De Tweede Ronde. Jaargang 16

[p. 54]

Twee gedichten
Frans Deschoemaeker

Hotelkamer

Wegdeemsterend gebied achter een woord
als: riet. Raster waarachter baars en voorn
en, even weer, de knaap die hurkt in bladwit.

Ook hij kroop op een dunne morgen door het oog
van stip en korrel en gespijkerd schrift.
Daar lilt nog wereld na als vruchtvlees

in de mazen van een woord als: broderie
anglaise. De zomer liet een kras na.
Onze eeuw gaat onder in een likje bessenjam

op krakend witte lingerie. Broderie anglaise.
Nerf die nagloeit, sleutelgat met uitzicht -
daarachter miezelt regen op de Promenade.

[p. 55]

Brussel

Want niets dan een loos getuimel
van stuifsneeuw is de stad. Niets dan
een strooisel stof op weg naar hier of daar

een invalshoek. Stof dat in de winkelhaak
van etalages wereld wordt. Belijning
die zich op het netvlies ent. Zo legt een lus

van woorden zich om de dingen; volmaakte
ellips van je hand op weg naar je naaldhak
in wit winterlicht van de passage

St.-Honoré. Tot alles kantelt in een ooghoek,
op de naald van een toren, op de nauwelijkse
naad van een mond op een mond.