De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
De gast in rondavel Wilhelmina
| |
[pagina 131]
| |
de terrassen rondgebracht is, moet Reuben beginnen met hout kappen en de oven stoken en tegen zes uur ruik je de withete leidingen die aan de achterkant van de buitenkamers aflopen naar de wasgelegenheid. Als je je gezicht vlakbij de leidingen houdt, kun je de hitte tegen je wang voelen en zie je de dode insekten die erin gebleven zijn. Zo kunnen de gasten zich opfrissen alvorens ze gaan eten op het terras. ‘Als ik het voor het zeggen had,’ zegt Ma, ‘dan namen alle gasten een bad en trokken ze voor het eten hun beste kleren aan. De Veteraan geeft tenminste het goede voorbeeld. Elke avond is hij steevast in avondtenue, met alles erop en eraan. Je zou toch niet zeggen dat hij een lekhart heeft. Ja, wij zijn een fatsoenlijk etablissement, of niet soms?’ Ik mag niet in de buurt van de warmwatertank komen, want Pa, die het wrak van de tankwagen zelf heeft gekocht en zelf hier naar toe heeft gesleept, de hele constructie zelf heeft bedacht en aan elkaar gelast, is bang dat de olietank de stoomdruk niet kan hebben. ‘Dat ding ontploft nog een keer,’ zegt hij, ‘en dan kun je beter uit de buurt zijn, Fabian.’ Elke avond zit ik er zo'n vijftien passen vandaan en praat met Reuben die de blokken doringboom-hout aan de oven voert en aan de leidingen voelt of ze niet te heet worden en gaan trillen. ‘Alleen Reuben weet met die tank om te gaan,’ zegt Pa. ‘Hij heeft 'm helemaal naar zijn hand gezet. Een ander zou hem te heet stoken en laten ontploffen.’ ‘O heavens forbid,’ zegt Ma. ‘Blijf alsjeblieft een eind uit de buurt, Fabiantje. Hopelijk krijgt de Visriviervallei ooit nog eens elektriciteit, als de Verwoerddam wordt gebouwd, en dan zijn we uit de zorgen.’ ‘Soebatsfontein,’ zegt Pa. ‘Moordenaarskaroo.’ ‘Ach, jij,’ antwoordt Ma en kijkt op haar horloge of de Boeing al overgekomen isGa naar voetnoot*. Ik zit tegen de stam van de eucalyptus, breek de dode blaadjes met m'n mond af en proefde medicijnen. Ik zie hoe Reuben zweet in zijn witte overhemd met het zwarte vlinderstrikje waarin hij de thee op het terras heeft geserveerd en ruik de bedompte stoom en het doringboom-hout dat eerst rokerig smeult voordat het vlamvat en gaat gloeien. De zon zakt en kleurt de horizon rood en bij de rivier roepen de apen. De spreeuwen komen schaterend in een zwerm | |
[pagina 132]
| |
aangevlogen en zakken af naar het rietbos, ze hebben zich te goed gedaan aan de vijgeboomgaard. De hordeur voor de keukendeur rammelt en ik hoor het gerinkel van serviesgoed en pannen. ‘Kleinbaas Fabian?’ vraagt Reuben en veegt het zweet van zijn voorhoofd. ‘Ja, Reuben?’ ‘Wat is een evenaar?’ Ik vertel Reuben wat een evenaar is. ‘Kleinbaas Fabian?’ zegt Reuben. ‘Ja, Reuben?’ ‘Wat is een vulkaan?’ Dan vertel ik Reuben wat een vulkaan is. ‘Kleinbaas Fabian, wat is zwaartekracht?’ Dan vertel ik Reuben wat zwaartekracht is. Tegen etenstijd zit ik er nog, als het dak van het grote huis begint te kraken en de avondschemering de hitte van de dag aan het metaal onttrekt. ‘Wat leren jullie nog meer op school?’ vraagt Reuben. Ik leen hem mijn schoolboeken en zeg dat hij ze onder zijn matras moet verstoppen, omdat de schoonmaaksters zijn kamer in opdracht van Pa doorzoeken. Reuben steekt ze onder zijn kelnerjasje en leest ze in één nacht uit. Hij houdt van aardrijkskunde en biologie. ‘Ik kijk nu met andere ogen naar sprinkhanen en aardwormen,’ zegt hij. ‘Wat er in hun koppen omgaat weet ik nog niet, maar ik begrijp nu waarom ze openingen hebben in hun lijven en begrijp ook hun vreemde gewoonten.’ ‘Reuben,’ zegt Ma altijd, ‘mixt de beste drankjes in heel de Kaapprovincie. Je kan hem elk cocktailrecept geven. Hij gaat de bar in en in minder dan geen tijd komt hij weer naar buiten en de gasten zitten er hoogst tevreden bij. Wat moeten we zonder Reuben beginnen?’ Ik zit bij Reuben en kijk toe hoe hij de oven stookt en met zijn bijl het witte vlees van het doringboom-hout klieft. Hij gooit een houtblok in de oven, luistert even met zijn oor aan de tank, knikt dan goedkeurend en bukt zich om nog een blok hout te kappen. Of hij kijkt omhoog naar de vlaggemast en als het kokende water eruit borrelt en gloeiend heet over het zinken dak van het grote huis stroomt, haalt hij er met een pook twee smeulende blokken uit die hij apart legt, voor later. Reuben noemt de warmwatertank zijn trein. Als hij begint te | |
[pagina 133]
| |
stampen, zegt hij: ‘Hoor je de lokomotief, Kleinbaas Fabian! We zijn op weg! Volle kracht vooruit!’ ‘Waar gaan we heen, Reuben?’ ‘Nee, dat moet jij maar zeggen, Kleinbaas Fabian!’ Ik noem de rits namen op. Reuben hoort ze aan alsof het geschenken zijn: ‘Klipplaat, Kommandagga, Kookhuis, Mortimer, Halesowen, Daggaboersnek, Baroda, Visrivier, Conway, Rosmead, Noupoort... Alicedale, Pearson, De Baai...’ ‘Ver hoor,’ zegt Reuben. ‘Ach, Reuben,’ lach ik. ‘Al die plaatsen liggen nog geen tweehonderd mijl uit de buurt! Als we met de Volkswagen naar Kaapstad rijden, dan is het wel vierhonderd mijl!’ ‘Raakt de motor dan niet te warm?’ ‘Ja, maar we stoppen in Beaufort-Wes, kakhuis nummer zes!’ ‘Oh, Kleinbaas Fabian, straks zegt Mevrouw nog dat ik je leer vloeken!’ ‘Daar houden we onder koele bomen stil en dan haalt Ma de broodjes biltong voor de dag en schenkt zichzelf een kwartglaasje in; het langste stuk moet nog komen.’ Pa slaapt het laatste stuk na Beaufort. Als we de bergen van Du Toitskloof in de verte zien, maakt Ma hem wakker. Ze krijgt tranen in haar ogen van de blauwe bergen, de vergezichten en de wijngaarden, en haar jeugdherinneringen in het Boland. Ik vertel het allemaal aan Reuben en hij schudt zijn hoofd. Hij is nooit verder geweest dan ons dorp, Cradock. ‘En mevrouw Geertruida,’ zeg ik, ‘weet je waar die helemaal vandaan komt?’ Maar Reuben schudt zijn hoofd en zegt dat de oven nu brandt als een lier en dat het tijd is voor hem, Reuben, om bij de voordeur zijn post in te nemen voor het avondeten. Elke avond, terwijl de gasten binnendruppelen voor een drankje en voor het avondeten, staat Reuben daar; waardig. Je zou absoluut niet zeggen dat hij doodongelukkig was. De gasten hoeven maar een hand op te steken of met hun vingers te knippen of hij schiet er als een pijl uit de boog op af. ‘Hij praat ook mooi, die Reuben, en hij weet wie hij met Baas of Miss moet aanspreken en wie met Meneer of Mevrouw, dat moet ik zeggen, hij heeft kijk op mensen, hij voelt ze aan,’ zegt Ma altijd. ‘Hij weet dadelijk wat voor vlees hij in de kuip heeft. Ai, had ik maar tien Reubens, dan was Hotel Halesowen een viersterren-etablissement in plaats van | |
