De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Twee gedichten Paul van den Hout Repliek op kritiek Eind januari schreef bij monde van Frank van Dixhoorn, recensent, zowaar de Volkskrant onomwonden geestdriftig over de recent toen door Van Oorschot uitgegeven roman ‘De Golden Gate’, geschreven door Vikram Seth, die virtuoos de versvorm die hij daarvoor koos - ‘Onegin-strofen’, zo'n zeshonderd - hanteert, dat zei ook onze Frank met zoveel woorden, God zij dank, al constateerde ik verwonderd: geen woord van deze criticus voor de vertaling - toch een klus! Dus stuurde ik aan de redactie van de Opiniepagina een mild getoonzette reactie (in een Onegin-strofe, ja), veelzeggend, dacht ik, ‘BOOS’ getiteld. Ik hoef persoonlijk niet gekieteld met appreciatie, laat staan lof, maar dit ging me te ver: alsof je bij gedichten in vertaling alleen aan het origineel aandacht besteden kunt, geheel voorbijgaand en volslagen maling dus hebbend aan de zorg en vlijt besteed aan de vertaalarbeid. [pagina 54] [p. 54] Nu meende ik in vol vertrouwen, maar blijkbaar tamelijk naïef dat ze hem heus wel plaatsen zouen, mijn eerste ingezonden brief. Zoals het bij een nette krant hoort, kreeg ik na ruim een week al antwoord: ze hadden (sorry, plaatsgebrek) voor veertien versregels geen plek! Tezelfdertijd zowat vertelde mij een collega en een vriend waar ik mijn lot aan had verdiend: Van Dixhoorn, wist hij mij te melden, waant, zelf vertaler, vreemd genoeg zich tot een oordeel niet bevoegd! Ja zeg, zo kan-ie wel weer even! Ik kan met zo'n vreemd argument, als het gemeend is, niet goed leven en noem zo'n man geen recensent. Maar in De Groene Amsterdammer van 13 maart jongstleden kwam er gelukkig een genuanceerd, doorwrocht en knap geformuleerd betoog uit van de onbetwiste arbiter elegantiae - naast hem telt Hermans amper mee - van dichters en van prozaïsten, de - léés het stuk - woordgoochelaar (pardon, gerijmel) Vogelaar. [pagina 55] [p. 55] De kakelende kritikaster bestempelt Seth (en dus ook mij) in wezen tot een poëtaster: ‘geen regel poëzie’ vindt hij bij al die vierentachtighonderd, niet één vers blijkbaar uitgezonderd. Ach, de verklaring zal wel zijn dat Vogelaar niet houdt van rijm. Dat mag. Maar doodleuk suggereren dat het niet méér is ‘dan een draak van een roman’, schreeuwt haast om wraak. Ik zou hem wat graag mores leren, doch zeg sereen de Ouden na: non captat muscas aquila. Loon naar werken Het park is weer mijn bed, soms ook de goot; ik woon weer in de kroeg, zeg maar de kroegen; de zwarte gaten vallen allengs vroeger en giroblauw wordt allengs girorood. Ik leef wel, maar verveel en zuip me dood, sta op met katers, schuldgevoel en wroeging. Als ik geweten had waar dit naartoe ging, zat ik toch nu nog mooi in moeders schoot? Wel mocht ik jaren poëzie vertalen, maar met die arbeid is het slecht gesteld. Geloof mij maar: geen eer aan te behalen, wanneer er al een oordeel wordt geveld. En ‘honorarium’, leert mij Van Dale, betekent, heel ironisch, ‘eregeld’. Vorige Volgende