De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Het huwelijksaanzoek
| |
[pagina 104]
| |
Keiko zelf vond de ontmoeting van vandaag alleen maar vervelend. Niet alleen geestelijk, maar ook fysiek. Haar onderlichaam voelde ongewoon lethargisch aan. Dat vormde het bewijs dat geest noch lichaam het idee van een aanzoek verwelkomde. In feite koesterde Keiko geen enkele verwachting van de ontmoeting van vandaag met Yaichi Minato, een wetenschapsman in-de-dop, die zich, na zijn studie aan de medische faculteit van de K-universiteit, aldaar met onderzoek bezig hield. Aangezien haar hele familie in de hoogste staat van opwinding verkeerde over het aanzoek, had ze ingestemd met de ontmoeting, om vooral niet hun enthousiasme te doen bekoelen. Het zou Keiko's eerste Miai worden. Ettelijke malen was er over huwelijksaanzoeken gepraat, maar het was allemaal nergens op uitgelopen. Telkens had ze zich verre gehouden van elk voorstel en daarvoor een plausibele reden gegeven. Niet dat de Miai met de jonge Minato Yaichi bijzonder tegen haar zin was, maar Keiko kreeg in het algemeen geen positief gevoel bij huwelijksaanzoeken. Zo ook in dit geval, alleen door het enthousiasme van de mensen om haar heen had ze ingestemd met de ontmoeting. Ze was vastbesloten later te weigeren. Op Keiko's eenentwintigste jaar was er een jongeman geweest, van wie ze in haar hart besloten had dat hij het was met wie ze zou trouwen als het daarop aankwam. Hij was schilder. Toen deze jongen totaal onverwacht stierf na een ziekte van één nacht, had Keiko gemeend dat er op de hele aarde geen man meer bestond waar ze mee kon trouwen. Het was geen kwestie van een vast besluit, het was meer de diepe indruk die de jonge schilder in Keiko's hart had nagelaten. Keiko kon zich niet meer indenken dat ze met wie dan ook zou trouwen. Geen mens in haar familie wist welke gevoelens Keiko had gekoesterd voor de schilder. Er was geen kans geweest om het ze te laten weten, de gelegenheid te scheppen om het te vertellen, zo haastig had de schilder de wereld verlaten. Keiko had niemand verteld dat ze waarschijnlijk haar hele leven niet zou trouwen. Haar beste vriendin Keiko Sagawa was de enige die er van op de hoogte was. Zodoende had ook de ontmoeting van vandaag met de medisch wetenschapper-in-de-dop geen betekenis voor Keiko. Het ging slechts om een gesprek, waarna ze hem twee, drie dagen later zou afwijzen vanwege een reden die de ander niet zou kwetsen. Op die manier zou het slechts een vruchteloze, onzinnige eenacter zijn, | |
[pagina 105]
| |
opgevoerd in het bijzijn van een aantal mannen en vrouwen. Keiko ging naar beneden. Er was afgesproken dat ze zich om één uur naar de afgesproken plaats zou begeven, maar haar moeder had zich al opgemaakt en diverse kledingstukken voor zichzelf en Keiko uit de ladenkast tevoorschijn gehaald, alsof het om háár huwelijksbespreking ging. Keiko merkte op: ‘Het is geen bruiloft, hoor, maar een Miai.’ ‘Een huwelijksaanzoek is belangrijker. Dan neem je de beslissing. Schiet nou op. Vlug!’ Keiko had geen idee waar ze mee op moest schieten, maar haar moeder joeg haar genadeloos voort. Om haar moeder in deze toestand tegenwicht te bieden, zei Keiko: ‘Ik ga zonder make-up. Hij kan beter mijn ware gezicht zien.’ Met die woorden stelde zij een bezoek aan de badkamer uit en liep de tuin in om haar hond Echo over de kop te aaien. De herfstzon wierp witte spikkels op het gras.
