De Tweede Ronde. Jaargang 17
(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Tina IIGa naar voetnoot*
| |
[pagina 23]
| |
We gingen aan een tafeltje bij het raam zitten en spraken over de prijzen van dameskleding in New York. Toen ze een sigaret wilde opsteken, vertelde ik haar vriendelijk dat het in New York bijna onmogelijk was in restaurants te roken. Ze doofde haar sigaret en begon haar lippen rood te maken. Ik suggereerde dat het misschien tijd werd de literaire encyclopedie ter sprake te brengen, maar ze antwoordde: ‘Je herkent me niet meer, hè.’ En ging door met het verven van haar lippen. Had ik haar misschien ontmoet op een literaire lezing, dacht ik, of op een signeersessie, had ze me geïnterviewd? Was ze beledigd dat ik haar niet herkende? ‘Neem me niet kwalijk, nee,’ zei ik. Nog steeds was ze met haar lippen bezig. ‘De Brederodestraat,’ zei ze. Het merkwaardige was dat de Brederodestraat mij op dat moment niets maar dan ook niets zei. Ik was juist bezig me alle lezingen te herinneren die ik had gegeven in provinciesteden, en dan vooral die in Noord-Brabant. Toen haalde ze uit haar plastic zak een pruik en zette die op. Mensen in het restaurant keken naar ons, vooral naar haar, sommigen stootten elkaar zelfs aan. Maar ze scheen het niet te merken of niet erg te vinden. Met hulp van haar zakspiegeltje zette ze de pruik recht. ‘Herken je me nog steeds niet?’ vroeg ze. Ik schudde van nee. ‘Ik ben het, Tina.’ Ik kende maar één Tina, dat was de Tina uit Blauwe maandagen. Ik dacht aan een grap. Waarom zou een redactrice van een literaire encyclopedie niet net zo'n gevoel voor humor kunnen hebben als ik. ‘Maar mijn echte naam is E.,’ zei ze, ‘dus noem me maar E.’ Ik begon te lachen. Wie zou in mijn plaats niet gelachen hebben. Ik zei: ‘Dit is fantastisch, E. Je hebt me te pakken. Ik vertrouw je het essay toe. Werkelijk waar, schrijf over me wat je maar wilt.’ We kregen onze vissoep. E. haalde uit haar tas mijn boek en sloeg het open bij het hoofdstuk ‘Tina’. Ik zag dat bepaalde passages met potlood onderstreept waren. ‘Verse peper?’ vroeg de ober. Ondertussen probeerde ik me te | |
[pagina 24]
| |
herinneren hoe Tina er werkelijk had uitgezien. Maar het lukte me niet. Het was te lang geleden, het was maar een uur, en de verlichting was karig. Ik herinnerde me alleen een kledingstuk, een geur, en alles wat ik erover geschreven had. Maar dat waren niet echt herinneringen. ‘Dat had je niet gedacht, hè.’ Ze lachte. ‘Dat wij nog eens tegenover elkaar zouden zitten om vissoep te eten, en hoe vind je dat idee van de literaire encyclopedie? Dat had je ook niet gedacht, hè, van zo'n ouwe hoer.’ Ze tikte op mijn boek. ‘Zo mag ik jouw ideetjes over mij toch wel samenvatten?’ Het enige dat ik wist uit te brengen was: ‘Het is geweldig.’ Ik hield vast aan mijn idee van een grap, een kolossale grap. Maar ik vroeg me af wat voor soort mensen dit soort grappen kon bedenken. ‘Hier,’ zei E. ‘Lees voor.’ Ze wees op een onderstreepte passage. Ik schudde mijn hoofd. ‘Lees,’ zei ze. Een gek, dacht ik, een fanatica, een radicale feministe. Ja, misschien is dat het wel. Elke groep heeft zijn eigen gestoorde terroristen, dus waarom zouden de feministen daaraan ontkomen? ‘Ik heb de vrouwenbeweging altijd een warm hart toegedragen,’ begon ik, ‘u heeft mijn boek helemaal verkeerd begrepen als u denkt -’ ‘Houd op met die praatjes,’ zei ze. ‘Wat wilt u toch van mij?’ jammerde ik. Ze zette haar pruik af en lachte weer. ‘Dat kom je nog wel te weten, schrijvertje.’ Ik nam een grote slok van mijn wijn en zei: ‘U werkt niet voor een literaire encyclopedie, en u bent Tina niet. Verlaat alstublieft dit restaurant.’ Ik probeerde streng te klinken. ‘Je hebt dezelfde jas aan als toen,’ zei ze, en wees op mijn zwarte leren regenjas. Bluf, dacht ik, niets dan bluf. Ze is psychisch in de war en heeft jou uitgekozen om die psychische verwarring op bot te vieren. ‘Is het geld,’ vroeg ik. ‘Bent u hier om financiële redenen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Is er iets dat u niet bevalt in mij, of in de dingen die ik schrijf?’ ‘Nee,’ zei ze, ‘ik ben niet zo'n lezer. Maar ik ga je een voorstel doen dat je niet kunt weigeren.’ | |
[pagina 25]
| |
‘En dat is?’ informeerde ik. ‘Schrijven zul je,’ siste ze, ‘schrijven zul je wat ik je vertellen zal, want jij hebt niets te vertellen. En onder mijn naam. Je hebt me lang genoeg gebruikt en geld aan me verdiend.’ Daarop kneep ze zo hard in mijn onderarm dat het begon te bloeden en ik zei dat ze maar moest beginnen, maar dat ik even naar de wc moest. Nadat ik daar bijna een half uur had gezeten, belde ik mijn vriend S. in Chicago en vertelde hem wat er gebeurd was. Hij begon te lachen. ‘Een geweldig idee voor een verhaal,’ zei hij en hing op. Toen ik eindelijk terugkwam, had E. haar hertebiefstukje al op. Naast mijn bord had ze een stapel oude schoolschriften neergelegd. ‘Je moet me helpen,’ zei ze, ‘je bent me wat verschuldigd.’ Zo kwam op woensdag 8 november Tina terug in mijn leven. |
|