De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Het meisje
| |
[pagina 143]
| |
Zachtjes riep hij het meisje achter de bar. ‘Curser?’ De drankjes, zei ze, kwamen van die klant, en van die daar, en van die daar. ‘Ik hoef ze niet.’ ‘O.’ Cursers stem klonk afschuwelijk zakelijk. Te koel voor Gil, die hier was gekomen omdat hij zich alleen voelde en de eenzaamheid niet meer kon verdragen. Op de gepolijste zwarte bar weerkaatsten de zes glazen, de verschillende gekleurde lichtjes. Hun aanblik was van een trieste schoonheid. Gil hield van geslepen glas. Het had iets gemeen met zijn delicate ziel, teer, alsof het ieder moment kon breken. Toen hij zijn drankje voor de helft op had stond Gil lusteloos van zijn kruk op. Opstaan kon je het eigenlijk niet noemen. Het leek meer alsof hij van zijn kruk afgleed. Nog meer blikken dan daarnet waren er nu op hem gericht. En menigeen had in de gaten dat hij Gil Abel was. Om de onvriendelijke Curser een lachje te ontlokken gaf hij haar een flinke fooi, maar meer dan het optrekken van haar perzikwangetjes uit zakelijke verplichting kon er niet vanaf. Bijna overweldigd door een modderig gevoel van radeloosheid baande Gil zich een weg door de donkere en van paarse rook vergeven ruimte. Draaierig van de sterke drank leek hij een diepzeevis die over de bodem van de oceaan kroop. Hij leek een beetje mensenschuw geworden. Plotseling vervloog zijn realiteitsbesef en leek alles, alle gezichten, alle voeten, alle stemmen, ver weg. Hij viel. Hij had wel begrepen dat iemand met opzet zijn been had uitgestoken, maar was niet bij machte geweest er iets aan te doen. Hij had zijn rechter elleboog flink gestoten, en de pijn bracht hem in één klap weer bij zijn positieven. ‘Gaat het?’ De man die hem had laten struikelen hielp hem voorzichtig overeind en streelde daarbij zijn geslachtsdeel. Er is vast wat mis met me, dat ik dit toelaat van een vent die ik niet ken, nog nooit eerder gezien heb, dacht Gil. Ik heb het er zelf naar gemaakt, het is mijn eigen schuld. ‘Wat zou je ervan zeggen?’ zei de man. Hoe vaak had hij zich niet overgegeven aan dat ene moment van opwinding dat de aanraking op die plek teweegbracht? Een | |
[pagina 144]
| |
heerlijk, onweerstaanbaar gevoel dat hem deed sidderen. Maar ineens duwde hij ruw de brede borstkas van de man opzij. De man wankelde even, om vervolgens in woede uit te barsten. Met behulp van de rugleuning van een stoel was Gil eindelijk overeindgekomen. Hij verstijfde, in afwachting van een flinke oplawaai. ‘Alsjeblieft... vergeef me.’ De vuisten van de man, even daarvoor nog woedend gebald, ontspanden zich. Met een zachte stem vol medelijden zei de man: ‘Hoepel maar op, Gil.’ Zelfs de gewelddadige kant der menselijke relaties werd hem niet gegund, en met lood in zijn schoenen hervatte Gil zijn weg, op zoek naar de uitgang. Toen hij op de lift stond te wachten, die eens voor modern had moeten doorgaan, schoot er een vrouw uit de bar tevoorschijn. Gil leunde tegen de muur, die nogal wat scheuren vertoonde, en hoewel hij zijn ogen dicht had, kon hij zich aan de hand van haar geur, haar toon en haar stemming een aardig beeld van haar vormen. ‘De lift staat er. Stap je niet in?’ ‘Ga jij maar eerst.’ Gil keek door de spleetjes van zijn ogen om de vrouw te zien. Hij was stomverbaasd - het was geen vrouw, maar een meisje - of nee, dat kon je niet zomaar een meisje noemen... haar spierwitte huid zag er zo teer, zo soepel uit dat Gil haar wel aan zou willen raken, heel zachtjes. Heel even maar. Alleen maar even aanraken. ‘Oké dan,’ zei het meisje, en stapte vlug de immense lift binnen. Gil keek hoe de liftdeuren zich langzaam, als vertraagd, sloten. Altijd te laat. Altijd verlegen, zich schamend, aan de kant geschoven, nooit echt op zijn gemak in de wereld. Met een niet aflatend gevoel van opwinding wachtte hij op de volgende lift. De met rood fluweel beklede lift - vloer, wanden en plafond - zette zich hevig schuddend in beweging om hem naar beneden, naar de hel te brengen. Hij voelde zich down en wachtte tot de liftdeuren zich openden, waarna hij zich naar buiten begaf. Buiten in de kou werd hij natuurlijk geplaagd door de zure regen die op zijn hoofd neerviel, en op het moment dat hij zuchtend omhoog keek, sloeg zijn hart over. ‘Goeienavond. Zo komen we mekaar weer tegen, hè.’ En hij dacht nog wel dat ze al lang weg zou zijn. Zijn hart bons- | |