Het restaurant stond op een heuvel, die een weids uitzicht bood op de oevers van de Tamarivier. Het eten was eenvoudig, maar uiterst verfijnd. Keiko zat naast haar moeder. Nadat de eettafel was opgeruimd, staarde ze naar de kleine binnenhof. Voor de veranda van de ontvangkamer, aangelegd in de stijl van een theehuis, groeiden een stuk of tien bamboeboompjes. Waar de zon de groene stammen raakte, heerste eerder een winterse rust dan die van een dag midden in de herfst. Tegenspeler Yaichi Minato had recht tegenover Keiko plaatsgenomen, eveneens naast zijn moeder gezeten. Het bejaarde echtpaar Senuma, dat beide partijen benaderd had over deze Miai, zat met de rug naar de ere-nis. Hij was vice-president van een verzekeringsmaatschappij. ‘Ben je op doktoren gesteld, Keiko?’ informeerde mevrouw Senuma, waarschijnlijk om Keiko aan het praten te krijgen. Tijdens de maaltijd was er een levendig gesprek geweest over van alles, behalve de twee jonge mensen. Dit was het teken dat de jongelui meer en meer het centrale gespreksonderwerp zouden gaan vormen. ‘Ik ben niet dol op ze maar ik heb ook geen hekel aan ze,’ zei Keiko. Ze praatte er niet omheen, omdat ze er werkelijk zo over dacht. ‘Dat zeggen alle jongelui tegenwoordig. Je hebt immers alleen | |
[pagina 106]
| |
met hen te maken wanneer je ziek bent.’ De moeder van Yaichi, die je haar vijftig jaar niet aanzag, merkte dit op zonder een enkele beweging van haar blozende, gezette figuur. Al was het ongepast voor een vrouw, ze was bezeten van het Noh-theater, vandaar wellicht haar goede houding. ‘Hij zal echter geen praktijk beginnen. Hij beweert dat hij zijn hele leven in een laboratorium gaat doorbrengen. Of dat goed of slecht is, kunnen wij niet beoordelen.’ Uit de woorden van de moeder viel op te maken dat ze haar zoon enigzins wilde beschermen. ‘Yaichi is een talentvol man. Wetenschapsman worden is net iets voor hem. Docent is het allerbeste. De mensen zullen hem respecteren,’ merkte de bejaarde Senuma op. ‘Gerespecteerd zal ik niet worden,’ bracht Yaichi te berde. Hij had een zorgeloze, vrolijke manier van praten. ‘Een docent is zijn hele leven een arme sloeber, draagt versleten kleren, heeft een kapotte tas aan zijn arm bungelen en moet zich elke morgen door elkaar laten rammelen in de tram. Op zijn werk wordt hij gekweld door zijn studenten, gaat hij naar huis, dan krijgt hij van zijn vrouw op zijn kop. Het is een ellende! Zo iemand wil ik niet worden, maar er zit niets anders op, ik heb geen andere talenten.’ Mevrouw Senuma zei: ‘Dan kan je beter een praktijk beginnen.’ ‘Nee, een praktijk is niets voor mij. Ik stel door mijn verstrooidheid gegarandeerd de verkeerde diagnose, en ik ben te laf voor chirurgie. Wanneer ik het scalpel vasthoud, begint mijn hand te trillen en dat houdt niet meer op.’ Keiko moest onwillekeurig om hem lachen. Tegelijkertijd voelde ze een duwtje van haar moeder tegen haar knie. Keiko richtte haar blik op de jonge man in kwestie. Hij leek niet verlegen of nerveus. Hij was zo goed gebouwd dat het jammer zou zijn als hij zich in een laboratorium opsloot. Ze schatte hem op zo'n 65 kilo. Mevrouw Senuma veranderde van gespreksonderwerp. ‘Je wilde een slank type, dus deze jongedame is precies wat je zoekt, nietwaar?’ ‘Heb ik slank gezegd? Slanke types schijnen over het algemeen verstrooid te zijn. Sinds ik dat hoorde ben ik meer gaan denken aan een gevuld type. Dikkerdjes zijn meestal opgewonden standjes, zoals mijn moeder.’ ‘Wat onbeleefd!’ zei Yaichi's moeder. Keiko was het helemaal met haar eens. ‘Kijk eens naar jezelf!’ | |
