De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Pan en Syrinx, een metamorfose Gerlof Janzen Hoor, Lezer, hoe op zeekre dag Syrinx, de nimf, door zware slag Getroffen wordt, wanneer zij baadt In heel haar nooble, naakte staat, En Pan, zonder dat hij het weet, Het heiligdom der nimf betreedt. Gelijk Actaeon ooit Diaan, Treft Pan bij toeval Syrinx aan, In een verscholen, bosrijk oord. De onbehouwen sater stoort De nimfen bij hun waterfeest - Geen man was daar ooit bij geweest. De geilaard grijpt direct zijn kans Bij deze blijde nimfendans En springt te midden van 't festijn Dat dra een ramptoneel zal zijn. Hij is alreeds vervuld van vreugd, De maagden redden eer en deugd En 't vege lijf, van angst zo bleek Als 't schuim dat opspat uit hun beek. Zij stuiven allemaal uiteen - Vangt hij er werkelijk niet één? Toch! Pan, die van geen wijken weet, Heeft er ten slotte eentje beet. 't Is Syrinx, nu reeds groen van vrees, Die hij daar grijpt in 't lillend vlees. Als poging tot wat tederheid Streelt hij de blonde, blote meid Met zijn behaarde saterklauw. Zij, van ellende grijs en grauw Nu, heeft haar laatste moed vergaard En smeekt de goden om gespaard Te worden voor d'avances van Naar liefde hunkerende Pan, Wiens brandend lijf en heet gemoed [pagina 57] [p. 57] Aanzwellen tot een zee van gloed. Ja, daar verheft zich reeds zijn trots, Klaar voor de Stoot, wanneer daar plots De nimf versmelt - maar niet met Pan. Verneem, o Lezer, hoe dit kan. De arme nimf heur laatste woord Is door de goden vlot verhoord, Haar ving'ren teer, te rank voor werk, In wanhoop wapprend naar het zwerk, Verlengen zich en schieten loot. Haar huid, zojuist nog glad en bloot, Wordt ruw en vormt een stugge bast Waarin geen kloppend hart meer pas. Och arme nimf, de laatste gil Die zij om hulp nog slaken wil, Ontsnapt nog net haar starre mond, Haar voet schiet wortel in de grond. Haar gouden haar - de trots van 't kind - Vormt pluimen, prooien voor de wind. Stil staat zij daar nu, stram van schrik. Haar eens zo levendige blik Wordt doods en dor. Zij die weleer Zo dansen kon, danst nimmermeer - De arme nimf stoot niet méér uit Dan blazend en verschrikt geluid. Als zij weer roept, ruist er slechts Riet. Zwaar overmand door het verdriet Om dit verlies snijdt Pan zich uit De stugge stengels fluks een fluit, Bindt die bijeen met stevig gras En blaast op wat ooit Syrinx was. Hun beider smart ontstijgt het hout, Doorklinkt weeklagend heel het woud. [pagina 58] [p. 58] Och arme Syrinx, was 't het waard Dat jij je kuisheid hebt bewaard? De nimfen die daar met jou baadden Hebben de vriendschap lang verraden. Ook zíj zijn sedertdien belaagd En niet meer wat ze waren - maagd. Edoch, zíj vinden zoete troost In hun halfgodlijk nimfenkroost. Verneem nu, Lezer, nog tot slot Hoe Pan - o ironie van 't Lot - Nog steeds op Syrinx slechts belust En zich van goed noch kwaad bewust, Zich daaglijks aan de nimf vergrijpt: Telkens als hij zijn Syrinx pijpt. Vorige Volgende