De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Beeld in pastel
| |
[pagina 24]
| |
Kijk maar niet hoe Dries er nu uitziet, alhoewel, gelukkig maar, anders zouden de mensen denken dat-ie mijn zoon is! Raar is 't gelopen in mijn huwelijken, hè: mijn eerste man zoveel ouder en de tweede juist jonger dan ik... Maar ik had nooit gedacht dat blonde mannen zo snel oud werden. Toen ik Dries leerde kennen leek-ie precies op de David van Michelangelo. Ik kan 't weten, want ik moest van mijn man een schets van het beeld maken toen we in Florence waren. Hij zei dat ik veel talent had. Tijdens de schilderles kwam hij telkens bij mij kijken. Ik had het snel door. Iedereen trouwens op de academie en ze zeiden: Waarom kom je hier nog? Je kunt van hem toch privé-les krijgen! Maar zo is het niet gegaan. Je trouwt en van het een komt het ander... Eerst schilderde ik stiekem als hij naar de Academie moest. Ik zal hem wel verrassen als het klaar is, dacht ik. Toen kwamen de kinderen en had ik geen tijd meer voor verrassingen. Maar in het Nationaal Museum van Sofia hang ik wel, ik bedoel, als het eerste portret dat mijn man van mij heeft gemaakt. Toen waren we nog niet getrouwd natuurlijk. Ik was nog een kind en een provinciaaltje op de koop toe, maar hij zei altijd dat dat zijn mooiste schilderij was: Minna als leerlinge. Je hebt 't wel eens gezien, hè? Dat ben ik dus. Kun je nagaan hoe ik veranderd ben. Ik had een prachtige kleurenfoto van dat portret hier thuis. Ik verstopte die voor Dries in de onderste la van mijn bureau. Op een mooie dag was de foto weg. En er is niet verder over gepraat... Mijn man schilderde het portret in de lente voor mijn eindexamen, toen hij bij ons op bezoek was. Het Ontluiken, zo noemde hij het. Hij was bevriend met mijn vader, weet je, en hij kwam af en toe over uit Sofia om te schilderen. Hij vond ons huis ook zo mooi. Ik sliep op de bovenkamer, ik had een dakkapel met gebeeldhouwde balken, als de zon naar binnen scheen, viel er een soort kanten schaduw op mijn vloer, en mijn raam was omzoomd met rozen. Klimrozen, die nog geurden ook. En er nestelden een paar duiven onder het dak en 's ochtends hoorde je die koeren en roepen. Kind, wat heb ik een mooie jeugd gehad. Mijn kamer keek uit op het terras. Er was een prachtig terras aan de achterkant van ons huis, met uitzicht op de tuinen van de buren, en verderop zag je de Donau stromen. Een paar van zijn mooiste Donaudoeken heeft mijn man op het terras van ons huis gemaakt. Maar voor dat eerste portret moest ik me opstellen in de tuin. Daar was een oude, | |
[pagina 25]
| |
knoestige appelboom, die stond net in volle bloei. Ik draag mijn zwarte uniformjurk van school, mama bracht snel een gesteven wit kraagje. En ze moest mijn vlecht iets naar links verplaatsen, die droeg ik altijd op mijn rug, maar nu moest ze over mijn borst hangen. En ik bijt in een appel, een van de laatste uit de appelkist en niet eens lekker meer, hij smaakte naar radijs... Het hele doek is bezaaid met enorme witroze bloesems van de appelboom, mijn gezicht is in dezelfde tinten geschilderd, van ver zie je nauwelijks wat mijn gezicht is en wat de appelbloesem. Het barst van de symboliek, riepen zijn collega's altijd, en hij maar grinniken: De beste symboliek verzin je niet zelf, het zijn de critici die jou achteraf vertellen wat je bedoeling is, zei hij. Hij heeft in de loop van de jaren de reeks portretten van mij voortgezet, toen Kliment en Mila waren geboren, kwamen ze er ook meteen op. Mijn man was van plan door te gaan tot ik oud en grijs was. Dan moest hij tot zijn tachtigste doorwerken, maar in zijn familie haalden ze de honderd, zei-ie. ‘Curriculum Vitae’ wilde hij de cyclus noemen. Op mij was hij gek, maar hij heeft ooit wel de bloemetjes buiten gezet! Een paar kennisjes hebben me nog gewaarschuwd, de katten: ‘Minna, pas op je tellen, die houd je nooit vast!’ Hij heeft met de helft van de society-dames van Sofia affaires gehad. Overigens was het een gemengd gezelschap. Toen de communisten de macht grepen wist de helft van de communistische functionarissen niet hoe snel ze van hun partijgenotes moesten scheiden en trouwen met wat men toen bourgeois-juffertjes noemde. De rest zat te zeer onder de plak van hun vrouwelijke kameraad, daar waren een paar van die hellevegen tussen! Ja, de partijbaas haalde hem over om partijsecretaris te worden van de Unie van Beeldende Kunstenaars. In die tijd moest hij partizanen, tractorbestuurders en melksters schilderen voor het gebouw van het Centraal Comité. Hij stond toen aan het hoofd van de ene vleugel van de Unie en de andere vleugel schreef anonieme briefjes over hem, dat hij bourgeois-ideeën aanhing en zo. Als je partijsecretaris werd, was je safer, en je kon meer steun geven aan je vrienden, hoezeer die andere groep ook foeterde. En omdat hij ook in het buitenland zo beroemd was, konden ze hem niet dwingen de echt smerige dingen te doen waardoor je toen bewees dat je een trouw lid van de Partij was. Zoals de leider van de andere fractie van de Unie. Die heeft zijn vader verraden. Die was voor de communistische tijd professor aan de Kunstacademie, zijn colleges | |
[pagina 26]
| |
zaten altijd propvol, want ook studenten van andere faculteiten kwamen naar hem luisteren, hij was een wijs man en erg erudiet. Maar hij was theosoof, weet je, en dat mocht niet onder het communistisch regime, ook al was hij verder anti-monarchist, links, progressief en noem maar op... Die collega van mijn man dus heeft zijn vader op een openbare partijvergadering, waar alle docenten en studenten naar toe werden gedreven, veroordeeld als een bourgeois-estheet die niets te zoeken had in een proletarische kunstacademie nieuwe stijl... Die zoon kreeg dan als beloning de baan van zijn vader, nog iets later werd hij als cultuurattaché naar Parijs gestuurd... Zo ging dat... Maar mijn man deed nooit zulke dingen. Eén keer maar hebben ze zelfs hem bijna klein gekregen. Hij moest beloven om in zijn portrettencyclus, míjn cyclus met de kinderen dus, een communistisch schilderij te maken. Ze hadden een partizanen-pietà geopperd - ik zogenaamd de treurende moeder van een jonge gevallen partizaan. Maar daar heb ik een stokje voor gestoken. Ik was als de dood dat onze zoon iets zou kunnen overkomen. Je moet het lot niet tarten, zei ik tegen mijn man. Kunstenaars zijn bijgelovig. Watje uitbeeldt, kan jou wel eens echt overkomen. Die weigering had ons trouwens duur kunnen komen te staan als de Dooi niet net had ingezet, toen zongen de stalinisten even een toontje lager. Meid, ik woonde in een villa. Voor de oorlog was die van een tabaksfabrikant geweest. Dat hier is een aardig optrekje van drie kamertjes op vier hoog in een nieuwbouwwijk en Dries is zo trots als een pauw op zijn koopwoning, zoals je ze dertien in een dozijn hebt. Hij komt uit een arbeidersgezin en z'n ouders, ooms en tantes huren nog steeds hun flatjes, dus hij weet niet beter, maar ik wel... In Sofia hadden we een dienstmeisje, een chauffeur en een tuinman - zoiets bestond ook tijdens het communisme, wel degelijk... Er waren ook een paar andere kunstenaars, schrijvers - we leefden haast als de hoge partijfunctionarissen. En soms beter, want een partijman kon altijd worden afgezet, soms zelfs voor de fouten van anderen nota bene, maar als je als kunstenaar eenmaal beroemd was en naam had in het buitenland, dan slijmden zelfs de partijmensen. Ze hielden je wel in de gaten. Men monkelde dat we allemaal werden afgeluisterd en sommigen zwoeren bij hoog en laag dat enkelen van ons verklikkers waren voor de geheime dienst, met militaire rang, salaris en al. Zoiets noemde men bij ons dan ‘van twee koeien drinken’. Nou, dan kijk je wel uit wat je tegen wie | |