[pagina 134]
| |
een vlooienhotel dat moeite heeft uit de rode cijfers te blijven.’ ‘Ach,’ zegt Pa dan, ‘doe niet zo dramatisch. Je verbeeldt je natuurlijk weer dat je staat te acteren.’ ‘All the world's a stage,’ zegt Ma en haalt haar maatbekertje uit de kast, omdat ze voelt dat haar hand net iets te scheutig is geweest. Reuben praat niet met tante Geertruida. Hij wil nog niet eens met mij óver haar praten. Toen ze aankwam, heeft hij alleen maar even geknikt, al haar bagage weggedragen en de tuinkaffers opdracht gegeven de Borgward met de tuinslang schoon te spuiten en het ergste vuil eraf te halen. ‘Ach,’ zegt Ma, ‘die zwartjes hebben hun eigen opvattingen over vrouwen. Ze lijkt ook zo op een kerel.’ Als ik Reuben wil vertellen over tante Geertruida's reizen naar Londen en Amsterdam, kijkt hij de andere kant op. Ik neem het boek met de grote kleurenreprodukties van Van Gogh mee naar de warmwatertank. Ik wacht totdat de stoomvlag wappert en Reuben z'n bijl heeft neergelegd. ‘Moet je eens kijken, Reuben.’ Ik laat hem de plaatjes zien. Al bladerend kom ik langs het straatcafé, de aardappeleters, de gele stoel, het stilleven met de twee laarzen, het portret van dokter Gachet, de hoofdoppasser Trabut, de slaapkamer in Arles, het bonte zelfportret. ‘Die boer is gek geworden,’ zegt Reuben en hij tilt zijn bijl op. Hij klieft het doringboom-hout en gooit het in de rode bek van de oven. De tank schudt hevig en het kokende water gutst over het dak. ‘Hij is gek!’ schreeuwt hij. Het zweet loopt hem in de hals. ‘Die boer is gek!’
***
Ik kauw op de bladeren van de eucalyptus en proef de smaak van Vicks in mijn mond. Ik kijk uit over het land. De avond is een koel laken dat over heel Soebatsfontein neerdaalt. Slierten rode avondmist spreiden zich uit over de vlakte. De ganzen komen gakkend uit de rivierbedding gevlogen. Terwijl Reubens trein stoom spuwt, komen de gasten zelfvoldaan in hun mooiste kleren over het gras uit hun rondavels aangelopen. De geur van hun aftershaves en parfums waaiert uit over het gazon, de voetpaadjes en het terras. Je ruikt badzeep, haarolie en poeder en iedereen praat met gedempte stem; de kikkers beginnen te kwaken in de rivier, de tuinlampjes flitsen aan en in de verte, bij de strohutten, kun je de vuren van het personeel zien flakkeren. | |
[pagina 135]
| |
‘De avond brengt vrolijk verdriet,’ zegt Ma en ze zet een plaat op. De kelners komen aandragen met de drankjes en de lichtjes weerkaatsen in de opgepoetste glazen. De kinderen kunnen niet, zoals overdag, rollebollen in het gras, of in de schuur op de balen luzerne stoeien, maar staan smetteloos aangekleed met elkaar te praten en werpen mij schuinse blikken toe. Ik kijk niet naar hen. Als Reubens trein op snelheid is en hij naar zijn post moet, fluit ik de honden en loop naar de boomgaard. Er hangt een specifieke avondgeur. Onder de kruinen van de bomen heeft zich de hitte van de dag opgehoopt. Als je van boom naar boom loopt, voel je beurtelings koelte en warmte, koelte en warmte. Ik vervolg mijn cirkelgang, loop dicht langs de strohutten van het