan te paard, en wel gezwind,
Naar de steppe als de wind.
Maar het kerkerraam is hoog en
Deur en grendels zijn loodzwaar,
En die vrouw met donkere ogen
Pronkt ver weg in haar boudoir;
't Edel paard springt speels en blijde
Teugelloos in groene weiden,
Frank en vrij, en rank van vorm,
Waaierstaartend in de storm.
Eenzaam ben ik en mismoedig,
Kale muren overal,
Droevig flakkerlicht dat spoedig
Aan zijn einde komen zal;
Enkel hoorbaar is het klakken,
In de stille nacht, der hakken,
Achter deze deuren hier,
Van de zwijgende cipier.
| |
УзникОтворите мне темницу,
Дайте мне сиянье дня,
Черноглазую девицу,
Черногривого коня.
Я красавицу младую
Прежде сладко поцелую,
На коня потом вскочу,
В степь, как ветер, улечу.
Но окно тюрьмы высоко,
Дверь тяжелая с замком;
Черноокая далеко,
В пышном тереме своем;
Добрый конь в зеленом поле
Без узды, один, по воле
Скачет, весел и игрив,
Хвост по ветру распустив.
Одинок я - нет отрады:
Стены голые кругом,
Тускло светит луч лампады
Умирающим огнем;
Только слышно: за дверями
Звучномерными шагами
Ходит в тишине ночной
Безответный часовой.
1837
| |
[Zij zingt - 't is of de klanken smelten]Zij zingt - 't is of de klanken smelten
Als kussen op een lippenpaar;
Zij kijkt - en hemelen voorspelt me
Die goddelijke blik van haar;
En als zij loopt dan drukt haar schrede,
En als zij spreekt - haar stemgeluid,
Zowel de zoetste tederheden,
Als wonderbare eenvoud uit.
| |
[pagina 159]
| |
DankbaarheidVoor alles, werkelijk alles, dank, o Here:
Voor tranenbrood, de gifkus der beminde,
Voor mijn verborgen, kwellende begeren,
Voor 's vijands wraak, de laster van mijn vrinden,
Voor zielegloed, in een woestijn verdaan,
Voor elk bedrog, mij aangedaan vóór dezen...
Maar zorg alleen, dat ik van nu af aan
Niet langer meer u dankbaar hoef te wezen.
| |
TestamentHoe dolgraag, makker, zag ik je
Alleen, een laatste keer:
Op aarde heb ik, zeggen ze,
Niet lang te leven meer.
Jij gaat zeer binnenkort naar huis:
Let op! ... Waarop? Nou, dat daar thuis
Er niemand, moet ik vrezen,
Mijn lot een zorg zal wezen.
Maar is er iemand, klein of groot,
Die toch nog naar mij vraagt,
Vertel dan, dat door moordend lood
Jouw vriend werd weggevaagd
En stierf voor volk en soeverein,
Dat legerartsen knoeiers zijn,
En dat hij ginds de mensen
Het beste toe wil wensen.
| |
ЗавещаниеНаедине с тобою, брат,
Хотел бы я побыть:
На свете мало, говорят,
Мне остается жить!
Поедешь скоро ты домой:
Смотри ж... Да что? моей судьбой,
Сказать по правде, очень
Никто не озабочен.
А если спросит кто-нибудь...
Ну, кто бы ни спросил,
Скажи им, что навылет в грудь
Я пулей ранен был,
Что умер честно за царя,
Что плохи наши лекаря,
И что родному краю
Поклон я посылаю.
| |
[pagina 160]
| |
[Vervolg Nederlands]M'n ouders... 't is nog maar de vraag
Of jij die levend ziet...
Ik moet bekennen, 'k doe niet graag
Hun om mijzelf verdriet;
Maar leeft er toch nog één van hen,
Zeg dat ik lui met schrijven ben,
En 't korps te velde is, en
Dat dit mij niet kan missen.
Een meisje woont daar heel dichtbij,
Van wie ik, zo je weet,
Ooit afscheid nam! ... Zij geeft om mij
Geen zier... nou ja... wat heet;
Vertel haar heel de waarheid maar,
Spaar niet dat lege hart van haar;
En huilt ze dan, uitstekend!
Hoewel dat niets betekent!
| |
[Vervolg Russisch]Отца и мать мою едва ль
Застанешь ты в живых...
Признаться, право, было б жаль
Мне опечалить их;
Но если кто из них и жив,
Скажи, что я писать ленив.
Что полк в поход послали,
И чтоб меня не ждали.
Соседка есть у них одна...