[pagina 27]
| |
vertelt. Niet dat uitkijken altijd helpt... Een jongere collega van mijn man had ooit met veel moeite een tentoonstelling weten te organiseren - in Oost-Berlijn, niks bijzonders. Maar als je erover gaat opscheppen is er in het wereldje altijd wel iemand die het jou niet gunt... Nou, de geheime dienst heeft een anonieme tip gekregen dat-ie van plan was 'm via West-Berlijn te smeren, het was nog net voor de Muur... Ze hebben hem uit het vliegtuig gehaald. Adieu tentoonstelling. En ook al klopte er niets van de beschuldiging, het duurde wel een paar jaar voor hij naar het buitenland mocht - naar Roemenië dan. Mijn man wist zich wel uit de penarie te houden. Vandaar dat we naar Florence, Londen, Parijs en noem maar op mochten, en naar Amsterdam. Dries was toen manusje-van-alles in de galerie waar de tentoonstelling werd gehouden. Hij was net afgestudeerd aan de Rietveld-academie en had geen vaste baan. Hij werkte met keramiek, heel idealistisch, want hij zei dat hij wel wat beters te doen had dan te proberen kunst te slijten aan de meest biedende cultuurbarbaar. Nou, kind, toen is het gebeurd. Dries was meteen verliefd. Hij was de eerste niet. Een Engelsman heeft me na zo'n tentoonstelling twee jaar lang geschreven... Mijn man dacht zeker: het zoveelste heethoofd. Hij wist dat hij niets te vrezen had. Maar bij Dries is het misgegaan en toen was alles te laat. Zo idioot, weet je, want ik dacht toen dat die periode al achter de rug was. Mijn man was al op jaren en ikzelf hoefde nooit zo nodig... Ik weet tot op de dag van vandaag niet waarom het dit keer zo liep. Dries zei dat hij met me wilde trouwen. Hij was werkloos, maar op de een of andere manier zouden we ons redden. Hij kwam me ook in Sofia opzoeken toen we terug waren. Ik had half gehoopt dat het thuis afgelopen zou zijn, vertrouwde omgeving, kinderen... maar nee, hoor. Ik was mezelf niet, ik leek krankzinnig. Een abnormaal gevoel, net of mijn hoofd in brand stond. Ik kon nergens aan denken behalve aan Dries en alles viel uit mijn handen. Ik wilde bij hem zijn, net of ik werd meegezogen. Kliment en Mila waren al achttien en zeventien, die konden zich wel redden. Of nee, ik zou hen toch meenemen, hen in Amsterdam laten afstuderen... Ik zei tegen mijn man dat ik bij hem wegging. Hij heeft me dagenlang gesmeekt niets overhaasts te doen. Ik zie hem nog voor me en nu krimpt mijn hart ineen, maar toen was ik als bezeten. ‘Minna,’ zei hij, ‘ik was al jaren bang voor zoiets. Je wilt liefhebben, je wilt vrijen. Nou, jullie mogen van mij | |
[pagina 28]
| |
samen op reis naar Parijs! Ik betaal alles voor jullie tweeën. Maar kom daarna alsjeblieft terug! Denk nou eens na, wat wil je in dat land? Je hebt daar toch niemand! En ga je met die jongen van de bijstand leven? Of, als je je niet om mij bekommert, denk je dan niet aan de kinderen?’ - Nee, ik begrijp nu zelf niet meer hoe het mogelijk is, maar toen was het net of hij tegen een muur praatte. We hebben de reis van hem geaccepteerd, maar daarna ben ik bij Dries gebleven. Ik kon niet terug. De moeite die het kostte, en het geld dat we niet hadden - om hiervandaan een scheiding te krijgen om met Dries te kunnen trouwen. Het heeft vijf jaar geduurd. Ik heb al die tijd Kliment en Mila niet gezien. Toen begon ik al af te takelen, maar ik heb nooit gedacht dat het zo snel zou gaan! Toen een vriendin in Sofia ‘Het portret van Dorian Gray’ had gelezen, zei ze: ‘Bij jou is het net andersom, je blijft juist zo jong als op die portretten!’ Mijn man grapte vaak over ons leeftijdsverschil, dat het nog meer opviel omdat ik er toen voor mijn leeftijd zo jong uitzag. Vaak zagen ze hem aan voor mijn vader. En nu hoop ik maar dat ik er niet uitzie als de moeder van Dries. Thuis waren er altijd mensen om mij heen, de bekendste kunstenaars, schrijvers, musici, architecten, wie niet, tout Sofia. Ik wist wat er in de hoogste kringen gaande was, niet alleen bij de kunstenaars maar ook bij de partijleden, ik wist ook wiens ster aan het rijzen was en wie door Moskou al was afgekeurd - Sofia is net een groot dorp! Toen was ik nooit eenzaam. Ik had de kinderen en ik kwam ook veel bij mijn zus en broer... Maar Dries heeft geen broers en zusters en zijn ouders zijn overleden. Hier hebben we jarenlang in Emmen gewoond. Daar kon Dries een rijtjeshuis te leen krijgen van een studiegenoot die naar Afrika was gegaan, we moesten op het huis passen en hoefden geen huur te betalen. Dries vond later een baantje bij een kunststichting in Amsterdam, ze geven kunstboeken uit en organiseren subsidies voor kunstenaars in Amsterdam en Waterland. Hij had zijn studentenkamer in Amsterdam aangehouden en overnachtte er, dan hoefde hij niet te forensen. Maar ik was wel vier dagen in de week moederziel alleen. Ik kende nauwelijks iemand in Emmen en ik sprak de taal niet. 's Avonds was ik als de dood voor inbrekers. Toen heeft Dries de hond gekocht. In het begin was die niet zo kolossaal als nu, maar hij groeide snel. Met dat beest was ik minder bang, maar hij joeg wel de mensen bij me vandaan. Vooral de | |
[pagina 29]
| |
mannen. Als een man maar iets vraagt of me groet, begint hij al te grommen. En Dries weigert om hem te laten castreren. ‘Hij houdt de mannen bij haar weg omdat hij zelf een man is,’ zei hij eens tegen de buren. We wonen nog niet zo lang in Amsterdam. Wanneer ben jij naar Nederland gekomen, in augustus verleden jaar toch? Ja, zie je, we zijn in oktober verhuisd. Wil je alsjeblieft de koffie inschenken, die is allang uitgeprutteld, ik kan het met dat gips niet zo goed. Nu kan ik niet eens naar buiten voor ze het gips hebben weggehaald. Ik kan die hond niet vasthouden en alleen thuis blijftie absoluut niet, die maakt met zijn geblaf de hele buurt gek. Ja, kun je niet raden hoe het kwam? Nee, ik ben niet van de fiets gevallen. We fietsen niet vaak. Dries weigert meestal uit te gaan. Hij hoeft geen vrienden, iedereen die hier komt is een kennis van mij, meestal Bulgaren. Maar hoe vaak zeg ik niet tegen Dries: Kom, laten we eens naar het Amsterdamse Bos fietsen! Heeft-ie geen zin in. Nee, ik viel dus van de trap bij de metro. De hond, die rukt altijd zo wild aan de riem. Verleden week had ik op de Albert Cuyp-markt spullen gekocht. Ben je ooit naar de Albert Cuyp geweest? Daar kun je goedkoop aan spullen komen, niet alleen fruit en groente, maar ook kleren en zo. Ik moet er zelf om lachen. Toen ik met mijn man in Amsterdam was, hebben we in de Bijenkorf gewinkeld. Ik vond het een heel normaal warenhuis. Niets bijzonders. In Parijs en Wenen hebben ze veel elegantere spullen dan hier. Hier zijn van die mooie gezegdes: ‘Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’ en ‘Rechttoe rechtaan’. Dus, zonder opsmuk. En zo zijn ook hun winkels... Geen verbeelding, geen sjieke kleren... In Wenen wist ik gewoon niet wat ik uit de weelde moest kiezen, hier koop ik de minst lelijke spullen. Zo is dat nou eenmaal. En ik winkel hier tegenwoordig op de Albert Cuyp, zoals ik al zei. Vijf gulden voor een lapje stof, dus ik kocht er vier, en een paar schoenen voor twintig gulden. Als je wilt, gaan we er een keertje samen naar toe, ze hebben ook witte kaas en Turks bladerdeeg. Maar ik moest snel wat cadeautjes verzamelen, mijn zuster komt over een maand - en als er bezoek is schrijft Dries alle uitgaven op in een apart kasboekje en laat me elke week alles optellen. Dus hamster ik van tevoren wat cadeautjes, dan tikt het minder aan... Ze weten toch niet dat het zo goedkoop is. Dus die hond trok, ik struikelde en rolde de hele trap af, mijn pakjes vlogen in het rond... Er schoten mensen te hulp, de hond begon te grom- | |
