De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Novelle IV
| |
[pagina 91]
| |
In gepeins verzonken en zeer bedrukt ging de abt terug naar de abdij, snuivend als een angstig paard. Bij aankomst stuitte hij op zijn molenaar die, toen hij hem in zo'n gekwelde toestand zag, informeerde: ‘Mijnheer de abt, wat heeft u dat u zo hard snuift?’ De abt antwoordde: ‘Daar heb ik nogal reden toe, de vorst gaat mij in het ongeluk storten als ik hem niet vier dingen verklaar die noch Salomon noch Aristoteles zouden weten.’ De molenaar vraagt: ‘Welke dingen zijn dat?’ De abt deelde ze hem mee. Dan zegt de molenaar na enig nadenken tot de abt: ‘Ik zal u van die last bevrijden, als u wilt.’ De abt zegt: ‘God mocht het willen!’ De molenaar zegt: ‘Ik geloof dat God het wil en de heiligen ook.’ De abt, die niet wist waar hij aan toe was, zei: ‘Als het je lukt, neem dan van mij wat je wilt, want wat je me ook vraagt en het ligt in mijn vermogen, dat zal ik je geven.’ De molenaar zei: ‘Dat laat ik aan u over.’ ‘Op welke manier ga je het doen?’ vroeg de abt. Toen antwoordde de molenaar: ‘Ik zal uw pij aantrekken en uw kap opdoen, mijn baard afscheren en morgenochtend in alle vroegte dien ik me bij hem aan en zeg dat ik de abt ben. En die vier dingen breng ik wel tot zo'n einde dat hij tevreden zal zijn.’ De abt popelde van ongeduld dat de molenaar zijn plaats in zou nemen, en zo gebeurde. Eenmaal abt geworden, ging de molenaar vroeg in de ochtend op weg. Bij de deur gekomen van de plaats waar de vorst verblijf hield, klopte hij aan met de mededeling dat abt die en die de heer wilde antwoorden op enkele vragen die hem waren gesteld. Messer Bernabò, nieuwsgierig naar wat de abt te melden had en verbaasd dat deze zo snel terug was, liet hem bij zich roepen. Toen de molenaar in het flauwe morgenlicht voor hem stond, een buiging maakte en veelvuldig zijn gelaat bedekte om niet herkend te worden, werd hem door de heer gevraagd of hij antwoord had op | |
[pagina 92]
| |
de vier dingen die hij hem had voorgelegd. De molenaar antwoordde: ‘Jawel heer. U vroeg mij: hoe ver is het van hier naar de hemel. Ik heb alles scherp bekeken en het is van hier naar daar zesendertig miljoen en achthonderdvierenvijftigduizendtweeënzeventig en een halve mijl en tweeëntwintig passen.’ De heer zegt: ‘Jij hebt het wel heel scherp bekeken. Hoe bewijs je dat?’ Hij antwoordde: ‘Laat het nameten, en als het niet zo is, laat me dan ophangen. Ten tweede vroeg u: hoeveel water is er in de zee. Dit viel me erg moeilijk te zien, want het is iets dat niet stilstaat, er komt almaar bij; niettemin heb ik gezien dat er in de zee vijfentwintigduizendnegenhonderdtweeëntachtig miljoen okshoofden, zeven vaten, twaalf mengelen en twee kroezen zijn.’ ‘Hoe weet je dat?’ vroeg de heer. Hij antwoordde: ‘Ik heb het naar beste kunnen gezien. Als u het niet gelooft, laat dan vaten komen en het nameten. Als u vindt dat het niet klopt, laat me dan vierendelen. Ten derde vroeg u wat er in de hel gebeurt. In de hel wordt gesneden, gevierendeeld, gestoken en opgehangen, op dezelfde manier als u hier doet.’ ‘Welk bewijs geef je hiervoor?’ vroeg messer Bernabò. De molenaar antwoordde: ‘Ik sprak eens iemand die er geweest was, en van deze man had Dante de Florentijn wat hij schreef over de dingen in de hel. Maar hij is dood en als u het niet gelooft, stuurt u maar iemand om te kijken. Ten vierde vroeg u mij naar de waarde van uw persoon. En ik zeg dat die negen twintig penningen is.’ Wanneer messer Bernabò dit hoort, wendt hij zich meer dan woest tot de molenaar en zegt: ‘Krijg nou de tering! Ben ik zo min dat ik niet meer waard ben dan een kookpot?’ De man antwoordde, en niet zonder grote angst: ‘Mijnheer, hoor de reden. U weet dat onze Heer Jezus Christus voor dertig penningen werd verkocht; ik reken zo dat u één penning minder waard bent dan hij.’ Bij die woorden wist de vorst zeker dat de man niet de abt kon | |
[pagina 93]
| |
zijn. Hij keek hem strak aan, beseffend dat de man veel meer onderlegd was dan de abt, en hij zei: ‘Jij bent de abt niet.’ De angst die de molenaar beving laat zich raden. Hij ging met gevouwen handen op zijn knieën smeken om genade en vertelde dat hij de molenaar van de abt was, hoe en waarom hij verkleed voor de heer verschenen was en op welke manier hij het habijt had aangenomen, en dat hij dit veeleer gedaan had om de vorst te behagen dan uit boosaardigheid. Messer Bernabò sprak toen: ‘Nu vooruit, omdat hij je tot abt heeft gemaakt en je meer in je mars hebt dan hij, allemachtig, wil ik dat bevestigen, en ik wil dat jij voortaan de abt bent en hij de molenaar, en dat jij alle opbrengst van het klooster krijgt en hij die van de molen.’ En zo zorgde hij dat de abt voor de duur van zijn leven molenaar was en de molenaar abt. Het is een zeer hachelijke en riskante zaak om zo voor heren te verschijnen als deze molenaar deed, en zo'n driestheid aan de dag te leggen als hij. Maar met heren is het als met de zee, waar de mens met grote risico's heen gaat, want in de grote risico's schuilen grote winsten. En het is een groot voordeel wanneer de zee goedgestemd is, en evenzo de heren: maar in beide gevallen daar op af durven gaan is niet gering, want laat er geen storm op til zijn. Sommigen hebben wel beweerd dat dit, of een dergelijk verhaal, is overkomen aan paus..., die vanwege een misstap van een van zijn abten de man opdroeg om hem de vier bovengenoemde dingen uiteen te zetten met één daarbij, namelijk wat het vreemdste avontuur was dat hem ooit was overkomen. De abt, die tijd van antwoorden had gekregen, ging naar de abdij terug en te midden van de monniken en de bekeerlingen, tot de kok en de hovenier aan toe, vertelde hij waar hij de paus op had te antwoorden; en dat ze hem daartoe met raad en daad moesten bijstaan. Ze wisten echter niets te zeggen en stonden verdwaasd te kijken. Toen zei de hovenier, die zag dat een ieder stom bleef: ‘Mijnheer de abt, omdat zij geen woord zeggen, wil ik wel degene zijn die spreekt en handelt want ik denk u uit de nood te kunnen helpen. Geeft u mij uw kleren, dan ga ik als abt, en deze monniken moeten mij volgen.’ Zo gezegd, zo gedaan. Toen hij voor de paus stond, zei hij dat de hoogte van de hemel dertig stemmen was. Van het water in de zee zei hij: ‘Laat de | |
[pagina 94]
| |
riviermonden die er water bij doen, afsluiten en dan meten.’ Van de waarde van zijn persoon zei hij: ‘Achtentwintig penningen,’ hij maakte hem twee penningen minder waard dan Christus omdat hij zijn stedehouder was. Van het vreemdste avontuur dat hij ooit had gekend zei hij: ‘Dat ik van hovenier abt geworden ben.’ En zo werd dit bevestigd. Hoe het ook gegaan is, of het nu de een èn de ander overkwam, of alleen de een, de abt is òf molenaar òf hovenier geworden. |
|