[pagina 145]
| |
de met een ongelofelijke kracht. ‘Heb je op me gewacht?’ ‘Tuurlijk.’ Het meisje draaide zich om en beende weg, het beeld van haar blanke glimlach achterlatend. Totaal in de war volgde Gil haar. Hij merkte dat zijn bedwelming als sneeuw voor de zon verdween. ‘Waar ga je naartoe?’ Op deze vraag toonde het meisje haar prachtige rij tanden. ‘Naar huis natuurlijk.’ ‘Maar waar dan?’ ‘Waar ik woon.’ ‘Daar zit zeker iemand op je te wachten, hè?’ Gil raakte een beetje geïrriteerd. Wat was deze dame van plan, om hem zomaar te vragen mee te gaan? ‘Ik woon alleen.’ Van opzij leek het meisje wel een engel, zo mooi. Maar engelen waren jongens. Het meisje had iets van een jongen. Gil kwam naast haar lopen en samen gingen ze verder door de zwarte wind. Het meisje droeg een gitzwarte maillot en een tot aan haar polsen alles verhullende blouse. Zwart haar, zwarte ogen, ze was zwart tot aan de punten van haar schoenen. Maar een klein stukje onbedekte huid had een fluorescerende gloed. Gil had een hekel aan kledingontwerpers die kleren maakten waarbij er aan het onderste deel van het lichaam niets te raden overbleef. En nog meer verafschuwde hij zichzelf, dat hij nu juist zulk soort kleren had aangetrokken. Bovengronds was de stad uitgestorven. Geen mens begaf zich zo diep in de nacht, zonder paraplu en zonder luchtmobiel, in de koude motregen. Dus was er ook geen inbreker of zakkenroller te zien. De honderd en meer verdiepingen tellende gebouwen glommen als kitscherige kroonluchters. Gil had een zwak voor glimmende kitsch. En hij had een zwak voor deze verrotte stad. Plotseling pakte het meisje Gil bij de rechterarm en bleef staan. ‘Jij... ben jij een mens?’ Kijkend in de onschuldige zwarte ogen van het meisje, begon het Gil te dagen - dit grietje wist het dus niet. Dat hij Gil Abel, de danser, was. Dat hij het uitschot was van de op instorten staande hoge beschaving van de stad, die nu nog balanceerde op het randje van de decadentie. | |
[pagina 146]
| |
‘Eh...’ was het enige dat hij uit kon brengen. ‘Dus, jij... ben je een man?’ Op Gils borst pronkten twee weelderige bulten. Ze waren duidelijk groter dan die van het meisje. Maar hij had ook nog een mannelijk geslachtsdeel, dat tot aan het uiterste puntje bedekt was met een vacht. ‘Ja, ik ben een man,’ antwoordde hij eerlijk. ‘De fraaie staart van een beest,’ zei het meisje met een glimlach, ‘daar lijkt het wel een beetje op.’ Ze liep meteen weer verder, en had misschien daarom niet in de gaten dat Gils bleke wangen helemaal rood waren geworden - hij bleef in ieder geval even iets langzamer lopen. De woning van het meisje lag op de 47e verdieping ondergronds, een knus en gezellig plekje. Een eivormige kamer, iets wat helemaal in was, met aan het plafond een ovaalvormig bed, net iets te groot voor één persoon. ‘Hoe kom je daar op?’ vroeg Gil. Het meisje liet met een afstandsbediening een ladder naar beneden komen. ‘Mag ik er opklimmen?’ Het meisje moest lachen. ‘Mij best. Maar zou je niet eerst even een douche nemen?’ Gil wist niet hoe hij het had en knikte zwijgend - hij kleedde zich uit, kreeg een handdoek waar de naam ‘Kisa’ op geborduurd was en stapte de kraakheldere badkamer binnen, waar hij even als versuft bleef staan. Er was geen twijfel mogelijk. Het meisje was een prostituée. Kisa, de straathoer. Daarom had ze hem meegevraagd... dat was de enige reden... dat was het. Toen hij klaar was met douchen veranderde de badkamer vanzelf in een droger. In de spiegel zag hij hoe zijn goudblonde haren meewapperden in de opwaartse windstroom. Hij bekeek zichzelf eens goed. Zijn nepborsten hielden hun perfecte vorm. Hij had ze laten implanteren toen hij de rol van de Sfinx moest spelen, en hij had er zo'n succes mee gehad dat hij er niks voor voelde om ze weer weg te laten halen. De moeder van de Sfinx, de Equidona, bezat het bovenlijf van een prachtige vrouw en het onderlijf van een slang. De Equidona bracht de meest absurde, afzichtelijke monsters ter wereld. De Chimera, de Gorgon, de Kelberos, later de Draak, en als laatste de Sfinx. De gedachte aan zijn moeder deed hem meteen bijna kot- | |
