De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Onwaarschijnlijke engelen
| |
[pagina 119]
| |
ken in die heerlijke massa zacht blank vlees. Ik laat haar op de juiste toonhoogte zingen. Hartstikke te gek gewoon! Het idee voor dat boek kreeg hij op zestienjarige leeftijd, toen hij in de eindexamenklas zat en een jaar lang elke week een middag voor psychiatrische dagbehandeling naar Groote SchuurGa naar voetnoot* moest. Suzie heeft David nooit verteld dat ze zich in zijn dagboek heeft herkend. Zij groeide op in de Karoo en zo'n onderdeurtje als hij had ze nog nooit gezien. Tenger, zou je zelfs kunnen zeggen dat hij was. Bovendien leek hij half op een meisje met die bos baby-bruine krullen tot op zijn schouders, alsof er permanent in zat. Dat was haar eerste indruk geweest. Maar klein als hij was, reed David met hels kabaal op een bakbeest van een motorfiets. Onder de imponerende helm en het gekleurde vizier was alleen zijn mond zichtbaar, nat en rose als watermeloen. En onder zich, tussen zijn denimdijen, zat die geweldige machine, zwart met chroom. Gedienstig en muisstil, totdat hij hem met een stevige trap van zijn hak eerst beheerst liet snorren en dan liet losbranden. Lang nadat hij was weggereden hoorde je hem nog met veel kabaal brutaal rondscheuren door de straten van de stad. 't Was Suzies eerste jaar in Kaapstad. Ze was lerares biologie aan een Afrikaanse middelbare school. David draaide als elektrotechnisch ingenieur onregelmatige diensten bij een computerfirma. Hij moet wel heel slim geweest zijn, denkt Suzie, want hij was pas drieëntwintig en al bezig aan zijn proefschrift. Op zijn werk liet hij zich per uur betalen - dan kon hij komen en gaan wanneer hij wilde. Wat hij in een week verdiende kreeg zij in een hele maand. Niet dat hij daarmee te koop liep. David woonde doorgaans bij zijn vriend Travis in een van de hoogste gebouwen van de Kaap, een torenflat met schuiframen die uitzicht boden op de Tafelberg. Met hun rode voordeuren leken alle appartementen eender. De smalle gangen hadden vloerbedekking en aan de plafonds hingen tl-buizen die dag en nacht brandden. Er waren geen balkons, nergens was een potplant te bekennen en de andere huurders zag je vrijwel nooit. Uit de flats aan weerszijden hoorde je ook weinig meer dan geschuifel of geritsel. Als je op de begane grond binnenkwam moest je met je hele hebben en houden eerst langs een slaperige geüniformeerde wacht en dan door een veiligheidshek. | |
[pagina 120]
| |
Zo wonen ze in New York zeker ook, dacht Suzie eerst. Travis had uitzonderlijk lange, magere benen. Hij droeg altijd een leren broek (zo een met een ritssluiting bij de enkels) en ook steevast een versleten leren jasje. Het jasje droeg hij zelfs in de flat. Hij zei dat hij medisch student was aan de Universiteit van Kaapstad. Volgens David waren zijn ouders, die in Bishopscourt woonden, ambassadeurs geweest. Zijn moeder had gezegd, goed, zij zou de flat betalen, maar dan moest hij wel elke vrijdag in Bishopscourt cocktails komen drinken. Daarom haalde hij elke vrijdagmiddag om vijf uur een vorkkam door zijn zwarte haar, ging voor het open raam in een ligstoel zitten en rookte een sigaret die hij eerst zelf langzaam had gerold. Hij zat daar maar, zonder een woord te zeggen, en vertrok dan geheel in leer gekleed naar Bishopscourt. David en Travis zaten eeuwig te pielen en te knutselen, waaraan wist Suzie niet. Kleine apparaten en machines met miljoenen zilveren haartjes. Als kleine jongens zaten ze erbij op de mat, soms gingen ze zelfs op de vloer liggen om beter te kunnen zien en maakten de hele tijd ruzie. Maar ze vroeg nooit waarmee ze bezig waren, uit angst dat ze haar dom zouden vinden. Op een van de werkbladen in het keukentje, dat alleen gemaakt leek te zijn voor afhaalmaaltijden uit de nabijgelegen Spur of Kentucky, stond nog een ding. Daarmee maakten ze, met z'n tweeën in het keukentje, Codis en Disprin fijn dat dan werd geslikt of gesnoven - eerst wist ze niet precies wat van de twee het was. Dan begonnen ze te giechelen als ze zo samen bij één van hun toestellen bezig waren en praatten in een taal waar Suzie weinig van begreep. Eerlijk gezegd wist ze niet voor honderd procent zeker waar ze het over hadden en hun grapjes gingen meestal aan haar voorbij. Eén van hen zei zoiets als: ‘Polsen door,’ en dan proestten ze het uit. Maar ze deden of zeiden nooit iets om er haar met opzet buiten te houden. Eén keer, helemaal aan het begin, vroegen ze haar of ze dope rookte. Nee, dank je, had ze haar hoofd geschud en gebloosd, ze rookte niet. Even had ze niet helemaal zeker geweten of ze het over daggaGa naar voetnoot* of zo hadden. Ze hadden het haar niet opnieuw gevraagd. | |