Как вспомнишь, как давно
Расстались!.. Обо мне она
Не спросит... всё равно,
Ты расскажи всю правду ей,
Пустого сердца не жалей;
Пускай она поплачет...
Ей ничего не значит!
1840
| |
[Huil niet, huil niet, m'n lieve kind]Huil niet, huil niet, m'n lieve kind,
Wat kan die man je nu toch schelen?
Uit kortswijl heeft hij jou bemind!
Gekust alleen maar uit verveling!
En zijn er in Georgië niet
Nog veel meer knappe jonge knullen?
Wier donker oog meer vonken schiet,
Wier zwarte snorren mooier krullen?
Want uit een ver en vreemd gebied
Was hij door 't lot hierheen gedreven,
Zocht roem en krijgseer, anders niet -
Wat kon zo'n man aan jóu beleven?
Hij gaf jou goud voor 't minnespel
En ‘eeuw'ge trouw' zou hij jou zweren;
Waardeerde hij jouw kussen wél,
Die tranen zou hij niét waarderen!
| |
[He плачь, не плачь, мое дитя,]He плачь, не плачь, мое дитя,
Не стоит он безумной муки.
Верь, он ласкал тебя шутя,
Верь, он любил тебя от скуки!
И мало ль в Грузии у нас
Прекрасных юношей найдется?
Быстрей огонь их черных глаз,
И черный ус их лучше вьется!
Из дальней, чуждой стороны
Он к нам заброшен был судьбою;
Он ищет славы и войны, -
И что ж он мог найти с тобою?
Тебя он золотом дарил,
Клялся, что вечно не изменит,
Он ласки дорого ценил -
Но слез твоих он не оценит!
1841
| |
[pagina 161]
| |
De liefde van een dodeAl laat de kille aarde nimmer
Mijn lijf meer gaan,
Mijn ziel gaat overal en immer
Achter jou aan.
In 't land van vrede en vergeten
Vergat ik niet
Hoe ik van liefde was bezeten
En zielsverdriet.
Toen ik, niet bang voor 't laatste lijden,
Het leven liet,
Verwachtte ik troost omdat ik scheidde
Maar scheidde niet.
Ik was bij 't zien dier schone schimmen
Geheel van streek,
Daar niemand dezer hemelingen
Op jou geleek.
Wat zijn mij paradijs, die rust en
Des Godes macht,
Nu ik een vracht aan aardse lusten
Heb meegebracht?
Ik koester steeds maar één gedachte,
Eén droom maar, één;
Ik ween, ik smacht, ik brand van hartstocht,
Zoals voorheen.
En streelt een vreemde man jouw wangen
Met ademlucht,
Dan trilt mijn ziel van dof verlangen
En ijverzucht.
En fluister jij zijn naam verstolen,
En zucht daarbij,
Dan brandt dat woord als hete kolen,
Als vuur in mij.
| |
Любовь мертвецаПускай холодною землею
Засыпан я,
О друг! всегда, везде с тобою
Душа моя.
Любви безумного томленья,
Жилец могил,
В стране покоя и забвенья
Я не забыл.
Без страха в час последней муки
Покинув свет,
Отрады ждал я от разлуки -
Разлуки нет.
Я видел прелесть бестелесных
И тосковал,
Что образ твой в чертах небесных
Не узнавал.
Что мне сиянье Божьей власти
И рай святой?
Я перенес земные страсти
Туда с собой.
Ласкаю я мечту родную
Везде одну;
Желаю, плачу и ревную,
Как в старину.
Коснется ль чуждое дыханье
Твоих ланит,
Моя душа в немом страданье
Вся задрожит.
Случится ль, шепчешь, засыпая,
Ты о другом,
Твои слова текут, пылая,
По мне огнем.
| |
[pagina 162]
| |
[Vervolg Nederlands]Jij moet geen ander toebehoren,
Geen kwestie van,
Je hebt de dode trouw gezworen,
Nou, wees dat dan!
Jouw angst en vreze, jouw gebeden,
Wat baten zij?
Je weet: vergetelheid en vrede
Zijn niets voor mij!
| |
[Vervolg Russisch]Ты не должна любить другого,
Нет, не должна,
Ты мертвецу святыней слова
Обручена.
Увы, твой страх, твои моленья -
К чему оне?
Ты знаешь, мира и забвенья
Не надо мне!
1841
| |
[Niet jou bemin ik vurig, nee, niet jou]Niet jou bemin ik vurig, nee, niet jou,
En niet jóuw schoonheid wordt door mij aanbeden:
In jou bemin ik een herleefd verleden
Van pijn en van mijn jeugd die tanen zou.