[pagina 147]
| |
sen. Hoewel groot en fraai, was het niet de bedoeling dat deze borsten ooit een kind zouden zogen... maar ja... Toen hij de badkamer uitstapte schrok hij van een witte robot op vier poten die met een badhanddoek klaarstond. ‘Dit kleintje heb ik zelf gemaakt.’ Gil keek Kisa aan, en vervolgens nog eens naar de robot. ‘Van zo'n kit? Zo'n Flexi-Kit?’ ‘Precies. Maar ik heb 'm aangepast. Hij kan ook praten. Hij heet “Sfinx”.’ Gil huiverde en hield snel de handdoek voor zijn borsten. De een halve meter hoge Sfinx zag eruit als het bleke geraamte van een dinosaurus. Reagerend op Kisa's stem begon het ding te lopen, klik-klak... één voor één zette hij zijn voeten naar voren. Het leek wel een skelet dat ieder moment uit elkaar kon vallen. ‘Tsss, wat triest.’ ‘Vind je? Mijn kindje hoor, zeg nou dat je 'm lief vindt.’ Kisa lachte als een fee... ja, dat was het... zijn moeder was ook net een fee geweest. Daarom was hij natuurlijk ook zo gefascineerd door dit meisje. Nu wist hij het zeker. En ze was een prostituée. Dat was een feit. Een keihard feit... ‘Waarom neem jij niet ook een douche?’ ‘Goed.’ Met een zacht geritsel ontdeed het meisje zich van haar zwarte zijden blouse. Gil was een moment sprakeloos - haar huid deed de hele kamer oplichten - het leek net alsof er een wit licht binnenin haar verborgen zat. Net zo soepeltjes als haar zijden blouse glipte het meisje de badkamer in. Luisterend naar het geluid van de hete douche hurkte Gil op de grond. ‘Hé Sfinx! Geef me 's wat te drinken.’ Sfinx keerde zijn gezicht, dat slechts bestond uit een éénogige rode lens en een speaker, naar Gil. ‘Er zijn verschillende drankjes verkrijgbaar.’ ‘Geef maar wat.’ Sfinx toverde willekeurig een Scotch tevoorschijn. Wanneer de robot zich voortbewoog gebruikte hij vier voeten, maar als hij zijn taken uitvoerde werden de twee voorste voetjes armen. Aan de achterste voetjes zaten geen vingers, maar aan de voorste zaten er elk drie. Door de pure whisky voelde Gil zich slaperig worden. Hij greep een kussen dat daar rondslingerde en duwde het in zijn rug. Op de | |
[pagina 148]
| |
zilvergrijze muren hingen vergeelde telefoto's van droomachtige landschappen. Weilanden, zeeën, bossen, bronnen... tot op zekere hoogte waren het de geijkte thema's, maar dat er op geen van de foto's een mens of dier, of ook maar een enkel kunstmatig geschapen voorwerp voorkwam vond Gil eigenlijk niks voor een meisje. Hij vond ze mooi. En ineens drong het tot hem door - ze wilde deze wereld verlaten, wegvluchten, ergens heen. Maar waarheen? Ergens naar een andere, geheime wereld. Misschien koesterde dat meisje in haar binnenste wel zo'n geheime wereld... Toen het meisje weer tevoorschijn kwam zag ze er als herboren uit. Ze liep over van levenskracht, Gil raakte volkomen in vervoering. Ze was net een wandelende witte lamp. De blanke, verfijnde vingertoppen gaven een onophoudelijke stroom elektriciteit. Het meisje hulde haar elektrische lichaam geheel in een witte nachtjapon. Gil bleef lekker tegen het grote kussen liggen. Het elektrische meisje schoof stilletjes tegen hem aan. Tintelend begon zijn hele lichaam gevoelloos te worden. Toen hij een arm om haar schouders wilde slaan, duwde zij zwijgend zijn hand weg. De aanraking van haar hand joeg een schok door zijn lichaam. ‘Op de een of andere manier moet ik de laatste tijd veel aan vroeger denken... aan toen ik nog een kind was...’ ‘Wat dan?’ Gil vroeg het met een zucht. Als het een ander meisje was geweest was het hoogstwaarschijnlijk niet eens in hem opgekomen om die vraag te stellen. Het heerlijk geurende haar van het meisje hing over haar voorhoofd. ‘Kom jij... van de aarde?’ ‘Ja.’ ‘Mijn hele leven heb ik naar de aarde gekeken.’ ‘O ja?’ antwoordde Gil. ‘Best mooi, hè? Van veraf gezien dan. Net een edelsteen.’ Het meisje liet een klein glimlachje zien. ‘Vroeger maakte ik vaak ruzie met mijn broer. Over wie die blauwe ster te pakken zou krijgen.’ ‘Is je broer jonger?’ ‘Nee, ouder.’ ‘Alles goed met hem?’ ‘Ik zou niet over hem praten als het goed met hem ging.’ Het meisje wendde zich ineens van Gil af en stond op. Gil richtte zich op. Zonder echt te weten hoe of wat, voelde hij slechts dat | |