[pagina 121]
| |
Ze kreeg het idee dat ze in het algemeen meer om dieren dan om mensen gaven. Tussen de tijdschriften over pop art, rock en computers zaten er ook heel wat over huis- en wilde dieren. Op een nacht ging de telefoon in haar appartement. Het was David. Ze sliep al; hij was zich zalig onbewust van de tijd. ‘Een paar dagen geleden heeft een kat zijn intrek genomen in de flat en we moeten een baasje voor hem zien te vinden. Weet jij iemand? Hij is niet groot, een jong katje eigenlijk. Maar een heel leuk beest, zwart met wit.’ Voor Suzie en andere mensen die zonder hallo of tot ziens te zeggen in en uit liepen, schonken ze Phensedyl in elegante glazen van geslepen glas. Antieke champagneglazen die Travis kennelijk uit Bishopscourt meenam. Tegen de Phensedyl zei ze geen nee, want het maakte dat ze zich lang en mager voelde. En wat, zei Travis, was er mis met een beetje hoestsiroop, genoten met vrienden. Ze dronken trouwens ook dikwijls Earl Grey-thee en advocaat. Suzie kende het niet, maar haar tong leerde snel. De muziek die in het appartement werd gedraaid was meestal zo hard dat je de trillingen in je buik voelde. Er waren trouwens meer platen, cassettes, tijdschriften en posters dan kopjes, bestek of stoelen. Op een keer haalde David ergens een viool vandaan. Net toen Suzie wilde zeggen dat ze vond dat hij ongelooflijk mooi speelde, hield hij op, midden in een deel. ‘Ach nee, mijn vibrato is altijd veel te snel en beverig,’ lachte hij. Voorzichtig legde hij het instrument met een lichte zucht terug in de vioolkist. ‘David is een kwast,’ lachte Travis. Eerst wist Suzie niet wat ze er te zoeken had. Zij was Afrikaans, de anderen Engelsen. Zij had heupen en dijen en de anderen - mannen én meisjes - leken half op jongens. Het lukte haar ook niet om haar kleren zo achteloos te laten hangen, alles even somber en onverzorgd. Met een trui over haar schouders geslagen voelde ze zich al ongemakkelijk. En dan was er nog Daniella, de vriendin van Travis, met haar sigarettenkoker en die zwartgeverfde ogen, die spierwitte huid. Haar mond was mooi en vol, een donkere en scherp getekende bougainvilleabloem. Eigenlijk leek het alsof ze een masker droeg. Meestal was ze chagrijnig, hield zich afzijdig, zei weinig. En als ze wat zei, dan was het iets in de trant van: ‘Godallemachtig’, ‘Lieve Jezus’ of ‘Klootzak die je bent.’ Suzie stond op een dag in de badkamer toen David onverwacht achter haar in de spiegel stond. Zoals altijd was zijn mond ook nu | |
[pagina 122]
| |
een en al zachte zoetigheid, zoals kindermondjes op koekblikken en kerstkaarten. Magerte, vermoedde Suzie toen ze in die kleine ruimte tegenover hem stond, had iets te maken met zuiverheid. Zij vond dat altijd iets aantrekkelijks hebben: een yogi, een monnik, leven van sprinkhanen en wilde honing. Hoe kon iemand zo weinig eten? Een ogenblik deed hij haar, met zijn gefixeerde ogen onder zijn kleuterwimpers, zijn lokken over het ongebleekte linnen rond zijn schouders, de smalle neus en zijn geruisloos verschijnen, zowaar aan Jezus denken. Dat wond haar op. Ze was bang, maar raakte er reuze opgewonden van. Toch bleef ze kalm, omdat ze zich in die kleine badkamer zonder raam enorm groot voelde. Hij leek ongemakkelijk leeg zo zonder de gordijnen en snuisterijen die je tot je geruststelling veelvuldig aantrof in badkamers elders. Zonder om te kijken naar wat hij doet en zonder zijn ogen van haar af te nemen drukt hij de deur voorzichtig achter zijn rug dicht. In elke krul van zijn haar lokt onder het neonlicht een likje bladgoud. Hij glimlacht naar haar op en