[pagina 107]
| |
Nonchalant merkte de jongeman op: ‘Een man moet wat dikker zijn. Daarom ben ik zo gewild bij de zustertjes.’ ‘Hou op alsjeblieft. Wat heb je vandaag?’ Yaichi's moeder fronste haar wenkbrauwen. Toen zei ze: ‘Keiko, je zal wel gechoqueerd zijn. Zo is hij nu eenmaal. Dat we hier voor een huwelijksaanzoek zijn, daar denkt hij helemaal niet aan.’ ‘Ik ook niet. Het is een droom van mijn moeder, niet van mij. Raar eigenlijk. Wanneer je elkaar voor het eerst ontmoet, kun je toch niet beoordelen of iemand goed of slecht is?’ Keiko was ook in de contramine. ‘Wat mankeert ook jou vandaag?’ vroeg Keiko's moeder op haar beurt. Yaichi merkte op: ‘Ik vind een Miai wel goed. Je oordeelt aan de hand van de gezichtsvorm van de ander over bepaalde toekomstige zaken. Het is een spel. Dat heeft wel wat. Het zou echter in werkelijkheid meer natuurlijk moeten gaan. Mijn ideaal is een huwelijk uit liefde.’ De moeder van Yaichi zei: ‘Dat zeg je nu wel, maar je bent hier juist omdat je niet verliefd wordt.’ ‘Ik spot er niet mee! Op onze leeftijd heeft iedereen een of twee affaires gehad. De familie weet er alleen niets van, wat jij?’ De jongeman zocht naar weerklank bij Keiko. ‘Wat moet ik daar nou op zeggen?’ merkte Keiko op, maar de jongeman hield aan. ‘Je hebt toch wel eens iets aan de hand gehad?’ ‘Dat is heel menselijk, ja.’ Nu gaf Keiko's moeder haar een reprimande. ‘Dat is niet waar!’ ‘Je weet wel, moeder.’ ‘Ik weet nergens van.’ ‘Ik dacht van wel. Ik was verliefd op de meester van de lagere school.’ ‘Als je zo iemand erbij telt, komt er aan mijn lijst geen einde,’ zei Yaichi. Hoewel het een rustige bijeenkomst behoorde te zijn, dienden er zich tekenen van wanorde aan. ‘We zijn hier vandaag niet om van alles op te biechten, maar voor een mogelijk huwelijk. Maar goed, goed! Dit soort openhartigheid is prima! Praten jullie twee maar uitgebreid over allerlei zaken,’ zei de oude heer Senuma. De zitting werd chaotischer en de heer Senuma wilde kennelijk de situatie redden om te voorkomen dat de pret werd bedorven. ‘Wij blijven hier nog even thee | |
[pagina 108]
| |
drinken. Als jullie twee eens naar buiten gingen om wat langs de oevers van de Tamarivier te wandelen?’ stelde hij voor. ‘Laten we dat doen.’ Yaichi stond meteen op. Ook Keiko haalde opgelucht adem. Ze bleef liever verschoond van confrontaties met een uiterst onbeleefde jongeman in een kleine kamer, in aanwezigheid van hun beider moeders. Toen Yaichi de veranda opstapte, boog hij uit voorzorg wat naar voren, maar toch stootte hij zijn hoofd tegen de balk. Rechtopstaand bleek hij enorm lang. Hij was in de lengte en breedte een stuk groter dan de gemiddelde man.