[pagina 149]
| |
hij iets verkeerd had gezegd. ‘Nee hoor, dat is niet waar,’ zei het meisje. Gil voelde zich gekwetst, al wist hij niet goed waardoor. Hij staarde haar aan. ‘Zou je nu willen gaan?’ Dit was geen verzoek, maar een bevel. Zijn benen zaten in de knoop, maar uiteindelijk kwam hij dan overeind. En hij had koppijn. Alsof alle bloedvaten in zijn hoofd werden dichtgeknepen. ‘Ik snap het al. Je krijgt een of andere kerel op bezoek, hè?’ Onbedoeld haalde hij met een felle snauw naar haar uit. Kisa bleef onberoerd, als een standbeeld. Haar marmeren handen openden nu echter de deur en wezen de uitgang. ‘Mijn huisgenootje is een vrouw. Goeiedag.’ Gils hart spleet in tweeën. Dit meisje was helemaal in haar eentje uit een andere, arme wereld naar deze stad gekomen, en het leed geen twijfel dat ze, in tegenstelling tot haar mooie, ongerepte uiterlijk, van binnen flink beschadigd was. Dit is het soort mensen dat de meest giftige leugens verspreidt. Ze luizen je erin, belazeren je en trappen je zover de grond in dat je niet meer overeind kan komen... Gil huiverde nu hij aan zijn eigen etterige verleden werd herinnerd. De gedachte dat hij dat allemaal nog een keer door zou moeten maken gaf hem koude rillingen. ‘Oké. Ik ga al.’ Op het moment dat hij het comfortabele, baarmoederachtige vertrek verliet, bracht het meisje hem tot staan. ‘Wacht even... hoe heet je?’ Gil keek om en zocht naar woorden. Dit keer was het geen vraag die hij alleen met ‘ja’ kon beantwoorden. Hij aarzelde een moment, maar antwoordde toen beslist: ‘Gil Abel.’ Aan de uitdrukking op haar gezicht wist hij dat het meisje nu de link met het verleden had gelegd.
Het begon al bijna licht te worden toen hij thuiskwam, maar zijn huisgenoot Remora was nog op en zat naar het nieuws te kijken op een beeldscherm dat de hele muur besloeg. Hoewel Remora een meisjesnaam is, was hij zowel genetisch als uiterlijk overduidelijk een man. Dat kon je zien aan de vingers van zijn linkerhand, die hij alle zes in de vorm van een penis had laten maken. Altijd als hem werd gevraagd: ‘Waarom de linkerhand?’ | |
[pagina 150]
| |
antwoordde hij dat als hij het rechts had laten doen hij zijn eetstokjes niet meer vast had kunnen houden. ‘He, kijk dan, kijk dan! Het gaat over een botsing tussen twee ruimteschepen!’ riep Remora opgewonden bij het zien van Gil. ‘Kijk dan, kijk dan! Waanzinnig toch! Het is Sirius!’ In de duistere, diepe kosmische zee leed een half vermorzeld, zilverkleurig ruimteveer schipbreuk. Dunne, afgebroken metalen splinters reflecteerden glinsterend de verre zonnestralen. ‘Die vuile schoften uit de buitenwereld! Het is vast een of andere samenzwering.’ Gil moest ongemerkt glimlachen bij het horen van die klare taal - er bestond toch ook nog goed volk, ook al had hij dan geen opleiding genoten, ook al was-ie onbeschoft, ook al had hij geen tafelmanieren, ook al was het een racist in hart en nieren. Altijd als hij van plan was iemand af te bluffen met zijn doorzichtige leugens, werd hij zelf afgebluft. Maar toch was het altijd een taaie. Remora mocht dan misschien een dwaze kerel zijn, maar waren we niet allemaal dwazen? Het ruimteschip, waarvan de helft was weggeslagen, hing wezenloos in de lucht. Vreemd genoeg had het iets erotisch. Door de duisternis in de kamer leek het net alsof ze zelf ook alleen in de ruimte achtergebleven waren. Remora legde zijn hand, de rechter, op de knie van Gil, die stilletjes naast hem was komen zitten. ‘Heb je al gehoord wat het nieuwste op seksgebied is onder de burgers in de buitenwereld?’ vroeg hij. Hij brandde van verlangen om het Gil te vertellen. Van dat soort praatjes was Remora altijd haarfijn op de hoogte. ‘Geen idee.’ Hierop verscheen er een grijns van oor tot oor op Remora's gezicht en zijn gorilla-achtige lichaam schudde heen en weer. ‘Ze zwemmen rond in de ruimte en bespetteren elkaar met sperma, net als vissen!’ Gil huiverde bij dit soort taal, maar anderzijds voelde hij zich er ook bij op z'n gemak. ‘Een soort van afscheidingsgenot, niet?’ ‘Hè? Watte?’ Remora had moeite met ingewikkelde woorden. Gil formuleerde het anders: ‘Net zoiets als plassen.’ Hahaha, Remora kwam niet meer bij. Het licht dat het wrak van het ruimteschip nog uitstraalde, weerkaatste fel op zijn gezicht. | |
