De Tweede Ronde. Jaargang 16
(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Het banket
| |
[pagina 154]
| |
te steken in de belangrijkste hotels en restaurants van de stad, waar ze hem aan het verstand brachten dat er presidentiële spijzen en uitgelezen wijnen bestonden die per vliegtuig uit de wijngaarden van de Midi moesten worden aangevoerd. Toen al die details geregeld waren, stelde don Fernando enigszins beklemd vast dat hij in dat banket, waaraan honderdvijftig genodigden, veertig kelners, twee orkesten, een balletgroep en een cameraman zouden deelnemen, zijn hele fortuin had geïnvesteerd. Maar per slot van rekening verzonk elke verkwisting in het niet vergeleken bij de uitzonderlijke baten die deze soiree hem zou opleveren. ‘Een ambassade in Europa en een spoorlijn naar mijn landgoed in het binnenland, en ons fortuin is in een vloek en een zucht weer op peil,’ zei hij tot zijn vrouw. ‘Méér vraag ik niet. Ik ben een bescheiden man.’ ‘Het staat nog te bezien of de president komt,’ repliceerde zijn vrouw. Inderdaad had don Fernando tot op dat ogenblik verzuimd zijn invitatie te versturen. Voor hem volstond de wetenschap dat hij familie van de president was - een van die even vage als onbewijsbare verwantschappen van in de bergen, die men liever niet opheldert uit vrees dat ze vrucht van overspel zijn - om er rotsvast op te vertrouwen dat die zou komen. Maar voor de zekerheid nam hij bij zijn volgende bezoek aan het paleis de president toch even apart om hem onderdanig van zijn voornemen in kennis te stellen. ‘Met genoegen,’ zei de president. ‘Dat lijkt me een uitstekend idee. Maar tegenwoordig heb ik het wel heel erg druk. Ik zal mijn komst nog schriftelijk bevestigen.’ Voor don Fernando begon het wachten op die bevestiging. Om zijn ongeduld in toom te houden liet hij nog wat extra werkzaamheden uitvoeren; die gaven zijn huis het aanzicht van een paleis dat was opgetuigd voor een plechtstatige maskerade. Ten slotte kwam hij nog op het idee een portret van de president te laten schilderen - gekopieerd van een foto - dat een ereplaats kreeg op de meest in het oog vallende plek van de salon. Vier weken later kwam de toezegging. Nog nooit van zijn leven was don Fernando, die al ongerust begon te worden door het uitblijven ervan, zo opgetogen geweest. Voor hem was het een feestelijke dag, een voorproefje van het festijn dat nu wel heel dichtbij kwam. Voor hij ging slapen liep hij samen met zijn vrouw het balkon op om zijn verlichte tuin te bewonderen; deze memorabele | |
[pagina 155]
| |
dag bezegelde hij met een bucolische droom. Het landschap leek evenwel zijn gewone zintuiglijke eigenschappen verloren te hebben, want waar hij ook keek, overal zag don Fernando zijn evenbeeld, in rokkostuum en met een hoge hoed, sigaren rokend, tegen een achtergrond waarop, zoals op sommige toeristische affiches, kriskras door elkaar de monumenten van de vier belangrijkste Europese steden prijkten. Verderop, in een uithoek van zijn nachtmerrie, zag hij een trein terugkeren uit de jungle met zijn wagons topzwaar van het goud. En overal, beweeglijk en doorschijnend als het zinnebeeld van de sensualiteit, zag hij een vrouwenfiguur met de benen van een cocotte, de hoed van een markiezin, de ogen van een Tahitiaanse en volstrekt niets van zijn eigen vrouw.
