| |
| |
| |
Uit het leven van een onbemiddeld componist
Hector Berlioz
(Vertaling Martin de Haan)
Feuilletons en meesterwerken
Het had me vrij veel tijd gekost de muziek van Benvenuto Cellini te schrijven, en als een vriend me niet te hulp was gekomen, had ik het werk niet af kunnen hebben op het vastgestelde tijdstip. Om een opera te schrijven moet je vrij zijn van elke andere bezigheid, dat wil zeggen voor min of meer lange tijd verzekerd zijn van je bestaan. Ik bevond me echter allerminst in die positie; ik verdiende slechts bij de dag mijn brood met de artikelen die ik publiceerde in verschillende kranten, en waarvan het schrijven al mijn tijd in beslag nam. Ik probeerde wel twee maanden aan mijn partituur te wijden, bij de eerste aanval van de koorts die ze mij bezorgde; maar al snel rukte de meedogenloze nooddruft de componistenpen uit mijn hand en verving die met geweld door die van de criticus. Dat deed mijn hart onbeschrijflijk veel pijn. Maar ik mocht niet aarzelen, ik had een vrouw en een kind, kon ik die het noodzakelijke laten ontberen? In de diepe verslagenheid waarin ik gedompeld was, heen en weer geslingerd tussen aan de ene kant de nood en aan de andere de muzikale ideeën die ik gedwongen was weg te duwen, had ik zelfs de moed niet meer om mijn gehate taak van veelschrijver te vervullen.
Ik was verzonken in de allersomberste overpeinzingen toen Ernest Legouvé me kwam opzoeken. ‘Hoever is uw opera?’ vroeg hij me. ‘Ik heb het eerste bedrijf nog niet af. Ik kan geen tijd vinden om eraan te werken.’ ‘Maar als u die tijd wel had...’ ‘Waarachtig, dan zou ik van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat schrijven.’ ‘Wat heeft u nodig om uw handen vrij te hebben?’ ‘Tweeduizend francs die ik niet bezit.’ ‘En als iemand.... Als u ze... Kom, helpt u mij toch eens.’ ‘Wat? Wat bedoelt u?’ ‘Nou, als een vriend van u ze u zou lenen...’ ‘Aan welke vriend zou ik zo'n bedrag kunnen vragen?’ ‘U hoeft er niet om te vragen, ik bied het u aan!’ Mijn vreugde laat zich raden. De volgende dag leende Legouvé
| |
| |
mij inderdaad die tweeduizend francs, die me in staat stelden Benvenuto af te maken. Edele ziel! Waardige en innemende man! Voortreffelijk schrijver als hij was, zelf kunstenaar, had hij een vermoeden gehad van mijn martelgang, en met zijn geraffineerde fijngevoeligheid vreesde hij mij te kwetsen door me de middelen te bieden om daar een einde aan te maken!... Alleen kunstenaars begrijpen elkaar zo... En ik heb het geluk gehad, er meerdere te ontmoeten die me op dezelfde manier te hulp zijn gekomen.
Paganini was terug van zijn reis naar Sardinië toen Benvenuto werd afgeslacht in de Opera. Hij woonde die afschuwelijke voorstelling bij, ging diep bedroefd weg en durfde achteraf te zeggen: ‘Als ik directeur van de Opera was, zou ik die jongeman vandaag nog uitnodigen om nòg drie partituren voor me te schrijven, ik zou hem van te voren uitbetalen en daarmee een gouden transactie sluiten.’