[pagina 151]
| |
‘Wat is er?’ Ietwat verbaasd keek Remora Gil recht aan. ‘Dat gebeurt niet vaak... dat jij zo opgewonden raakt.’ Gil bloosde tot aan het puntje van zijn oren. ‘Nou? Kom op! Is er buiten wat gebeurd?’ Terwijl hij sprak duwde Remora Gil zachtjes achterover. Het was al zo lang geleden en Remora merkte dat ook hij nogal opgewonden raakte. ‘Jee, ik dacht dat je 'm nooit meer overeind zou krijgen. Gelukkig... ik vroeg me al af of het onderhand geen tijd werd om weg te gaan...’ ‘Nee, niet weggaan,’ zei Gil met zijn knappe gezicht in een frons. Wat een gevoelloze botterik, dacht hij, dat hij het voor gezien zou houden zodra ze wat het lichamelijke gedeelte betreft uitgepraat zouden zijn. Het ergste was nog dat hij er zelf nog het meeste verdriet van zou hebben als Remora er niet meer zou zijn... En zo, middenin de kosmische zee, lieten de twee hun liefde samensmelten. Voordat ze gingen slapen vertelde Gil over het meisje. ‘Joh, ze is verliefd op je. Slim hoor, om net te doen alsof ze je niet kende.’ ‘Ja, maar waarom wees ze me dan af?’ ‘Om je aandacht te trekken,’ zei Remora stellig. ‘Die duikt binnen een week weer op. Een beetje zelfvertrouwen!’ Zelfvertrouwen? Dat was niet het probleem. Nee. Hoe kon hij het hem uitleggen... ‘Maar dan nog,’ vervolgde Remora, ‘iemand uit de buitenwereld is toch niks voor jou, joh. Vergeet het nou maar.’ Remora had een grondige hekel aan lui uit de buitenwereld; hij was blijkbaar ooit eens flink door een of ander wijf belazerd toen hij zich met een ruimteschip op de buitenroutes had begeven. Of misschien was hij twee generaties geleden een bewoner van de buitenwereld geweest en had hij nu een hekel aan zijn eigen afkomst... net zoals Gil het haatte om een danser te zijn. ‘Ik weet niet... het zit me niet lekker’ zei Gil, terwijl hij in de robuuste armen van Remora lag. ‘Wat?’ Remora's stem klonk nors. Ze vervielen weer in het onderwerp dat hij als afgesloten beschouwde. ‘Wat zou ze nu aan het doen zijn... wat voor soort vrouw zou ze zijn...’ ‘En zou die vrouw een relatie met haar huisgenoot hebben?’ | |
[pagina 152]
| |
plaagde Remora grinnikend, ‘net als wij?’ Gil maakte zich los uit Remora's omarming. Hij voelde zijn mond vollopen met afgrijzen. Remora liet hem niet met rust, deed er zelfs nog een schepje bovenop: ‘Ik durf er een duizendje om te verwedden dat je d'r binnen een maand al genaaid hebt!’ Gil kwam overeind, zijn hand voor zijn mond, hij moest kotsen, de zure gruwel die vanuit het binnenste van zijn maag omhoog kwam zetten. Remora snapte er totaal niks van, zo zat 't helemaal niet in elkaar... Terwijl Gil kokhalzend in de badkamer stond, bleef Remora uitgebreid verhalen over zijn eigen avonturen met vrouwen van buiten. Gil besefte dat hij de regels had overtreden. Hij had als eerste hun afspraak geschonden. De afspraak dat ze de relaties die ze buiten de deur hadden niet mee naar huis zouden nemen. Hoe grimmig en bot die dwaze Remora ook mocht zijn, hoe erg hij zich ook misdroeg, hier op zijn minst - in deze kleine ruimte - moesten ze elkaar toch kunnen vertrouwen, of in ieder geval net doen alsof. Toen Gil de volgende dag wakker werd, was Remora nergens te bekennen. Ook zijn ruimtehelm, die hem zo dierbaar was, was verdwenen. Gil staarde naar de planken vol glinsterend glaswerk, die de hele muur besloegen. Zijn hoofd bonkte en het licht sneed in zijn ogen. Hij was zich ervan bewust dat zijn hoofdpijn alleen maar erger zou worden als hij zou huilen, maar hij kon zijn tranen niet bedwingen. Hij kon zich gewoon niet inhouden en hij huilde tot hij vluchtte in een rustige, lange, fijne slaap.