De twee begaven zich naar de oevers van de Tamarivier, zoals de heer Senuma had gesuggereerd, maar op de weg langs de oever reden onophoudelijk auto's heen en weer, er was geen plek waar ze rustig konden slenteren. ‘Zullen we afdalen tot de bedding?’ zei Yaichi. Keiko stemde met hem in. ‘Wat zullen we doen? Wat mij betreft kunnen we hier afscheid nemen. Alleen voor onze familie zouden we misschien een uur samen moeten wandelen. Anders is het zo onaardig tegenover mevrouw en meneer Senuma.’ ‘Zullen we dan toch maar een poosje lopen? Dat ligt het meest voor de hand.’ Keiko was het met hem eens. Vervolgens daalden beiden af naar de bedding. Aan de oever groeide gras, waarin zich hier en daar wat stelletjes bevonden. De stroom van de Tamarivier vormde een groen lint naast de grasbegroeide oever, de oever aan de overkant was van een rijschool. Tientallen auto's, klein als speelgoed, kropen er rond op de typische manier van lesauto's. ‘Wat een opluchting!’ zei Yaichi. ‘Het echtpaar Senuma stelde het gesprek met jou voor, ze waren razend enthousiast. Mijn ouders werden door hun vuur aangestoken, ze raakten door het dolle heen. Zo zijn we hier tenslotte terechtgekomen. Nu kunnen we allebei aan ons noodlot ontkomen.’ Hoe je er ook over dacht, het was een tamelijk onbeleefde opmerking. ‘Ik was van plan te weigeren vanaf de eerste keer dat ze erover begonnen.’ ‘Juist ja, ik ook.’ ‘Maar omdat jullie als eerste toegestemd hebben, kon dat niet...’ ‘Dat is waar. Mijn excuses daarvoor. Ik wou een huwelijk toch | |
[pagina 109]
| |
nog een poosje uitstellen. Mijn onderzoek is niet grootschalig, maar ik word er momenteel door geobsedeerd. De helft van de maand slaap ik in mijn laboratorium. Zodoende ben ik nauwelijks in staat te trouwen en er een gezin op na te houden. Als ik tijd zou hebben om samen te zijn met mijn vrouw, zou ik me nog eerder met een cavia bezighouden.’ ‘Dat staat je fraai!’ zei Keiko. Ze was woedend. Als ze hem maar liet praten, kon hij er wel van alles uitflappen. ‘Daar ben ik dus de dupe van!’ ‘Dat nou ook weer niet,’ zei Yaichi. ‘Je had van het begin al aan niet de bedoeling om te trouwen. Klopt dat? Dat heb ik rechtstreeks vernomen van - naar verluidt - je beste vriendin.’ ‘Wie is dat dan?’ ‘Keiko Sagawa.’ ‘Oh, Keiko.’ Natuurlijk. Keiko Sagawa kende haar gevoelens. ‘Ken jij Keiko dan?’ ‘Nee, ik ben toevallig aan haar voorgesteld in het huis van vrienden en ik noemde je naam omdat ze op dezelfde school heeft gezeten. Ze bleek je goed te kennen. Natuurlijk sprak ze met me zonder te weten dat ik binnenkort deze Miai met je zou hebben. Ik was heel verbaasd. Wat een verschrikkelijke partner voor een Miai is mij verschenen, dacht ik.’ ‘Wat heeft ze je over mij verteld?’ ‘Dat je vastbesloten was met niemand te trouwen, omdat de man waar je van hield gestorven was. Je had alle gearrangeerde ontmoetingen van de hand gewezen. Dat je bij een daadwerkelijke Miai van plan was om van meet af aan te weigeren. Zo is ze nu eenmaal, zei ze. Iedereen zou verbaasd hebben gestaan, niet alleen ik. Aan de andere kant was ik opgelucht. Ik ga naar een huwelijksbespreking zonder de bedoeling te trouwen. De ander ook. Dan staan we er hetzelfde voor en hebben we elkaar niets te verwijten, dacht ik. Van slachtofferschap is dan toch bij geen van beide sprake?’ Als hij het op die manier stelde moest Keiko hem wel gelijk geven. ‘Juist ja. Ik vroeg me al af waarom je meteen van die hatelijke dingen zei.’ ‘jij zei het eerst iets hatelijks. Daarom besloot ik het ook te doen.’ ‘O ja? Wat jij zei stak me en daarom wilde ik jou lik op stuk geven.’ ‘Ze zullen allemaal wel verrast zijn geweest!’ | |