werkvolk. Ik ruik de pap en het afval dat ze aan het koken zijn en zie de kaarsen die op vensterbanken worden aangestoken. Ik ruik de huishoudens, kuier vervolgens om de melkstal heen en steek tussen de nu verlaten rondavels door. Ze ademen de geuren die elk gezin van thuis heeft meegenomen. Met de honden scharrel ik tussen de rondavels en kom dan langs de stille kamers met veranda, maar als ik de kinderen van de gasten zie spelen, snijd ik een stuk weg af, ga langs de keuken en als ik bij het terras aankom heeft Ma haar rode oorbellen al in en zit haar knotje strak, zodat het glanst in het licht. De Veteraan loopt kaarsrecht het terras op; in het lamplicht lijkt hij wel een kerstboom. Hij is in uitgaanstenue. Tante Geertruida zit aan haar gebruikelijke tafeltje, met haar rug een beetje naar de Veteraan toe, zodat ze niet hoeven te praten, tenzij ze de behoefte daartoe voelen. Ma zit bijna nooit stil, ze loopt in en uit, tussen de keuken en de bar, en is altijd bereid om vragen van deze en gene te beantwoorden - over muggebeten, zonnesteken, zoekgeraakte tennisballen, lekke banden of brandend maagzuur. ‘Wat moeten we zonder Reuben beginnen?’ zucht Ma en draaft via het portaal heen en weer tussen de keuken en het terras, bedrijvig in de weer met bestellingen en verzoeken: een extra sausje hier, een zoutvaatje daar, een slaatje bij deze tafel, een scheutje van dit of een ietsje van dat. ‘Neem dit mee, Reuben,’ zegt ze, of: ‘Neem daar even voor me waar, Reuben.’ Ze gaat naar binnen en komt weer naar buiten. ‘Misschien weet Reuben dat,’ zegt ze. En: ‘Reuben, wat ben jij toch handig. Geweldig!’ Dan geeft Reuben mij een knipoog, gaat rechtop tegen het | |
[pagina 136]
| |
kozijn van de voordeur staan met zijn witte servet over zijn schouder, houdt het glimmende dienblad precies recht voor de middelste knoop van zijn vest en kijkt over de hoofden van de mensen in de verte, naar de verste heuvel. Als iemand een vinger verroert, staat Reuben er al. Behalve bij tante Geertruida. Dan is hij ineens zo blind als een bejaarde klipdas op een stuk rots in de zon. ‘Daar moeten we maar mee leren leven,’ zegt Ma. ‘Please bear with us, Geert?’ Tante Geertruida zwaait met haar sigarettenkoker. ‘Ik kijk nergens meer van op,’ zegt ze. ‘De wereld is mijn woning niet.’
***
‘Fabiantje,’ zegt Ma. ‘Breng jij die drie oude nummers van Reader's Digest in de zitkamer even naar Reuben. Hij zit op de stoep voor zijn kamertje en kijkt over de wijde wereld uit alsof hij kind noch kraai heeft, 't Is toch wat.’ Pa kijkt als door een wesp gestoken op. ‘Wat ben je nou van plan?’ vraagt hij. ‘Een leescultuur kweken onder het werkvolk? Je hebt toch gehoord hoe het met al die demonstraties gegaan is, en dat ze hun pasjes verbrand hebben, en net aan de overkant van de Keirivier zitten die Poqo'sGa naar voetnoot* en dat zijn pas echt wilde kaffers hoor!’ Hij staat op. ‘Dat noem ik nog eens halve wijsheid. De communisten geven boeken aan de kaffers en wij zitten met de gebakken peren.’ ‘Ach,’ zegt Ma. ‘Wat moeten we zonder Reuben beginnen? Wie stookt de warmwatertank, om maar iets te noemen? Elke ochtend poetst hij de schoenen van de gasten tot ze glimmen. En nooit is er in al die jaren over die schoenen ook maar één klacht binnengekomen. En de drankjes die hij mixt! Ik zou soms willen dat ik zelf een gast was en met mijn vingers kon knippen en zeggen: “Een Martini cocktail!” Of: “Een Bing Crosby, alsjeblieft, met ijs!” Hou toch op!’ ‘Dat is voor jou nog geen reden om hem van leesvoer te voorzien,’ bromt Pa. ‘Wat moet hij trouwens met Reader's Digest? “I am John's kidney.” Wat kan een kelner in Soebatsfontein nou John's kidney schelen? Of Hilary en Tenzing die de Mount Everest beklommen hebben? Of orang-oetangs aan de evenaar?’ ‘Misschien herkent hij z'n familie!’ grinnikt Ma, maar ze stuurt | |
[pagina 137]
| |
me met een ‘hup, hup’ weg om toch die Reader's Digest's te gaan halen. ‘Bovendien,’ hoor ik haar nog tegen Pa zeggen terwijl ik wegren, ‘vindt Geert het een schande dat die man daar dag in dag uit zit en kranten moet stelen uit de vuilnisbak.’ ‘Ik dacht al dat zus Geert erachter zat,’ raast Pa. ‘Dat komt door die Hollandse vrijzinnigen. Wat Geert toch in haar kop krijgt door die lui. Waar moet dat eindigen?’ Ik ren naar de veranda achter het huis, waar Reuben de planten staat te begieten. ‘Wat is Poqo, Reuben?’ vraag ik. Reuben laat de gieter bijna uit zijn handen vallen. Hij gaat met zijn rug naar me toe staan en geeft de kerstroos een tweede keer water. Hij houdt erg van de kerstrozen die Ma uit Kaapstad heeft meegebracht. ‘Wat betekent Poqo,’ vraag ik opnieuw. Hij draait zich om en ziet mij met de tijdschriften staan. Ik merk dat hij geen antwoord wil geven en ik bied ze hem aan. ‘Moet ik van Ma aan je geven.’ Ik schud met de tijdschriften in m'n hand maar hij pakt ze niet aan. ‘Ze zegt dat je maar in de verte zit te staren. Je mag ze lezen. Pak ze nou, Reuben.’ Reuben zet zijn gieter neer. Hij veegt zijn handen af aan zijn broek en kijkt of ze droog zijn. Dan veegt hij ze opnieuw af en blaast zijn handpalmen droog. Hij zakt door zijn knieën totdat hij mij recht in de ogen kan zien. Hij strekt één hand naar mij uit, met de handpalm naar boven. Met de andere hand pakt hij de pols van zijn uitgestrekte hand. Dat doen de zwarten altijd als ze je willen bedanken. De gever kan allebei de handen zien; dan bestaat het gevaar niet dat de ene hand een geschenk aanneemt terwijl de ontvanger achter zijn rug een speer vasthoudt. Reuben komt overeind met de tijdschriften in z'n handen. ‘Poqo betekent,’ zegt hij zacht, ‘wij gaan alleen verder. We go it alone.’ Hij veegt over zijn neus. Zijn Engels verrast mij; ik heb hem nog nooit Engels horen praten. ‘Spreek jij Engels, Reuben!?’ roep ik. Hij glimlacht en zegt: ‘Zeg maar tegen je Ma dat Reuben haar zeer dankbaar is. Zeg haar maar dat Reuben ze zal lezen en dat ze hem zeker zullen helpen een betere kelner te worden.’ ‘Maar Reuben! Jij kunt niet beter worden! Ma zegt dat je de beste kelner van de hele wereld bent!’ Reubens ogen beginnen helder te flikkeren. ‘Zegt Mevrouw dat?’ ‘Ja!’ beaam ik. ‘En Pa ook. En tante Geertruida!’ | |
[pagina 138]
| |
‘Zeggen ze dat echt?’ Reuben gaat verder met gieten. ‘Ja, natuurlijk!’ ‘Waarom zeggen ze dat dan nooit tegen mij?’ Ik kijk naar z'n stugge rug. ‘Dat weet ik niet, Reuben,’ zeg ik. ‘Maar ik weet wel dat er nog meer nummers van Reader's Digest zijn dan deze drie.’ Reuben zwijgt. Hij keert me de rug toe.
