Sprinkhanen
Jeanne Goosen
(Vertaling Robert Dorsman)
De man legt de pas geplukte tomaten en de linnen tas met de opbrengst van het stalletje op de keukentafel. Het zinken huis ruikt naar vuur en vochtige zakken. Hij loopt naar zijn vrouw, die met haar rug naar hem toe achter het fornuis staat en legt zijn handen op haar heupen.
‘Je bent de mooiste vrouw die ooit gemaakt is,’ zegt hij. Ze drukt haar hoofd en rug speels tegen hem aan. ‘En ook als je tachtig bent, dan nog zul je de mooiste vrouw van de wereld zijn.’
De vrouw draait zich om, deinst geschrokken terug en kijkt hem onzeker aan. ‘Soms word ik bang van je,’ zegt ze.
Hij omhelst haar, houdt haar stijf tegen zich aan gedrukt. ‘Sst,’ zegt hij. Hij verbergt zijn gezicht in haar haren en merkt dat hij huilt.
Liefde is waanzin. Sinds hij verliefd op haar werd, is alles wat hij doet nutteloos.
Als ik haar verlies, blijft er niets over. Hoe moet ik dan verder?
De vrouw duwt hem zacht van zich af.
De man wordt lusteloos. Hij gaat in de deuropening staan. De horizon wordt bronskleurig. Het landschap lost op in de mist. De avond valt. De dag is voorbij, glimt als een leeg bord.
Door te praten verraad je jezelf, geef je jezelf bloot.
De vrouw begint de tafel te dekken. Haar gezicht verraadt niets. De man draait zich om, kijkt naar zijn vrouw. Hij laat zijn blik door het vertrek gaan, langs de stoelen, het fornuis en de haard, de tafel, de kast met borden en eetgerei, de schaal met vruchten. Het is alsof hij voor het eerst kennismaakt met hun bezittingen, ook met de vensterbank waar zijn vrouw haar borduurwerk heeft neergelegd.
De vrouw loopt naar de deur, duwt hem zacht opzij. Ze roept met heldere stem de schemering in: ‘Adam! Adam, etenstijd; kom, lieverd!’
Hun zoon komt het vertrek binnen. Hij vliegt op zijn moeder af. Zij tilt hem op, drukt hem tegen zich aan. Ze lachen en hij liefkoost haar borsten met zijn kleverige handjes.
De man steekt een lamp aan. Ze gaan aan tafel.