[pagina 30]
| |
men, iedereen deinsde terug... Een theater van jewelste. Maar mijn arm was gebroken. Dries vindt het vast niet leuk, want nu kan ik niet naar de biowinkel op het station om versgemalen roggemeel en boekweitmeel te kopen om brood te bakken. Dries lust het gewone Nederlandse brood niet, ik trouwens ook niet. Ja, vind je het gek, het valt al uit elkaar als je ernaar kijkt! Dus bak ik om de twee dagen vers roggebrood met zonnebloempitten. En de pannekoeken voor het ontbijt op zondag moeten van boekweitmeel zijn. Ik kan overmorgen ook niet zijn schoenen bij de hakkenbar afhalen. Die is ook helemaal in het centrum, bij de Leidsestraat. Hij heeft me eens uitgefoeterd omdat ik zijn schoenen naar een kluns had gebracht. Toen heb ik gebeld naar de Kamer van Koophandel, wie de beste schoenlapper was in Amsterdam. Ik moet al die dingen op mijn ouwe dag doen, met Dries heb ik meer gedoe dan ik thuis in Sofia had met man en twee kinderen... Ik lijk hier mijn moeder wel. En ik had ooit zoveel noten op mijn zang, zo van ‘Mama, je moet niet zoveel voor vader draven.’ Schilderen doe ik nog wel. Nee, dat vindt Dries niet vervelend, hij is er trots op. Maar weet je wat het is, ik heb zoveel moeite met mijn composities - als ik niet oppas verzin ik meestal variaties van doeken of schetsen die mijn man ooit heeft gemaakt. Thuis deed ik hem vaak ideeën aan de hand, maar hier lijkt het of mijn verbeelding is opgedroogd. Maar ik ben voortdurend bezig, ook al gaat het voor mijn gevoel niet goed en ook niet vlot, maar iets presteer ik wel. Jammer dat je niet in juni naar Nederland bent gekomen, ik had mijn eerste tentoonstelling. Het liep zelfs goed, stel je voor, ik heb enkele doeken verkocht. Het eerste eigen geld dat ik hier heb verdiend. En ik heb zelfs twee bestellingen voor portretten. En nou ben ik drie maanden zoet met dat gips! Het is dat ik het niet aandurf, nog niet, maar soms... Kijk, daar, schuin naar de overkant van de sloot hier. Die beige huizen, ja. Of witachtig, ivoor is het niet, het is een niet te benoemen kleurloze verf die met het licht meeverandert, erg raar. Ik vraag me soms af of die verf het licht kan opslaan. Nu schijnt de zon en zie je het niet zo. Dit land heeft een heel ander licht dan het onze. Als je hier schildert, moet je helemaal van voren af aan beginnen. Bij ons zijn licht en schaduw duidelijk gescheiden en de hemel is heel uitgesproken: ver, diep en transparant. Hier hangt hij als een deksel net boven de daken. Voor het grijpen. Soms denk ik: als je op een lad- | |
[pagina 31]
| |
der klimt kun je hem aanraken. Als de lucht donker is, zit ik soms uit het raam te turen en probeer uit te kienen hoe ik welke verf moet mengen, maar ik durf het nog niet aan. Allemaal mengtinten, en dan met een melkachtige ondertoon. Of het nu rozebeige is of witachtig blauw of loodgrijs... Soms zie ik een schilderij met de echte nuances voor me, enkele seconden, maar het verdwijnt voor ik het kan vasthouden. Zo van: De hemel is duister en hangt laag boven de huizen. Het water is als lood. Maar ertussen straalt licht, ergens van ónder de hemel. En, zie je, wéér zo iets: als bij ons de hemel zo dreigend zou zijn, dan zou het binnen een kwartier bakstenen regenen! En als bij ons de lucht zwart is, dan is de hele wereld donker. Hier gaat het licht zijn eigen gang en trekt het zich niet veel aan van de lucht. Soms lijkt het of die crèmekleurige huizen ginds en de bomen in de tuinen bij mooi weer het licht hebben opgezogen en dat het daarna ontsnapt, de duisternis verlicht, en zo straalt de wereld tussen de hemel en het water die beide donker zijn, hij straalt niet helder maar in pastel, de kleuren van dit land zijn in pastel. Nu bijvoorbeeld lijkt het me wél dat ik de tint kan pakken. Als dat gips er maar niet was. Zulk