***
Die nacht brandt het kaarsje in Reubens kamer tot ver in de kleine uurtjes. ‘Reuben op de weg naar de wetenschap!’ spot Ma als Reuben de volgende ochtend met zijn witte servet en dienblad tegen het kozijn komt staan. Ze gaat naar hem toe. ‘Wat heb je gisteravond gelezen, Reuben?’ vraagt ze. Reuben tast achter zich en haalt de drie Reader's Digest's te voorschijn. ‘Alstublieft mevrouw,’ zegt hij. ‘Alle drie vannacht uitgelezen.’ ‘Goeie hemel!’ roept Ma. ‘Echt, Reuben? Geertruida, Fabian, kom eens hier! Onze Eerste Kelner heeft in één nacht drie Reader's Digest's gelezen! Fabiantje, jongen, hoor je dat! Maar Reuben, we moeten je bij Chief Matanzima zien te krijgen, dan kun je hem helpen met het thuisland dat Dokter Verwoerd jullie gegeven heeft!’ Reuben draait zich om. Het is de eerste keer in al die jaren dat hij haar de rug toekeert. Later die dag zegt Pa: ‘Zo zie je maar weer. Drie Reader's Digest's gelezen en die kaffer denkt dat hij voor blank kan doorgaan. Hebben Geertruida en jij niet gehoord wat Verwoerd gezegd heeft over het Bantoe-onderwijs?’ Ma roept Reuben na. ‘Jack! Waar ga je nou naar toe, jongen? Jack!’ Blanken noemen zwarte mannen wel vaker bij die naam. Hoe ze er nu bijkomt om hem met Jack aan te spreken, weet ik niet. Ik ga voor Ma staan. Ik slik en houd mijn hand voor mijn mond. ‘Ma, Reuben is vast moe van al dat lezen.’ Ze kijkt hem na en aait over m'n bol. ‘Vast en zeker, Fabiantje, en hij moet ook de schoenen nog poetsen en 's ochtends en 's avonds het vuur stoken, hij kan in z'n eentje de bar runnen en wij maar op hem vitten als de andere kelners een keer dronken zijn. We moeten hem maar een beetje ontzien.’ Ze kijkt naar de klok | |
[pagina 139]
| |
die boven de plastic rozen hangt. ‘Is de Boeing al overgekomen? De dag is nauwelijks begonnen of er is al paniek in de tent, wat jij, Fabian?’ Uit het flesje dat voor noodgevallen naast de telefoongids staat schenkt ze een glaasje in tegen de zenuwen. ‘Ach,’ zegt ze, ‘die zwartjes kunnen ook zo bot zijn. Ik ben blij dat Dokter ze een eigen thuisland geeft. Daar kunnen ze barsten.’ Ze neemt een slokje brandewijn en kijkt mij aan. ‘Maar wat moeten we zonder onze Reuben beginnen?’ Ze zucht. ‘Als die kaffer maar een beetje spaarzin had, dan hielp ik hem wel sparen voor een radio of een auto of zo iets. Maar je weet hoe het gaat, Fabian. Net kinderen, die zwartjes. Kinderen van de nacht. De Dokter kan het zo mooi zeggen!’ Ze houdt haar glaasje tegen het zonlicht. ‘Een Gemenebest van zuidelijk-Afrikaanse landen, stel je eens voor! Iedereen zorgt voor zichzelf and the show can go on!’ Ze kijkt me aan en houdt haar hoofd schuin. ‘Ach, Fabian, jongen, jij bent nog zo klein, en soms kun je ogen als schoteltjes opzetten. Met al je vragen; en je kijkt en kijkt maar. Soms lijk je wel een bidsprinkhaan die z'n pootjes schoon wrijft en intussen een oogje in het zeil houdt, of niet soms, Fabian?’ Ze tilt het glaasje op en leegt het in één teug. ‘Toe, wegwezen, uit m'n ogen, ga spelen, Fabian! Reuben, loopt het ontbijt? Morning, morning, have you had a good night's rest? Móge, moge, jullie zijn vanochtend zeker bij het krieken van de dag opgestaan! De gebruikelijke tafel? Two English breakfasts? Mieliepap voor u? Kom, kom, u bent hier in de Grote Karoo, hoor! Verse biltong, gebraden in de pan? Moet u eens proberen! En daarna kudunier-tjes met leghorn eieren!’ Ik loop naar de keuken en tref Reuben bij het fornuis aan met daarop de grote koekepan waarin wel vierentwintig eieren tegelijk gebakken worden. Hij kijkt naar het eiwit dat spettert in de olie. ‘Reuben...,’ fluister ik zacht. ‘Reuben...’ Achter ons staan de koks luidruchtig te kletsen. Water dat wordt weggegooid spat over het vaatwerk en de geur van vuil afwaswater, van groenteschillen, romige melk, varkensspek en kuduniertjes walmt om ons heen. ‘Reuben!’ Hij draait zich om. ‘Kleinbaas Fabian,’ zegt hij met trillende stem. ‘Meer boeken voor mij stelen, alsjeblieft!’ |