De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Nederlands proza | |
[pagina 5]
| |
De rode kimonoGa naar voetnoot*
| |
[pagina 6]
| |
was dan een smalle geul in de woestijn. Het duurde niet lang voordat hij aan weerskanten niets anders zag dan onafzienbare zandvlakten, alsof het schip langzaam voortgleed over dat zand. Langs de scheepwand omlaag kijkend zag hij dat maar enkele meters water hen van de oever scheidden. Hij liep langs de roepende kooplieden naar het voordek, vanwaar je uitzicht had op de kaarsrechte vaargeul dwars door de woestijn en op de achterkant van een vrachtschip dat enkele tientallen meters voor hen uit voer. Tegen lunchtijd ging hij weer kijken op het promenadedek. De kooplieden hadden hun spullen opgeborgen in bundels en lagen allemaal op hun knieën voorovergebogen gebeden te prevelen in de richting van de woestijn aan stuurboord. Aan bakboord leek het of de opbouw van het schip aanbeden werd. Na de lunch ging hij kijken of de koopwaar weer op het dek lag uitgestald, maar het was er doodstil. De Arabieren hadden de puntmuts van hun boernoes over hun hoofd getrokken en lagen te slapen bij hun bundels. Pas na vier uur, toen de eerste passagiers uit hun hutten te voorschijn kwamen, begon er weer leven te komen op het dek. Net als hun potentiële klanten in de salons en op het achterdek dronken de kooplieden thee, die ze bereidden op walmende petroleumstellen, waar ze in groepjes omheen zaten gehurkt. Het was een troebele vloeistof die ze uit grote tinnen ketels in hun glazen goten. Na het theeritueel stalden ze hun waren weer uit op de kleedjes waarachter ze plaats hadden genomen. Tot Riks verwondering stuitte hij na het diner op een grote kring kinderen en volwassenen rond een goochelaar op de hoek bij het achterdek. Vrolijk babbelend in gebroken Nederlands goochelde hij kuikentjes uit de neus van kinderen die vooraan zaten, haalde eieren uit hun oren, liet muntstukken verdwijnen om ze even later uit de borstzak van een verbaasde jongen te voorschijn te halen en wist na enig aandringen een man over te halen zijn horloge aan hem te geven. De goochelaar wikkelde het in een zakdoek en wierp het voorwerp onder luid ‘Ooh’-geroep van de kinderen met een grote zwaai overboord. Aan de plons in het water was te horen dat het horloge echt in het kanaal terecht was gekomen. De eigenaar stapte verontwaardigd naar voren en riep dat hij dit niet leuk meer vond. Het uurwerk was een kostbaar aandenken geweest, met een inscriptie op de achterkast. De goochelaar lachte onaangedaan, terwijl hij nieuwe kuikentjes en eieren uit diverse neusgaten en oren toverde. Na nog wat verbazende kunstjes werd | |
[pagina 7]
| |
het slachtoffer van de horloge-verdwijning kwaad en eiste op hoge toon zijn eigendom terug. Als dat niet snel gebeurde, zou hij naar de kapitein stappen. De goochelaar keek hem olijk aan en maakte de kinderen die in een dichte kring om hem heen zaten met nieuwe grappige truukjes aan het lachen. ‘Orlosie wek,’ zei hij. ‘In water.’ Verontschuldigend spreidde hij zijn armen. ‘Wait, sal probier.’ Hij legde zijn wijsvinger tegen zijn lippen. ‘Ssst, almaal stil.’ De toeschouwers zwegen gespannen. ‘Ailim, salim, boem!’ Iedereen keek vol verwachting toe. ‘U voelen in broekzak!’ zei de goochelaar, wijzend naar het slachtoffer. Onder de aandachtige blikken van het publiek tastte de man in zijn broekzakken en haalde verbluft zijn horloge te voorschijn. Ongelovig inspecteerde hij of dit wel zijn kostbare uurwerk met inscriptie was. Beschaamd en onder gejuich van de kinderen deed hij zijn dierbare eigendom weer om zijn pols en liep met grote passen weg. Aan het slot van de voorstelling tastte de goochelaar met twee vingers diep in zijn keel, trok er een touwtje uit met daaraan een driehoekig Nederlands vlaggetje. Meteen daarop verscheen een Engels vlaggetje, toen een Amerikaans, een Frans, er scheen geen einde te komen aan de vlaggetjes die uit zijn mond te voorschijn kwamen. Hij gaf het uiteinde van het touwtje aan een meisje met blonde vlechten, dat het aarzelend met een vies gezicht aannam, gebaarde naar haar dat ze de guirlande met vlaggetjes omhoog moest houden en ermee naar het achterdek lopen. Ze was nauwelijks meer te zien toen eindelijk het laatste, Egyptische vlaggetje uit zijn keel kwam.