Soms, als ik jou minutenlang beschouw,
Mijn blikken borend in jouw lieve ogen,
Dan houd ik stiekem hele monologen
En stort mijn hart uit, maar niet tegen jou.
Nee, met de liefde uit mijn jéugd praat ik
En in jouw trekken speur ik naar de hare,
Zoek in jouw stem die klank uit vroeger jaren,
En 't vuur dat uitgedoofd werd - in jóuw blik.
| |
[Нет, не тебя так пылко я люблю,]Нет, не тебя так пылко я люблю,
Не для меня красы твоей блистанье:
Люблю в тебе я прошлое страданье
И молодость погибшую мою.
Когда порой я на тебя смотрю,
В твои глаза вникая долгим взором,
Таинственным я занят разговором,
Но не с тобой я сердцем говорю.
Я говорю с подругой юных дней,
В твоих чертах ищу черты другие,
В устах живых - уста давно немые,
В глазах - огонь угаснувших очей.
1841
| |
[pagina 163]
| |
[Eenzaam wandel ik de stille nacht in]Eenzaam wandel ik de stille nacht in;
't Kiezelpad glimt door het neveldek.
't Lege land lijkt op Gods komst te wachten,
Sterren zijn met sterren in gesprek.
Wonderbaarlijk, feestelijk is de hemel!
De aarde slaapt, bekleed met blauwig licht...
Wat bedrukt me, desondanks? Wat kwelt me?
Spijt mij iets? Verwacht ik iets wellicht?
Nee, 'k verwacht al niets meer van het leven,
Van 't verleden heb ik ook geen spijt;
Vrijheid zoek ik, rust zij mij gegeven!
Slapen wil ik, in vergetelheid!
Echter niet die grafslaap, niet die koude,
Neen, maar zó, dat in der eeuwigheid
Levenskrachten ín mij sluimeren zouden,
Ik kalm ademhaalde al die tijd,
Dat men dag en nacht mijn oren streelde
Met een zacht gezongen liefdeslied,
Dat een eik, in eeuwig groene weelde
Wuivend boven me, zich horen liet.
| |
[Выхожу один я на дорогу;]Выхожу один я на дорогу;
Сквозь туман кремнистый путь блестит.
Ночь тиха Пустыня внемлет Богу,
И звезда с звездою говорит.
В небесах торжественно и чудно!
Спит земля в сиянье голубом...
Что же мне так больно и так трудно?
Жду ль чего? Жалею ли о чем?
Уж не жду от жизни ничего я,
И не жаль мне прошлого ничуть.
Я ищу свободы и покоя!
Я б хотел забыться и заснуть!
Но не тем холодным сном могилы...
Я б желал навеки так заснуть,
Чтоб в груди дремали жизни силы,
Чтоб, дыша, вздымалась тихо грудь,
Чтоб, всю ночь, весь день мой слух лелея,
Про любовь мне сладкий голос пел,
Надо мной чтоб, вечно зеленея,
Темный дуб склонялся и шумел.
1841
| |
[pagina 164]
| |
(Vertaling Ramer Maria Rilke)Ga naar voetnoot* | |
[Einsam tret ich auf den Weg, den leeren,]Einsam tret ich auf den Weg, den leeren,
der durch Nebel leise schimmernd bricht;
seh die Leere still mit Gott verkehren
und wie jeder Stern mit Sternen spricht.
Feierliches Wunder: hingeruhte
Erde in des Himmels Herrlichkeit...
Ach, warum ist mir so schwer zumute?
Was erwart ich denn? Was tut mir Leid?
Nichts hab ich vom Leben zu verlangen,
und Vergangenes bereu ich nicht:
Freiheit soll und Friede mich umfangen
im Vergessen, das der Schlaf verspricht.
Aber nicht der Kalte Schlaf im Grabe.
Schlafen möcht ich so jahrhundertlang,
dass ich alle Kräfte in mir habe
und in ruhiger Brust des Atems Gang.
Dass mir Tag und Nacht die süsse, kühne
Stimme sänge, die aus Liebe steigt,
und ich wüsste, wie die immergrüne
Eiche flüstert, düster hingeneigt.
| |
[Vaarwel, mijn Rusland, ongewassen]Vaarwel, mijn Rusland, ongewassen,
Jij land van heer, jij land van knecht,
Gij, uniformen, blauwe jassen,
En jij, het volk, aan hen gehecht.
Dat mij de Kaukasus ommure,
Ver van jouw pasja's daar in 't noord,
Van 't alziend oog van die figuren,
En van hun oor, dat alles hoort!
| |
|