straalt een woordeloos soort zelfvertrouwen uit. Moeiteloos wipt hij op het blad naast de wasbak en trekt haar stevig tussen zijn benen. Suzie staat versteld van zijn sterke, vastberaden handen. Ineens voelt ze zijn lange, lenige tong. Ze kan er niets aan doen, maar in een flard van een onbeheerste gedachte denkt ze dat zijn soepele mondspier zich ieder moment om haar twaalfvingerige darm zal krullen. Nee, nee, dwingt hij haar zacht en kijkt haar recht in de ogen, je moet je mond niet zo wijd open doen. Suzie had tot op die dag nooit ervaren dat haar eigen tong, het vlies van haar wangen, de plooien van haar verhemelte, haar oorlel en -schelp nog ergens anders voor dienden dan om mee te eten, te horen en zo. Het binnenoor is een spelonk vol vloeistof. Trillingen trekken in het rond en gaan op en neer. De bordtekening op school, dacht Suzie kreunend, was onvolledig. Toen hij klaar was met haar gezicht, voelde haar hele lijf klam. Maar nu begonnen haar handen en lippen zich ook te roeren, daar naast de wasbak. Ver weg werd nijdig op de deur geklopt. ‘Wat gebeurt daar?’ Onder zijn lichte hemd rook het zoet. Ze scheuren op de Kawasaki rond Chapmanspiek. Ze drukt haar borsten tegen zijn harde, pezige rug. | |
[pagina 123]
| |
Haar vader, die ergens heeft opgevangen dat zijn dochter op een motorfiets door de stad scheurt, belt op. Omdat thuis nooit over iets belangrijks werd gepraat, hoeft hij daar nu ook niet mee te komen. Hij is een grote lompe man en zijn stem is al even onbehouwen. Je speelt met vuur, buldert hij en smijt de hoorn op de haak. Suzie heeft even het gevoel of er iemand in haar oor heeft overgegeven en probeert het gesprek snel te vergeten. Zoals altijd doet ze plichtsgetrouw en vriendelijk haar schoolwerk. Elke pauze gaat ze in dezelfde stoel in de lerarenkamer zitten, maakt thee met een zakje Joko en luistert naar de mededelingen van het schoolhoofd. Ze ziet de paar haren die hij dwars over de kale plek op zijn hoofd kamt, het duifblauwe pak, en ze krijgt medelijden met hem. Toen een van zijn dochters in de op een na hoogste klas zwanger raakte, stelde hij voor dat zij en meneer Fouché van voorlichting ‘een workshop zouden doen om de kinderen op de hoogte te brengen van de feiten van het leven. Mits de ouders toestemming geven, natuurlijk.’ Bij Travis staan de schuiframen met uitzicht op de berg altijd wijd open. Dag en nacht. Het is zaterdagochtend. Behalve zij en David is nog niemand teruggekeerd van het feestje dat de avond tevoren op het Muizenbergstrand werd gehouden. David komt achter de stoel staan waarin zij een van Daniella's maffe tijdschriften zit door te bladeren. Ze herkent z'n Gauloises al. Hij doet haar T-shirt omhoog en vraagt of ze het wil uittrekken, alsjeblieft. Ze is verrast door zijn onderdrukte ongeduld. Nog steeds achter haar staand doet hij met zijn mond haar lichte katoenen bh af en begint aan een van haar borsten te knabbelen. Hij likt de tepelhof, steeds dwingender, en begint dan ineens aan haar tepel te zuigen, terwijl hij de andere met zijn vrije hand bewerkt. Pijn en genot wisselen elkaar af en ze ziet op de wekker ergens in de verte dat het half tien is. Dan staat hij voor haar, tussen haar benen. Verbazend snel gaat hij als een rups steeds verder over haar lichaam heen. Zijn tanden gaan zachtjes over de bobbeltjes hoog boven in haar lies. Eerst protesteert Suzie nog. Probeert zijn hoofd weg te duwen. ‘Nee, niet doen,’ pruttelt ze. Hoe kan een man je daar nou zoenen? Maar hij gaat door. En ze probeert hem weer te stoppen, maar de woorden zijn als losse letters op haar tong. Ze doet haar ogen dicht. | |
[pagina 124]
| |