[pagina 110]
| |
‘Ik was zeker verrast! Het was heel onaardig tegenover de Senuma's.’ ‘Die zullen het niet erg hebben gevonden. Meneer en mevrouw Senuma schijnen het een beetje als een hobby te beschouwen om huwelijksmakelaartje te spelen. Mensen komen meestal niet tot elkaar op de manier die men verwacht.’ De twee jongelui baanden zich een weg door het gras en toen ze aan de rand van de oever kwamen, volgden ze het pad vandaar stroomopwaarts. Van verre zag je ze niet, maar hier en daar bevonden zich groepjes met kinderen of jonge stelletjes. Ook zagen ze een vrouw liggen, met een zakdoek over haar gezicht om zich tegen de herfstzon te beschermen. Keiko hield haar pas in bij het geluid van een stem. ‘Keiko! Keiko!’ Nobuko Utsuki liep op haar af vanuit een groepje dat zich met kinderen en al had geposteerd in het gras rechts. ‘Dat is een tijd geleden! Ik hoopte al je weer eens te ontmoeten.’ ‘Nee maar, Nobuko Utsuki!’ ‘Het is geen Utsuki meer, maar Kaneko.’ ‘Ach ja, neem me niet kwalijk. Zijn dat jouw kinderen daarginds?’ Keiko duidde met een oogbeweging op twee kinderen. De een was een jaar of vier oud, de ander in het wankele overgangsstadium van peuter naar kleuter. ‘Ja, ik heb mijn handen vol aan ze.’ ‘Je ziet er gelukkig uit.’ ‘Ja, het gaat redelijk goed met me.’ ‘Dat is prachtig. Ik benijd je.’ Wat zachter zei Nobuko: ‘Je schijnt nogal op goede voet met hem te staan. Is dat je man?’ ‘Nee.’ ‘Je vriend?’ ‘Tja..’ Keiko hield zich op de vlakte en lachte maar wat. Ergens vond ze het jammer om het helemaal te ontkennen. ‘Verschrikkelijk.’ ‘Wat is verschrikkelijk?’ ‘Zo knap is hij! Net een buitenlandse filmster.’ ‘Hij doet onderzoek. Aan de universiteit.’ ‘Is hij een sportman?’ ‘Tja..’ | |
[pagina 111]
| |
‘Hij heeft een prachtig lichaam.’ ‘Hij is alleen maar groot.’ ‘Laat hem maar niet teveel aan anderen zien. Ze zouden jaloers op je worden.’ ‘Ach ga weg!’ ‘Nee echt! Wil je me aan hem voorstellen?’ ‘Nee, over een poosje.’ ‘Naarling! Hij wordt er niet minder van als je ons voorstelt.’ ‘Na ons trouwen.’ ‘Anders zou je je zorgen maken?’ ‘Nou..’ ‘Je bent hopeloos. Nodig je me uit voor de bruiloft?’ ‘Natuurlijk.’ ‘Mijn adres staat in het register van school, maar ik zal het je nog even geven.’ Nobuko begaf zich weer naar het groepje en kwam meteen terug met een handtas, nam er een visitekaartje uit en overhandigde dit aan Keiko met de woorden: ‘Kom eens bij me thuis langs! Ik zal je aan mijn man voorstellen. Hij is niet zo knap, maar wel aardig.’ Keiko nam haastig afscheid van Nobuko en liep naar Yaichi toe, die tien meter verderop met hengelende kinderen stond te praten. ‘Ik heb je wel laten wachten.’ Ze keek nog eens goed naar de jonge man. Ze moest toegeven dat hij wel iets weg had van een buitenlandse filmacteur. Maar waarom moest hij zo'n groot lijf hebben? ‘Toe nou, laat mij eens vissen?’ Yaichi torende hoog boven de hoofden van de kinderen uit terwijl hij dit zei. ‘Nee!’ De kinderen waren buitengewoon grof. ‘Eén keertje maar.’ ‘Nee!’ ‘Doe niet zo lelijk tegen me. Laat mij eens vissen.’ Vervolgens zei Yaichi: ‘Als je je hengel aan mij leende, zou ik er een heleboel voor jullie vangen.’ Met die woorden begon hij weg te lopen, alsof hij erin berustte geen hengel van ze te kunnen lenen. ‘Wat heerlijk om hier te wandelen. Prima weer voor een Miai.’ ‘Mijn vriendin daarnet had een hoge dunk van je, ze zei dat je geweldig knap was.’ ‘O ja? Ik? Het is voor het eerst dat een vrouw me bewondert.’ | |