*
Op de dag van het banket verschenen als eersten de ‘stillen’. Van vijf uur 's middags af vatten ze post op de straathoeken, waarbij ze zich uitsloofden om een incognito te bewaren dat vloekte met hun hoeden, hun overdreven verstrooide manier van doen en vooral dat verschrikkelijk criminele air dat detectives, geheim agenten en zo goed als alle beoefenaars van clandestiene beroepen vaak over zich krijgen. Vervolgens kwamen met tussenpozen de auto's aangereden. Daar stapten ministers, parlementariërs, diplomaten, zakenlui, verstandige mensen uit. Een portier maakte het hek voor hen open, een bode kondigde hen aan, een bediende nam hun mantels in ontvangst, don Fernando wachtte hen midden in de hal op en schudde hun de hand terwijl hij hoffelijke en diepgevoelde woorden mompelde. Toen de hele burgerij uit de omgeving voor zijn woning te hoop was gelopen en de bewoners van de huurkazernes zich verkneukelden in een feest van zulke ongewone luister, arriveerde de president. Geëscorteerd door zijn adjudanten liep hij het huis binnen; don Fernando vergat meteen alle regels van de etiquette en in een opwelling wierp hij zich zo geestdriftig in de armen van zijn compadre dat hij een van diens epauletten beschadigde. Verspreid over de salons, de gangen, het terras en de tuin maakten de genodigden grapjes en gaven schimpscheuten weg, terwijl ze zonder er erg in te hebben de veertig kisten whisky kraakten. Daarna namen ze plaats | |
[pagina 156]
| |
aan de voor hen gereserveerde tafels - aan de grootste, versierd met orchideeën, namen de president en de voorname heren plaats - en begonnen luidruchtig pratend te eten, terwijl het orkest vanuit een hoek van de salon vergeefse pogingen deed hun gesprekken met een Weens walsje te overstemmen. Halverwege het banket, toen al eer was bewezen aan de witte Rijnwijnen en de rode Middellandse-Zeewijnen in de glazen begon te vloeien, zette de reeks toespraken in. Het opdienen van de fazant zorgde voor een onderbreking. Pas aan het eind, toen de champagne al was uitgeschonken, kwam de welsprekendheid weer aan bod. De lofredes liepen uit tot aan de koffie en werden pas definitief gesmoord in de cognac. Don Fernando merkte tot zijn bezorgdheid dat het banket op kruissnelheid raakte en zijn eigen wetmatigheid volgde, maar dat hij niet de gelegenheid kreeg de president in vertrouwen te nemen. Hoewel hij tegen alle regels van het protocol in links van de eregast plaats had genomen, vond hij geen geschikt moment voor een apartje. Tot overmaat van ramp gingen na het eten de disgenoten van tafel en om de digestie te bevorderen vormden ze slaperige groepjes; daardoor zag hij, als gastheer, zich verplicht van de ene groep naar de andere te rennen om met pepermuntlikeur, schouderklopjes, sigaren en paradoxen hun levensgeesten weer op te wekken. Eindelijk, rond middernacht, toen een zwaar beschonken minister van Binnenlandse Zaken zich tot een spectaculaire aftocht genoopt zag, slaagde don Fernando erin de president mee te tronen naar het muziekkamertje en daar, zittend op een van die canapés waarop men aan het hof van Versailles aan een prinses zijn liefde verklaarde of een coalitie ongedaan maakte, fluisterde hij hem zijn bescheiden verzoek in het oor. ‘Maar natuurlijk,’ antwoordde de president. ‘Binnenkort komt uitgerekend de ambassade in Rome vrij. Morgen zal ik tijdens de ministerraad uw benoeming voorstellen, dat wil zeggen, ik zal die erdoor drukken. En wat de spoorlijn betreft, ik weet dat een Kamercommissie al maanden over dat project discussieert. Overmorgen zal ik alle leden en uzelf op mijn kantoor ontbieden om die zaak op de meest geschikte manier af te ronden.’ Een uur later trok de president zich terug, niet zonder zijn beloften te herhalen. Zijn ministers, parlementsleden, enzovoort, volgden hem, in de door het gebruik vereiste volgorde. Om twee uur | |
[pagina 157]
| |
's ochtends hingen nog een paar hovelingen zonder titel in de bar rond, wachtend tot nog een fles werd ontkurkt of tot ze ongezien een zilveren asbak konden verdonkeremanen. Pas om drie uur waren don Fernando en zijn vrouw weer alleen. Tussen de restanten van hun immense festijn zaten ze tot aan het ochtendkrieken indrukken uit te wisselen en grootse plannen te smeden. Ten slotte gingen ze slapen in de overtuiging dat nooit een heer uit Lima een glorierijker feest had gegeven en dat niemand zijn fortuin met meer overleg op het spel had gezet. Om twaalf uur 's middags schrok don Fernando wakker door het geroep van zijn vrouw. Toen hij zijn ogen opende, zag hij haar de slaapkamer binnenstormen, wapperend met een opengevouwen krant. Hij griste ze uit haar handen, las de koppen en zonder een kreet te slaken viel hij flauw op het bed. In de vroege ochtend had een minister het feest aangegrepen om een coup uit te voeren en de president tot aftreden te dwingen. |
|