Onder de pijnstillers begaf Gil zich elke avond naar het Rockster Theater. Op de momenten dat hij niet danste was hij steevast in gezelschap van de een of ander, waarmee hij dan naar bed ging. Elke avond weer een ander. Acht maanden lang had hij geen enkele behoefte gehad, en nu liep hij over van begeerte, als een doorgebroken dam. Hoewel zijn lichaam uitgeput zou moeten zijn, werd zijn dansen verbazingwekkend helderder en aggressiever. Nadat hij in zijn privé-voertuig weer flink tekeer was gegaan met een totaal onbekende vrouw, zag Gil dat er vandaag geen robot maar een levensecht mens achter het stuur zat. Hij besloot van de gelegenheid gebruik te maken en maakte een praatje. ‘Elke keer als ik hier langskom, vraag ik me af wat ze daar toch aan het bouwen zijn.’ Naast het Rockster Theater waren al sinds een tijdje werkzaam- | |
[pagina 153]
| |
heden aan de gang, en nee, dit keer werd er niet iets gesloopt, maar was men daadwerkelijk van plan iets te bouwen op de bodem van deze aangevreten, etterende stad vol zweren. ‘Tsja, wat zou het worden,’ sprak de chauffeur verveeld. Hij liet de aircar een zachte landing maken op het dak van het theater. Gil duwde de vrouw die hem innig omarmde bruut opzij en stapte als eerste uit. De vrouw was woedend. Ze was mooi om te zien, maar een paard vergeleken bij dat meisje van toen. Misselijk geworden greep hij een paar pillen die hij zonder water naar binnen werkte. Een paar minuten later begonnen zijn hersenen week te worden en zag hij alles om hem heen weggezogen worden. Ver, heel ver weg, de chagrijnige tronie van de chauffeur, de overdreven, protserige aircar waar je je dood om zou schamen, de sfeer die in de nachtelijke stad hing, de verlichte wolkenkrabbers die als een klein planetarium de hemel aan het zicht onttrokken, de schetterende vrouwenstem, precies die als zijn moeder... alles. Alles, het hele beeld dreef weg, naar een onbereikbare, veilige afstand. In zijn troebele bewustzijn bleef hij maar doormalen. Remora had voorspeld dat het meisje binnen een week weer op zou duiken. En dat hij haar binnen een maand wel uit de kleren zou hebben. Hij was zelfs een keer naar haar huis teruggegaan, maar ze was toen al verhuisd. Het was nu zo'n twee maanden geleden. Een nieuw seizoen brak al bijna aan. Gil had partners in alle soorten en maten gehad, en haatte zichzelf ervoor, maar aan de andere kant vond hij het toch ook wel passen bij de smerige schurk die hij was. In zijn bezoedelde geest had hij soms het gevoel dat hij ergens op zoek naar hulp moest gaan, maar dat lichtpuntje scheen altijd maar heel even. Ik wil haar zien... ik moet haar vinden... Terwijl deze gedachte hem continu bezighield, pleegde hij roofbouw op zijn lichaam. Aan de ene kant smolt zijn grijze massa, terwijl anderzijds de vonken van zijn bewegingen afsprongen, alsof er vanuit zijn binnenste elektriciteit naar buiten stroomde, precies zoals deze stad.
Gil begeeft zich naar het midden van het podium, waar hij in een vloeiende beweging een buiging maakt. Het theater is tot de nok toe gevuld, en hij laat het applaus van het publiek als een stortbui over zich heenkomen. Over zijn hele lichaam bedekt met gouden veren kruipt Gil naar buiten uit zijn moeders schoot. Zijn moeder is een insekt. Op haar reusachtige buik, die rond als een voetbal is, | |
[pagina 154]
| |
groeien honingkleurige donshaartjes. Het gigantische, uit genetische manipulatie voortgekomen misvormde insekt kronkelt wild heen en weer om vervolgens Gil te werpen. Gils goudkleurige veertjes. besmeurd met een slijmerige emulsie, glinsteren. Het insekt ligt te kreperen. Haar oergevoelens van afschuw reageert ze al op Gil, die haar deze pijn bezorgt. Of is ze kwaad? Met haar enorme borstkas drukt ze Gil tegen de grond, die bijna bewusteloos raakt. Nu barst ook Gil in woede uit. Ze overspoelen elkaar met evenveel afkeer en laten hun wederzijdse haatgevoelens met gelijke kracht tegen elkaar botsen. Als dan al kronkelend Gils bovenlichaam eindelijk zichtbaar wordt, en hij zijn kleverige handen op het toneel plaatst, ziet hij haar. Hoe vaak hij ook een solostuk danste, zijn hart ging nooit harder tekeer dan noodzakelijk. Maar nu, nu bonsde het in zijn keel. Dat gezicht! Tussen die duizenden toeschouwers had hij haar direct opgemerkt. Dat witte, stralende, elektrische gezicht! Gil trok z'n beide benen uit de schoot