Het fiasco van de opera, en meer nog de woedeaanvallen die ik had gekregen en ingehouden tijdens de eindeloze repetities, hadden mij een ontsteking aan de bronchiën bezorgd. Ik moest het bed houden en mocht niets meer doen. Maar we moesten toch leven, mijn gezin en ik. Een krachtsinspanning was onvermijdelijk, en ik besloot twee concerten te geven in de zaal van het Conservatorium. Het eerste dekte nauwelijks de kosten. Om de recette van het tweede op te drijven, kondigde ik in het programma mijn twee symfonieën aan, de Fantastique en Harold. Ondanks de slechte gesteldheid waarin ik door mijn hardnekkige bronchitis verkeerde, voelde ik me nog sterk genoeg om dat concert te dirigeren, dat plaatsvond op 16 december 1838.
Paganini woonde het bij, en hier volgt het relaas van het beroemde avontuur waarover zoveel tegenstrijdige meningen zijn verkondigd, en zoveel boosaardige leugens zijn verzonnen en verspreid. Ik heb verteld hoe Paganini, voor hij Parijs verliet, mij had aangezet tot het componeren van Harold. Deze symfonie, die tijdens zijn afwezigheid meermalen was uitgevoerd, had sinds zijn terugkeer bij geen van mijn concerten op het programma gestaan, hij kende het werk derhalve niet en hoorde het die dag voor het eerst.
Het concert was net afgelopen - ik was uitgeput en bezweet, en ik trilde van top tot teen - toen Paganini bij de orkestdeur hevig gebarend op mij afkwam, gevolgd door zijn zoon Achille. Tengevolge van de ziekte aan zijn strottehoofd, waaraan hij gestorven is, was hij toen zijn stem al volledig kwijt, en wanneer hij niet
| |
| |
ergens was waar volmaakte stilte heerste, kon alleen zijn zoon verstaan of veeleer raden wat hij zei. Hij gaf een teken aan het kind, dat op een stoel klom, zijn oor vlak bij zijn vaders mond hield en aandachtig naar hem luisterde - waarna Achille weer naar beneden kwam en zich tot mij wendde: ‘Mijn vader,’ zei hij, ‘draagt mij op u te verzekeren, meneer, dat hij nog nooit van zijn leven zo onder de indruk is geweest van een concert, dat hij ondersteboven is van uw muziek en dat hij zich voor u op de knieën zou werpen om u te bedanken, als hij zich niet zou inhouden.’ Bij het horen van die vreemde woorden maakte ik een gebaar van ongeloof en verwarring; maar Paganini greep mijn arm, rochelde aldoor ja! ja! met wat hij nog aan stem over had en sleepte mij zo het podium op, waar nog veel van mijn musici waren, knielde neer en kuste mijn hand. Ik hoef denk ik niet te zeggen, wat voor roes zich van mij meester maakte; ik vermeld het feit, dat is alles.
Toen ik in deze staat van extreme opwinding naar buiten ging, waar een zeer vinnige kou heerste, kwam ik Armand Bertin tegen op de boulevard; ik bleef een tijdje staan om hem de scène te verhalen die zich zojuist had afgespeeld, werd bevangen door de kou en ging naar huis, waar ik nog zieker dan tevoren terugdook in mijn bed. De volgende dag was ik alleen in mijn slaapkamer, toen ik de kleine Achille zag binnenkomen. ‘Het zal mijn vader zeer spijten,’ zei hij me, ‘te vernemen dat u nog steeds ziek bent, en als hij niet zelf zo onwel was, was hij u komen opzoeken. Hier heeft u een brief die hij mij opgedragen heeft u te brengen.’ Toen ik hem open wilde maken, hield het kind mij tegen: ‘U mag geen antwoord geven, mijn vader heeft me gezegd dat u dit moest lezen als u alleen was.’ En terstond ging hij naar buiten.