[pagina 112]
| |
‘Je vertelde toch dat de verpleegsters zich zo om je verdrongen?’ ‘O dat. Dat was wat zwak van me. Dat zei ik maar om de conversatie op gang te houden.’ ‘Een rare manier van converseren, hoor.’ ‘Loop je nog verder?’ vroeg ze daarna. ‘Tja, het is wel prettig om zo te wandelen, hè? Zullen we al en toe een Miai houden? Laten we voor vandaag maar omkeren. We hoeven toch niet naar dat restaurant van daarstraks terug te gaan?’ ‘Ik dacht het niet, nee.’ ‘Laten we met de tram naar Shibuya gaan en dan in Shibuya afscheid nemen,’ zei Yaichi. Toen ze station Tamagawaen bereikt hadden, kocht Yaichi twee kaartjes tot Shibuya, waarvan hij er een aan Keiko gaf. Keiko nam het aan en bedankte hem. Toen de twee daarop naar het tourniquet van het perron liepen, versperde een oudere man van omstreeks zeventig jaar, die juist van de andere kant in hun richting kwam, hen de weg. ‘Minato!’ Yaichi had de man kennelijk niet opgemerkt tot hij door hem aangesproken werd. ‘O bent u het, meester,’ riep hij uit en bleef stokstijf stilstaan. Keiko bleef iets terzijde van hen staan. ‘Je leeft dus nog?’ sprak de vitale, kleine bejaarde luid. ‘Ja, het spijt me heel erg dat ik niets van me heb laten horen.’ ‘Als het je zo spijt, waarom kom je dan niet bij me langs?’ ‘Dat doe ik. de volgende keer.’ ‘Wanneer is die volgende keer dan wel? Volgend jaar of het jaar daarna? Het lijkt erop dat je je leraar van de middelbare school bent vergeten toen je van de universiteit kwam en het je een beetje voor de wind ging.’ Hij nam beslist geen blad voor de mond. ‘Dat is niet zo.’ Het leek Keiko toe alsof het grote lichaam van Minato Yaichi een stukje kleiner was geworden. ‘Wel, kom dan nu met me mee, een kopje thee drinken. Mijn huis is hier vlakbij. Dat ben je toch nog niet vergeten?!’ ‘Nee.’ De jonge man gedroeg zich vreselijk dociel. ‘Schikt het je niet?’ ‘Jawel.’ ‘Ga dan met me mee voor een kort bezoek.’ Daarna informeerde de oude heer: ‘Is dat je vrouw?’ Hij zinspeelde overduidelijk op Keiko. ‘Nee, dat is ze niet.’ | |
[pagina 113]
| |
‘Niet? Dat is onbetamelijk!’ ‘Nee, ze is mijn verloofde.’ ‘Aha! Je gaat dus trouwen.’ ‘Daar zal het wel op uitdraaien.’ Yaichi haalde een zakdoek tevoorschijn en drukte die tegen zijn gezicht. ‘Wel, kom dan samen. Ik ga daarginds wat fruit kopen, lopen jullie dus maar voor me uit.’ ‘Dat zullen we doen.’ ‘Tot straks.’ De oude heer liet Yaichi staan en liep naar de overkant, waarbij hij het plein voor het station schuin overstak. Toen de oude man al weg was, bleef Yaichi nog een poosje als aan de grond genageld staan, maar tenslotte kwam hij naar Keiko toe. ‘Jasses, dat ik hèm nu net tegen het lijf moest lopen!’ merkte hij op. ‘Hij was mijn klasseleraar op mijn middelbare school, berucht om zijn strengheid. Het is een fantastische, vriendelijke man, maar hij is mijn zwakke punt. Als ik voor hem sta, kan ik niet meer praten.’ ‘Je verstijfde gewoon!’ ‘Juist ja. Ik heb een jaar niets van me laten horen, ik schaam me diep. Ik moet nu naar hem toe van hem.’ ‘En ga je?’ ‘Ja, dat doe ik. Er zit niets anders op. Zou je het heel erg vinden om met me mee te gaan? Ik heb daarnet gezegd dat je mijn verloofde was!’ ‘Zo zo..’ ‘Ik heb dat nu eenmaal gezegd, dus het ziet er slecht voor me uit als je niet meegaat,’ zei Yaichi. ‘Het maakt mij niet uit. Ik ga wel mee. Laten we het maar als een vervolg van onze Miai beschouwen. Ik heb je zonet ook tegenover mijn vriendin mijn verloofde genoemd. We staan dus gelijk,’ merkte Keiko op. ‘Moeten we niet een cadeautje meenemen?’ ‘Misschien wel, ja.’ ‘Laten we dan iets lekkers kopen.’ De twee jongelui gingen voor het station een westerse banketbakkerij binnen en kochten een taart. Keiko betaalde. Vervolgens liepen ze een stukje door over de weg naast het station en beklommen een steil pad heuvelopwaarts. ‘Ik waarschuw je van tevoren, ik ben doodsbenauwd voor die leraar, als een kikvors tegenover een slang. Ik kan er niets aan doen.’ | |
[pagina 114]
| |
‘Dat had ik al begrepen. Ik heb je zonet gadegeslagen.’ ‘Ik weet niet wat het is, het gebeurt nu eenmaal. Het zal wel komen omdat hij me vroeger heeft lesgegeven.’ Yaichi vond het zeker vervelend dat hij zo'n slecht figuur had geslagen. Nadat hij zich bij Keiko had verdedigd, vroeg hij: ‘Maak het me een beetje gemakkelijk, alsjeblieft.’ Op het naambordje aan de poort stond: Onuki Shuzo. ‘Als ik dit naambord zag, begon het me voor mijn ogen te draaien. Als ik op het matje geroepen werd, schreeuwde hij altijd tegen me.’ ‘Waar was dat dan voor?’ ‘Hij trof me met sigaretten aan of mijn resultaten waren slecht, of ik had gespijbeld.’ ‘Dat was niet best van je. Je was dus geen wonderkind.’ ‘Wonderkind is ook overdreven. Toen ik naar de universiteit ging, werden mijn resultaten wat beter, maar op school deugde ik totaal niet.’ Toen de jongelui bij het portaal met zijn aarden vloer aankwamen, klonk er een stem uit het huis: ‘Kom binnen!’ ‘Ga je gang,’ zei de jongen tegen Keiko en ze stapte voor hem uit het portaal in. Via een smalle gang kwamen ze bij een zitkamer ter grootte van acht matten. Het leek zowel de studeer- als logeerkamer van de heer Onuki te zijn. Net als in het restaurant van daarstraks, waren ook hier de Tamarivier en haar oevers in de verte te zien. In een kleine tuin stonden chrysanten, ze bloeiden met witte bloemen. Het was een rustige, prettige kamer. De oude heer zat aan de andere kant van een rechthoekige tafel. Yaichi en Keiko namen tegenover hem plaats. ‘Hoe heet je?’ vroeg de oude heer aan Keiko. ‘Keiko - geschreven met de karakters voor judasboom en kind.’ Ook Keiko was wat gespannen, net als de jongeman naast haar. ‘Een mooie naam. Keiko, hè? Je bent veel te goed voor Minato.’ ‘Inderdaad.’ De jonge man neeg licht het hoofd. ‘Wees goed voor haar.’ ‘Jawel.’ ‘Ik doorzie mensen met één blik. Ze is een prima partij.’ De oude man goot heet water uit een thermoskan in een theepot, en zette drie theekopjes neer. Hieruit viel op te maken dat de oude leraar zijn vrouw had verloren. | |
[pagina 115]
| |