licht heeft zelfs mijn man nooit geschilderd, maar dat is wat ík dus zou kunnen doen. Reken maar. Nergens heb ik ooit zulk licht geschilderd gezien. Niet alleen op tentoonstellingen en in musea, maar je had onze bibliotheek in Sofia moeten zien, platenboeken van alle doeken die iets voorstelden. Mijn man heeft in het Westen het een en ander gekocht in de jaren vijftig nog voordat de kunstmarkt ging expanderen. Het Nationaal Museum in Sofia krijgt driekwart van onze verzameling - na de dood van mijn man. Ja, zo blijf ik hem maar noemen, gek hè? Hij leeft nog, ja, en hij schijnt gezond te zijn. Als ik met Kliment telefoneer, wordt het vaak gênant. Dries vindt het sowieso zonde van het geld... En hij waakt met argusogen dat ik niet met mijn man ga praten. Ik doe het niet, ik zou me doodschamen, maar ik ben al tevreden als ik hoor hoe het met hem gaat. Kliment, de schat, weet dat ik geen rechtstreekse vragen kan stellen, dus hij doet of hij aan het babbelen slaat en dan vertelt-ie tussen de regels door ook nog het een en ander over zijn vader... Kliment en ik voelen elkaar aan, we begrijpen elkaar ook zonder woorden. Hij heeft trouwens nog nooit een boos woord gezegd over mijn escapade. Ik kon met hem ook altijd beter opschieten dan met zijn zus... En nu ook: Mila is nog steeds kwaad me. Toen met die Parijse reis heeft mijn man mij nog naar de trein | |
[pagina 32]
| |
gebracht. We wisten niet beter of ik zou terugkomen. Toch zei hij ten slotte, ik weet het nog, de trein reed al en hij liep mee en zei iets waar ik nog vaak aan denk: ‘Minna,’ zei hij, ‘dit wil ik je nog meegeven: De mens weet altijd wat-ie wil, maar nooit wat hij gaat verliezen.’ Het ging mijn ene oor in en het andere uit, want in Belgrado, na maar vijf uur, zou ik Dries ontmoeten... Pas jaren later, hier in Nederland, is die scène weer opgedoken. Ik stond eens in Emmen in de slaapkamer te strijken en zag opeens alles terug - tot zijn gezichtsuitdrukking toe. Ik heb geprobeerd een schets van zijn gezicht te maken zoals het er toen uitzag. Herhaaldelijk zelfs, want ik zie het af en toe weer voor me, elke rimpel en elk haartje en zijn lippen en zijn blik naar boven, naar mij toe. Het lukt niet. Maar ik heb ook niet veel tijd, en ik denk elke keer: Pas op, Dries mag de schets niet vinden. Toen we deze flat kochten, wilde hij met alle geweld die open haard inbouwen. Ik vond het idioot natuurlijk, vind ik nu nog, moet je kijken wat een priegeltje, en dat gedoe met gasvlammen moet een open haard voorstellen. Gentry op vier hoog. Puur zielig vond ik 't, maar hij zei, zoiets kennen jullie zeker niet, hè. Zal ik hem vertellen dat we in ons buiten bij Sofia een echte open haard hadden waar je desnoods een lam aan het spit in kon roosteren. Gemetseld met graniet en een marmeren mozaïek... en fantastisch dat-ie trok... Nooit stank in huis en er vlogen niet eens vonken op de berehuid die ervoor lag... Maar nu is die haard van niks wel handig, ik bedoel met mijn schetsen. Als ik me de hele middag heb afgepeigerd met dat gezicht van mijn ex-man kan ik wel huilen omdat het niet lukt. Ik krijg alleen maar een star masker, terwijl ik het toch zo duidelijk voor me zie, de lippen op elkaar, wijdopen ogen... Hij keek me aan of hij me wou hypnotiseren, denk ik nu wel eens! Afijn, ik krijg het niet op papier en dat is het dan. Apart lijkt alles wel te kloppen, maar het geheel is niet echt en voor ik 't weet is het weer half zes geworden, net als nu trouwens! Over een kwartier komt Dries thuis en zeurt dat ik alweer te laat ben met de warme prak en wat ik de hele middag heb uitgevoerd en dat zijn moeder altijd om drie uur de aarpeltjes al had geschild en de boontjes gedopt. Die open haard komt dan van pas, anders zou ik niet weten waar ik met die schets naar toe moest, want stel je voor dat hij 'm zou vinden! |
|