luchting. De vrouw liep naar de deur, maar in plaats van die te sluiten, bleef ze roerloos tegen de deurpost geleund staan.
‘Wat is er aan de hand?’ informeerde Arístides.
‘De terrastafeltjes moeten nog weggezet worden.’
Arístides kwam binnensmonds vloekend overeind. Om zich groot te houden zei hij, terwijl hij naar de deur liep: ‘Dat is mannenwerk.’
Toen hij op het terras kwam, sloeg hem de schrik om het hart: er stonden zo'n dertig tafeltjes met de bijbehorende stoelen en asbakken. Inwendig berekende hij dat het hem zeker een kwartier zou kosten de boel op te ruimen.
‘Als we ze buiten laten staan, worden ze gestolen,’ merkte de caféhoudster op.
Arístides ging aan de slag. Eerst haalde hij alle asbakken op. Toen begon hij aan de stoelen.
‘Niet zo onordelijk,’ protesteerde de vrouw. ‘Ze moeten netjes worden gestapeld, zodat de kelner morgen de boel kan schoonmaken.’
Arístides gehoorzaamde. Halverwege het karwei liep het zweet in straaltjes van hem af. Hij zette de tafeltjes, die van ijzer waren en loodzwaar, aan de kant. De caféhoudster stond nog steeds in de deur en als hij haar hijgend passeerde, stak ze haar hand uit en aaide hem over zijn bol. Dat gebaar schonk Arístides nieuwe moed, omdat het hem de illusie gaf de echtgenoot te zijn die zich van zijn echtelijke plichten kwijt en vervolgens zijn rechten opeist.
‘Ik kan niet meer,’ klaagde hij toen hij zag dat het terras nog steeds vol tafeltjes stond, alsof ze zich als door toverkunst vermeerderden.
‘Ik dacht dat je taaier was,’ zei de vrouw ironisch.
Arístides keek haar aan.
‘Kop op, het is bijna gebeurd,’ voegde ze er met een knipoogje aan toe.
Na verloop van een half uur had Arístides het terras ontruimd. Hij pakte zijn zakdoek en wiste het zweet af. Hij vroeg zich af of een dergelijke krachtsinspanning zijn viriliteit niet ondermijnde. Gelukkig maar dat de hele bar tot zijn beschikking stond en dat hij er met een flinke slok wel weer bovenop zou komen. Hij wilde naar binnen gaan, toen de vrouw hem tegenhield.
‘Mijn bloempot. Die laat je toch niet buiten staan?’
Ook de bloempot nog. Arístides keek naar het reusachtige bak-