‘Zal ik voor u inschenken?’ Keiko nam de taak over van de oudere heer. ‘Het fruit is in de keuken. Wil je dat voor me halen? Fruitbordjes, vorken en messen, alles ligt in de keukenkast,’ zei de leraar. Keiko stond op en deed wat haar gezegd was. Ze schilde het fruit, deed het op bordjes en diende het op. Enige tijd daarna pakte ze het door hen gekochte lekkers en gaf er westerse thee bij. Terwijl Keiko hier mee bezig was, praatte Yaichi, nog net zo stijfjes van houding, op vrolijke toon met zijn oude leraar. ‘Het lukt me niet, ik kan het niet,’ had hij gezegd, maar zo slecht ging liet niet. Na een uur vertrokken ze. In het portaal zei de leraar: ‘Ik wil op de bruiloft uitgenodigd worden. Ik zal een woordje spreken.’ ‘Heel graag,’ zei Yaichi. ‘Op school heb je niet zoveel bijzonders gepresteerd, maar voor twee dingen moet ik je prijzen. Eén daarvan is dat je op de universiteit je best hebt gedaan, de andere is dat je Keiko hebt gevonden.’ ‘Juist ja.’ ‘Daar zal ik over praten op je receptie.’ ‘Heel graag.’ Yaichi boog enkele malen het hoofd en drong Keiko mee het portaal in. Het was ongeveer half vijf en het werd al wat donkerder om hen heen. Zij aan zij liepen ze de heuvel af. Plotseling daalde de temperatuur en het werd kil. ‘Vond je het vervelend van me dat ik erin toestemde hem op de bruiloft uit te nodigen? Neem het me niet kwalijk, alsjeblieft,’ zei de jongeman. ‘Dat had ik mijn vriendin daarstraks toch ook al beloofd!’ ‘Dat je haar op de bruiloft vraagt?’ ‘Ja. Maar hoeveel mensen we ook willen uitnodigen, we kunnen ze niet inviteren, omdat er geen echte bruiloft is.’ ‘Daar heb je gelijk in,’ zei Yaichi. ‘Maar gesteld dat we een ceremonie houden, zullen we ze dan vragen?’ ‘Ja, dan wel.’ ‘Als we meneer Onuki en jouw vriendin moeten uitnodigen, zit er haast niets anders op dan te trouwen!’ ‘We kunnen er niet meer mee ophouden, hè?’ ‘Nee.’ ‘Dat zou misschien wel een leuk huwelijk worden!’ Keiko lachte. ‘Een huwelijk, afgedwongen door wie dan wel? Zeker niet uit | |
[pagina 116]
| |
vrije wil van ons tweeën.’ Ook de jongeman lachte bij die woorden. ‘Daar komt het op neer.’ ‘Net wat je zegt, dat kan heel interessant worden. We hadden een huwelijksbijeenkomst op andermans aandringen, dus als logisch resultaat wordt het huwelijk ook door iemand afgedwongen.’ Daarna liep Yaichi wat langzamer en stelde voor: ‘Zullen we samen gaan dineren in de Ginza?’ Ja, ik wil wel met je mee.’ ‘Wil je een westerse of een Japanse maaltijd?’ ‘Liever westers.’ ‘Ik geef de voorkeur aan een Japanse maaltijd, maar laat ik me vanavond bij jou aansluiten. Ga jij dan de volgende keer met mij mee.’ ‘Uitstekend.’ Daarna zei Keiko: ‘Ze zullen zich thuis wel ongerust maken. Ik wil even ergens bellen.’ ‘Wat ga je ze vertellen?’ ‘Tja...’ Feitelijk had Keiko geen flauw idee wat ze thuis moest zeggen. ‘Wat denk je hiervan? Ik moet ook naar huis bellen, laten we daarom hetzelfde vertellen... Ik heb heel erg mijn twijfels, maar door de andere partij werd zo op een bespreking voor een huwelijk aangedrongen, dat het heel erg moeilijk voor me is om te weigeren. Voorlopig zullen we met elkaar omgaan. Bovendien gaan we misschien ooit trouwen.’ Yaichi vond zijn woorden zelf zeker grappig, hij lachte zorgeloos en luid. ‘Dat is idioot,’ zei Keiko, ‘maar toch zal ik hetzelfde vertellen. Ik kan alles wel beweren als ik me ertoe zet.’ Daarna lachte ook Keiko. Een ogenblik kwam haar de beeltenis van de jonge schilder voor de geest, maar op dat moment was deze voor Keiko heel klein en ver. Schouder aan schouder met de jongeman liep Keiko in de richting van het station. Het was voor het eerst dat ze zo naast een man liep. Ze vroeg zich af of ze altijd zo zouden lopen wanneer ze met de jongen trouwde. |
|