Hij vreet me helemaal op. Stukje bij beetje. Geleidelijk stelt Suzie daar op de twaalfde verdieping van het flatgebouw vast dat stimulatie met de mond iets heel anders is dan penetratie van de penis. Ze raakt bedreven in haar eigen plezier. Haar knokkels gaan knedend tussen zijn benen, wat hem opwindt, prikkelen hem tergend langzaam... totdat hij haar hijgend belooft viool voor haar te zullen spelen als ze hem in haar mond neemt. De blikken beschuit die haar moeder stuurt alsof ze nog op kamers woont, heeft Suzie niet meer nodig. Ze maakt haar appartement aan kant, haalt geld voor de vrouw die komt strijken en laat bij Speedy de uitlaat van haar auto vervangen. Ze koopt appels en peren, Pamper-kattevoer, kwark, melk, Tampax en tandpasta bij Piek 'n Pay. Al die bedrijvigheden doen onwerkelijk aan. Waarom bijvoorbeeld überhaupt eten? De stadskinderen op school vinden haar vast niet een van de allerleukste juffen, vermoedt ze. Daarvoor is ze te kleurloos, en ze zal ook nooit iets doen om hen te verrassen. Ze heeft niet eens een bijnaam. Maar aan de andere kant, verneemt ze, is ze wel oké. Na een pauze, de bel is al gegaan, hoort ze, als ze naar de rijen loopt, een groepje meisjes over haar kibbelen. Vergeet ‘t, ze is helemaal niet sexy, zegt er een. Zeker weten, bitst een ander. Wie dan wel, geeuwt een derde verveeld. Als ze tegenwoordig op straat loopt, wordt er wel eens naar haar gefloten. Voor het eerst in haar leven. Als ze weet dat hij naar haar appartement komt, doet ze haar mooiste kleren aan. Kousen, schoenen, alles. Alles, behalve ondergoed. Ze laat het haar op haar onderarmen staan en ook het haar op haar benen. Ze verft haar nagels, soms zwart en soms groen. Ze verzuimt nooit om de lak 's zondagavonds met een watje gedoopt in remover zorgvuldig te verwijderen. Op een keer laten ze zich tegen donker giechelend in een poel zakken in een kuil naast het pad dat langs de Tafelberg loopt. Ze gaan tekeer als otters. Ze stoeien dicht tegen elkaar aan en het olie-zwarte water spoelt over hun spartelende lijven. Ze passen beter in elkaar dan ooit, maar verdrinken bijna in de nacht die snel komt. Overmoedig door het ogenblik krijgt Suzie te veel water binnen en David helpt haar kordaat naar de kant. Hijgend hangt ze over het stenen muurtje en over haar hele naakte huid staan de haartjes overeind. | |
[pagina 125]
| |
Tijdens haar huwelijk, later, slapen zij en haar man met de ruggen naar elkaar toe. De kinderen zien hun vader nu om het weekend en hij neemt ze met alle plezier mee uit naar de dierentuin, het museum in de Tuine, of ze gaan de Tafelberg op met de kabelbaan. Een grote Afrikaanse boekenclub helpt Suzie met de opvoeding van de twee. Ze zit zelf naast ze in de kerk en wacht ze voor de zondagsschool in de auto op. Zilveren en gouden sterren brengen ze mee naar huis. Eén keer per maand doet ze boodschappen bij de Hypermarkt in Brackenfell. Haar bankrekening vertoont nooit een saldotekort. Haar kinderen, haar werk, haar huis en haar handvol vrienden worden door de jaren een veilige muur om haar heen. Alleen de ongrijpbare spelingen van het geheugen krijgen soms de kans om naar binnen te glippen. Er zijn geen gordijnen in de flat, maar dat geeft niet want ze zitten hoog boven de rest van de wereld. Kom, kom - zijn stem is hees - sneller, sneller. Het lijkt alsof hij wil opstijgen. Als ze liggen, tilt hij haar aan haar schouders op. 't Is een wonder hoe zijn kracht verdubbelt. En als hij het op een dag helemaal goed doet, denkt ze verliefd in Travis' flat, dan vliegen ze op hun hoogtepunt nog eens het wijd open raam uit. De lokken van de een zullen zich vervlechten met die van de ander en zijn handen op haar schouderbladen zullen vleugels worden voor hen allebei. Zo zullen ze over Oranjegezicht scheren - onwaarschijnlijke, sidderende engelen. Suzie wordt steeds magerder, want waarom zou ze zich volproppen als ze zich uren achtereen te goed kan doen aan de krachtige hitte die ze tegen haar ribben voelt als zijn extase in haar zwelt. En ze gaan zweven. David heeft naar verluidt ook kinderen en doceert aan een Amerikaanse universiteit. Hij is geëmigreerd en daar getrouwd. Dat heeft ze lang geleden toevallig ergens in het voorbijgaan opgevangen. Misschien heeft hij toch zijn boek nog geschreven, maar daar heeft ze geen weet van. Daniella heeft ze een keer zwanger en zonder make-up in Checkers gezien. En Travis is, volgens een krant tien jaar geleden al, een gebouw uitgevlogen, door een glazen dak gestort en beneden tussen de broodjes met kip en mayonaise en de filterkoffie van de lunch beland. Midden in de bak met potplanten; zonder hoofd en zonder vleugels. |