Midden in de nacht werd Rik wakker en merkte dat het schip stillag. De lichtgevende wijzers van zijn wekkertje stonden op kwart over drie. Waarschijnlijk waren ze aan het eind van het kanaal gekomen en lagen ze in de haven van Port Said. Even flakkerde zijn nieuwsgierigheid op, maar hij was te sterk in de ban van de slaap om zijn kooi uit te komen en te gaan kijken hoe het er daar uitzag. Hopelijk zouden ze pas morgen verder varen, en met die gedachte sliep hij weer in. Hij moest heel diep geslapen hebben, want toen hij om zes uur opnieuw wakker werd, maakte hij uit het monotone geluid van de scheepsmachines en het deinen van het schip op dat ze zich alweer op volle zee bevonden. Haastig klom hij uit zijn kooi, raffelde de wastafelroutine af en kleedde zich aan. Hij spoedde zich naar het | |
[pagina 8]
| |
dek in de hoop nog iets te zien van het vasteland. Tot zijn teleurstelling zag hij vanaf het achterdek alleen nog maar een dunne streep Egypte aan de horizon. Het lichtblauwe water dat zich naar alle kanten oneindig uitstrekte moest van de Middellandse Zee zijn. Het gaf een vertrouwd gevoel weer helemaal door water omgeven te zijn.
‘Zal ik je onze hut eens laten zien?’ vroeg mevrouw Vonk, toen ze die avond hand in hand naar zijn hut liepen. ‘Ik moet er toch even iets doen.’ Voor het eerst droeg ze haar lange zwarte haar niet in een wrong die haar achterhoofd en nek bedekte, of in twee dikke vlechten die bovenop haar hoofd waren samengevoegd door een brede bakelieten haarspeld. Ze droeg het nu los, alleen in haar nek bijeengehouden door een gouden klem. Het was een soort paardestaart, zo lang dat hij reikte tot onderaan haar rug. Ze leek nu nog meisjesachtiger dan ze er met opgestoken haar al uitzag. ‘We komen morgen of overmorgen - dat weet ik niet precies - in Napels aan. Daar moeten we afscheid nemen. Ik had je toch al verteld dat we vandaar met de trein verder reizen naar Holland, ja. Kees moet zo nodig eerder in Holland aankomen dan de boot.’ ‘Pas overmorgen komen we in Napels aan,’ zei Rik. Ze liepen voorbij de nis waaraan zijn hut lag, passeerden nog twee nissen en stopten bij de derde, waar mevrouw Vonk de sleutel uit haar tasje haalde. Ze opende de linkerdeur. Riks hut lag aan de rechterkant. Langs haar heen stapte hij naar binnen en vroeg zich af waarom hij deze hut speciaal moest zien, hij zag er net zo uit als de zijne. Alleen waren de kooien niet rechts maar links, en dus ook de wastafels niet links maar rechts. Mevrouw Vonk trok de deur achter zich dicht, terwijl hij naar de patrijspoort liep en keek naar de lichtjes van het schip die weerspiegelden in het gladde donkere water. ‘Ik ga me even omkleden, ik heb rode wijn op m'n jurk gemorst. Wil jij me helpen de knoopjes op mijn rug los te maken, ja.’ Rik draaide zich om. Mevrouw Vonk stond met de rug naar hem toe. Met één hand had ze haar lange haar over haar linker schouder getrokken, zodat haar nek en het bovenste deel van haar rug onbedekt waren. Hij keek naar haar matglanzende, lichtbruine schouders en knoopte met trillende vingers de zeegroene jurk tot haar middel open. Hij deed een paar stappen terug. ‘Zal ik even buiten wachten?’ vroeg hij. Ze trok haar ceintuur los, opende de laatste knoopjes en stapte uit haar jurk. | |
[pagina 9]
| |
‘Nee, je mag me best zo zien, ja,’ zei ze, zich naar hem omdraaiend. Op een klein wit broekje na stond ze naakt voor hem, net als die keer dat hij haar thuis had bezocht in haar huis op de kebon. Haar bovenlichaam helde iets achterover en ze had haar jurk nog in haar rechterhand. Haar houding leek op die van fotomodellen die in advertenties badpakken showden en ze glimlachte een beetje trots. Het lange zwarte haar hing nog over haar schouder naar voren en bedekte gedeeltelijk haar ene borst. Hij moest denken aan de afbeelding van een schilderij dat de geboorte voorstelde van een Griekse godin die stond op een schelp in zee. Alleen was het even lange haar van de godin goudkleurig geweest. Verlegen sloeg hij zijn ogen neer. ‘Ach, wat is m'n sinjo weer bleu.’ Ze wierp haar jurk op het kastje tussen de wastafels, nam zijn gezicht tussen haar handen en zoende hem op zijn mond. Toen ze hem losliet, wankelde hij achteruit. Met een soepele handbeweging ontdeed ze zich van haar broekje, dat dezelfde weg volgde als haar jurk. Zijn blik richtte zich onweerstaanbaar op het snijpunt van haar benen, dat nauwelijks verhuld werd door een toefje zwart haar. Voor het verwisselen van een jurk was het toch niet nodig het broekje uit te doen, vroeg hij zich af. Mevrouw Vonk liet hem niet lang in het ongewisse waarom ze het uitgetrokken had. Ze ging op het onderste bed zitten en schudde met haar voeten, zodat haar pumps op de vloer vielen. ‘Ajo, doe ook je kleren uit, dan gaan we lekker tegen elkaar aan op bed liggen. Nu kan het nog. Overmorgen zit ik in de trein.’ Ze lag nu op haar zij, haar bovenlichaam steunend op haar rechter elleboog, en lachte hem bemoedigend toe. Haar linkerhand rustte op het plekje tussen haar dijen. Verstijfd staarde hij haar aan en zijn gedachten tolden door elkaar. ‘Wat sta je daar nou als een houten Klaas. Kleed je toch uit. Je ziet mij nu helemaal naakt, jou heb ik al zo vaak in je blootje gezien, waarom dan niet eens fijn samen zonder kleren op bed liggen, ja?’ Ze klopte ongeduldig met haar vlakke hand op de beddesprei. Eindelijk kreeg hij weer greep op zijn gedachten, al voelde hij zich wazig als in een droom. Onvast op zijn benen ging hij met zijn rug naar haar toe staan en kleedde zich uit. Steeds weer die schaamte - wanneer raakte hij daar eens van af? Toen hij aarzelend naast haar op bed was gekropen, sloeg ze haar armen en benen om hem heen, drukte hem dicht tegen haar zachte, warme lichaam en zoende zijn gezicht van voorhoofd tot hals. Wat was er | |
[pagina 10]
| |
verkeerd aan? Zijn huid tegen haar huid en niets er tussenin. Maar hij kon zich niet herinneren ooit zo tegen een ander aan gelegen te hebben. Het was onwennig. Opeens verstarde hij onder haar strelende handen en ging half overeind zitten, waarbij haar ene hand van zijn schouder naar zijn dijbeen gleed. ‘Wat gebeurt er als uw man ineens binnenkomt?’ ‘Maak je niet ongerust, hij kon al niet meer op zijn benen staan. Die moet straks weer in bed gehesen worden.’ De hand op zijn dijbeen kroop al strelend langzaam omhoog. ‘En kijk eens naar de deur. Die heb ik op slot gedraaid en de sleutel erin gelaten. Hij kan er niet eens in met zijn eigen sleutel, ja. Kom nu maar weer liggen.’ Hij liet zich op zijn rug naast haar neer. Ze had van tevoren alles voorbereid, misschien zelfs de wijnvlek op haar jurk. Hij had trouwens geen vlek gezien. Haar hand had zijn kruis bereikt en haar andere hand bewoog heen en weer over zijn borst, van de ene tepel naar de andere. Hij merkte verbaasd dat die kleine speldeknoppen hard konden worden en dat de beroering ervan aangenaam was. Onder de hand van mevrouw Vonk begon zijn pik te groeien. Ze kneep er zachtjes in en schoof langzaam met duim en wijsvinger de huid terug. Ze kwam overeind en boog zich voorover. Doodstil bleef hij liggen, sloot zijn ogen en voelde hoe haar lippen zich sloten om de top van zijn pik. Hij bleef ontspannen liggen en probeerde nergens aan te denken, terwijl haar mond energiek bezig was hem een heerlijk gevoel te verschaffen dat zich langs zijn ruggegraat door zijn hele lichaam voortplantte. Was dit wat wellust werd genoemd, een woord dat hij kende uit boeken die zijn moeder las en waarbij hij zich nooit iets had kunnen voorstellen. Hartstocht was ook zo'n woord, bijna hetzelfde maar heftiger. Woorden die werden gebruikt als verliefde mensen elkaar omhelsden en zoenden. Achter een zin waarin die woorden gebruikt werden, stonden meestal drie puntjes, waarna het hoofdstuk eindigde. Saaie boeken zonder spanning of avontuur die hij alleen had gelezen uit verveling. Liever las hij Karl May of Jules Verne. Wat er na die drie puntjes in die boeken vol wellust en hartstocht verder gebeurde, werd nooit duidelijk gemaakt. Dat werd aan de verbeelding van de lezer overgelaten. Was het zoiets als wat mevrouw Vonk en hij nu deden? Over dat soort dingen mocht natuurlijk niet openlijk geschreven worden. |
|