van het insect. Te snel, waardoor er iets scheurde en er grote hoeveelheden bloed over het toneel stroomden. Kronkelend van de pijn spreidde het insect haar waspapieren vleugels, het ijzerdraad waarmee deze aan de romp waren bevestigd drong zich een weg in het vlees dat begon te scheuren. Zijn lichaam helemaal besmeurd sprong Gil van het toneel af en zette het op een lopen. Als een wervelwind. De toeschouwers zagen hun kans schoon en honderden handen strekten zich naar hem uit en trachtten hem aan te raken, maar Gil sloeg ze allemaal van zich af. Hij was absoluut geen gewelddadig persoon, maar op dit moment werd iedereen die hem voor de voeten liep een vijand. Hij was net een goudkleurig beest dat zich een weg baande door het hoge gras. Op het toneel daarentegen slaakte de insektenmoeder haar laatste doodskreten, haar romp in tweeën gereten, waaruit een niet aflatende stroom blauw plasma stroomde. Het hele publiek was gaan staan en genoot van dit nieuwe schouwspel. Rockster, de eigenaar van het theater, tuurde op zijn monitor en zat al te berekenen hoe hoog de reparatiekosten van het met bloed besmeurde toneel zouden worden. Gil had het meisje te pakken. Zwijgend nam hij haar aan de schouder mee op weg naar buiten. Het publiek begon toen eindelijk door te krijgen dat er iets niet in orde was, en er ontstond een flink rumoer. De bewakers probeerden het publiek in bedwang te | |
[pagina 155]
| |
houden. De vrouwen rondom Gil klampten zich als gekken aan hem vast. In hun poging de ster te beschermen sloegen de bewakers de vrouwen tegen de grond. Gils enige gedachte was dat hij het meisje moest beschermen. En de dichstbijzijnde uitgang vinden om naar buiten te kunnen. De bewakers sloegen de zware deuren dicht om de horden vrouwen die achter Gil aankwamen tegen te houden, en lieten zo de twee een veilig heenkomen zoeken. Gil greep het meisje bij haar mooie, elektrische hand. ‘Eindelijk heb ik je gevonden.’ Kisa rende met hem mee en glimlachte. ‘Je bent drijfnat.’ ‘Dat droogt wel tijdens het rennen.’ ‘Je stinkt naar bloed.’ ‘Ja, ik ben toch net geboren.’ Naast het Rockster Theater werd er gebouwd. Het meisje leidde Gil daar naar binnen. Van het gebouw was nog maar slechts het frame klaar. Op adem komend keken ze omhoog naar de nachtelijke hemel. De hemel vol glimmende kroonluchters. In het gebouw stonden rijen banken opgesteld. Op een van die banken gingen de twee zitten. En daar ontmoetten zijn gouden en haar zwarte ogen elkaar. Bijna hoorbaar. ‘Ben je... voel je wat voor me?’ Gils stem klonk onzeker. Nog nooit van zijn leven had hij zo'n gênante vraag gesteld. Kisa moest lachen en zei: ‘Ik heb de afgelopen twee maanden heel netjes geleefd.’ En, daarvoor? Gil slikte de vraag in. En hijzelf? Wat had hijzelf deze twee maanden in hemelsnaam gedaan? In het wit gehuld zag het meisje er nog bleker uit. Waar zij vandaan kwam hadden ze zeker nog nooit van een zon gehoord? ‘Ik vond niet dat ik bij je kon zijn als ik niet gereinigd was,’ zei het meisje. Gils hart kromp ineen. Voor zo'n viezerik als ik? Wat voor soort leven heb je dan in vredesnaam geleid? ‘Weetje, ik...’ Gil draaide het meisje naar zich toe. ‘Ik wil het niet weten,’ gebood hij haar. ‘Maar...’ ‘Nee, laat maar.’ Laat maar. Ook al was je een hoer, deed je het met je huisgenootje, was je een oplichtster, heb je mensen zoveel pijn gedaan dat ze er nooit meer bovenop zullen komen. Ook al ben je wanho- | |
[pagina 156]
| |
pig, ook al word je al sinds je geboorte door het lot achtervolgd, ook al wordt je ziel voortdurend in ongeluk gedompeld, het maakt me niet uit. Kisa omarmde Gil en slingerde haar lange zwarte haren om zijn nek. Dat voelde heerlijk. Misschien voelt het wel zo als je door je moeder vastgehouden wordt, dacht Gil. ‘Weet je...’ ‘Nou?’ ‘Ik ben er uitgegooid door m'n huisgenoot.’ ‘Waarom? Ach nee, laat ook maar.’ Behoedzaam koos Gil zijn woorden. ‘Kun je nergens heen, dan?’ Tegen Gils schouder aan schudde Kisa haar hoofd. ‘Nou, je kan wel met mij meekomen,’ zei Gil, de hemel dankend dat Remora zijn biezen had gepakt. Maar wacht even, waren al z'n spullen nou al weg? In gedachten vliegensvlug zijn kamer afgaand, zei Gil: ‘Ik heb thuis schitterend glaswerk.’ ‘O ja?’ ‘Een kleine collectie zou je het wel kunnen noemen.’ ‘Wat heb je zoal?’ vroeg Kisa met wijd opengesperde ogen. Vertederd door deze snoezige gelaatsuitdrukking begon Gil te vertellen. ‘Een olifant, en... dat ken je toch wel, een olifant?... een zilverkleurige olifant, en een bloem... een roos. Een rode roos, net alsof er bloed door het glas heen zit...’ Die roos... hij had hem aan die ene vrouw willen geven. Maar waarom moest hij daar nu ineens... Oké, hij besloot maar iets over vroeger vertellen. Over de tijd dat hij nog niet volwassen was... nog onverdorven was, over heel, heel vroeger. Het meisje wachtte op het vervolg van zijn abrubt opgehouden verhaal. ‘Heb je op school gezeten?’ Het meisje schudde van nee. ‘Ik heb er wel eens van gehoord.’ Gil zocht naar de juiste woorden. Hij voelde zich licht duizelig, waar moest hij het in godsnaam met dit kind over hebben? Hadden ze dan geen enkel gespreksonderwerp? Hij had ook nog niks gevonden dat ze gemeen hadden. Als het ooit iets zou worden tussen hen, zou dat waarschijnlijk puur uit vleselijk genot zijn. Gil twijfelde, maar vroeg het toch. ‘Heb je een moeder?’ ‘Nee.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat de buitenwereld uitgestorven is. Ik ben kunstmatig geïn- | |
[pagina 157]
| |
semineerd. Gegroeid in een door Safra geproduceerde baarmoeder.’ Gil rilde. Wat was dit voor vrouw? Ter wereld gekomen zonder dat er ook maar een mens aan te pas was gekomen, deze vrouw. Was hij dan niet nog beter af, geboren uit een vrouw die een hekel aan hem had? Haat is tenminste nog een vorm van verbondenheid, al is het dan een negatieve. Wel, dan zal dat verhaal over haar broer ook wel verzonnen zijn. Gil had niet de moed om nog meer te vragen. Op dat moment viel er een grote zwarte schaduw over hen heen. Verschrikt keken ze op en zagen een reusachtige pteranodon door de donkere nacht zweven. Natuurlijk weer een of andere gek die zijn huisdier los liet lopen. Het waaide. Maar het was niet dezelfde koude wind als twee maanden geleden. Een zacht briesje zweefde door het frame van het gebouw met de banken. Gils goudblonde haren waren nu helemaal droog en wapperden losjes in de wind. ‘Wat mooi!’ zei het meisje. ‘Jij bent nog veel mooier,’ zei hij. Het meisje lachte. ‘Oké, ik geloof je.’ ‘Ik hou van je.’ ‘Ik geloof je.’ ‘Ik meen het echt.’ ‘Ik geloof je echt.’ Weer moest het meisje lachen. ‘Ik heb het bedriegen afgezworen. Het verdriet van bedrogen worden heb ik vele malen liever dan de pijn die ik voel als ik zelf iemand bedrieg... daarom geloof ik je.’ ‘Ik zal je niet bedriegen, nooit.’ Was er op de wereld maar een machine die de gemeendheid van die woorden zou kunnen bewaren! ‘Laten we gaan samenwonen,’ zei Gil. ‘Goed.’ ‘Ook met jouw zelfgemaakte Sfinx.’ ‘Nee, dat hoeft niet. Dat ding doet het niet meer’ ‘O...’ Kisa omhelsde Gil stevig. Na een tijdje vroeg ze hem: ‘Weet je wat dit is, hier?’ ‘Nee.’ Het meisje glimlachte. | |
[pagina 158]
| |
‘Het is een kerk.’ ‘Hè?’ ‘Het is de M&V kerk.’ De Moeders & Vaders kerk? Gil had er wel eens iets over gehoord. De organisatie van de kerk was in handen van mensen met bovennatuurlijke gaven. Een ziel in nood, een plek waar liefde nodig is, een gebroken hart, op elk mogelijk slagveld kwamen zij... om genezing te brengen. Om hulp te bieden. En zich overal mee te bemoeien. Al sinds tienduizenden lichtjaren... ‘Ja, nu zie ik het,’ zei Gil. Het had inderdaad de traditionele stijl van de kerken van vroeger. Rijen met banken, een kruisbeeld en een altaar. Wat waren ze in godsnaam van plan, om in deze stad de papa en mama uit te hangen? Gil ging voor het onafgemaakte Mariabeeld staan en ontblootte zijn bovenlijf. Het meisje begroef haar gezicht in Gils weelderige borstpartij en vroeg of ze ook melk gaven. ‘Tsja, ik weet niet... zuig er 'ns aan...’ antwoordde Gil grinnikend.
Dertien jaar later, op de top van haar verval, werd de stad vernietigd door twee bommen vol vuil, en belandde met zijn tweehonderd miljoen inwoners in de hel. De relatie tussen Gil en Kisa was toen allang aan gruzelementen. Na meer dan honderd, misschien wel duizend ruzies. De Moeders & Vaders kerk had zich al die dertien jaar lang, tot op de dag dat de stad verging, ingezet voor de vele bewoners. En hoewel ze maar een piepklein sprankje licht was geweest, was het middenin de duisternis van de stad wel een onmiskenbaar schijnend lichtpuntje geweest. Een lichtpuntje dat bestond vanwege de duisternis. Als het maar duister genoeg is, schijnt zelfs het kleinste lichtpuntje nog lang na. |
|