Ik nam aan dat het ging om een brief met felicitaties en complimenten, maakte hem open en las:
| |
[18 december 1838]
Mio caro amico,
Beethoven spento non c'era che Berlioz che potesse farlo rivivere; ed io che ho gustato le vostre divine composizioni degne d'un genio qual siete, credo mio dovere di pregarvi a voler accettare, in segno del mio omaggio, venti mila franchi, i quali vi saranno rimessi dal signor baron de Rothschild dopo che gli avrete presentato l'acclusa. Credete mi sempre
il vostro affezionatissimo amico, Nicolò Paganini
Parigi, 18 dicembre 1838.
| |
| |
[Mijn beste vriend,
Toen Beethoven was overleden, kon slechts Berlioz hem doen herleven; en ik die genoten heb van uw goddelijke composities, een genie zoals u waardig, acht het mijn plicht u te verzoeken, als teken van mijn hulde twintigduizend francs te willen accepteren, welke u ter hand gesteld zullen worden door de Baron de Rothschild nadat u hem de bijgesloten brief aangeboden hebt. Gelooft u mij altijd
uw meest toegenegen vriend, Nicolò Paganini.
Parijs, 18 december 1838]
Ik ken genoeg Italiaans om een dergelijke brief te begrijpen, de onverwachte inhoud ervan verraste me echter zodanig, dat mijn gedachten in de war raakten en de betekenis mij volledig ontging. Maar er zat een aan Rothschild geadresseerd briefje bij ingesloten, en zonder te bedenken dat ik een indiscretie beging, maakte ik dat in aller ijl open. De schaarse Franse bewoordingen luidden:
Meneer de baron,
Ik verzoek u zo goed te willen zijn, de heer Berlioz de twintigduizend franc te overhandigen die ik gisteren bij u in bewaring heb gegeven.
Hoogachtend, Paganini
Pas toen ging mij een licht op en blijkbaar werd ik flink bleek, want mijn vrouw, die op dat moment binnenkwam en me aantrof met een brief in mijn hand en met een ontsteld gezicht, riep uit: ‘Och kom, wat is er nu weer? Weer een nieuwe ramp? Moed houden! We hebben al meer doorstaan!’ ‘Nee, nee, integendeel!’ ‘Wat dan?’ ‘Paganini...’ ‘Nou?’ ‘Hij stuurt me... twintigduizend franc!...’ ‘Louis! Louis!’ roept Henriette buiten zichzelf, en ze rent weg om mijn zoon te halen, die in de aangrenzende salon aan het spelen was, ‘come here, come with your mother, kom de lieve Heer bedanken voor wat hij voor je vader gedaan heeft!’ En mijn vrouw en mijn zoon komen samen aanhollen en vallen op de vloer voor mijn bed - de moeder bidt, het verbaasde kind vouwt naast haar zijn kleine handjes... O Paganini!!! Wat een scène!... Waarom heeft hij die niet kunnen zien?!
| |
| |
Het eerste wat in mij opkwam was, zoals men zich kan indenken, hem terug te schrijven, aangezien ik onmogelijk weg kon. Mijn brief heeft mij altijd zo ontoereikend geleken, zover beneden wat ik voelde, dat ik hem hier niet durf weer te geven. Er zijn situaties en gevoelens die je verpletteren...
Weldra had het gerucht van Paganini's weldaad zich door Parijs verspreid, en mijn woning werd het trefpunt van massa's kunstenaars, die elkaar twee dagen lang afwisselden, brandend van nieuwsgierigheid om de fameuze brief te zien en van mij bijzonderheden te vernemen over zo'n buitengewone omstandigheid. Iedereen feliciteerde me; een van hen gaf blijk van een zekere jaloerse ergernis, niet jegens mij maar jegens Paganini. ‘Ik ben niet rijk,’ zei hij, ‘anders zou ik hetzelfde hebben gedaan.’ Hij is violist, dat is waar. Dit is het enige voorbeeld dat ik ken van een opwelling van eerbare afgunst. Daarna kwamen de commentaren, de ontkenningen en de woede van mijn vijanden los, hun leugens, de uitbarstingen van vreugde en het triomfgevoel van mijn vrienden, de brief die Janin me schreef, zijn prachtige en sprekende artikel in het Journal des débats, de beledigingen waarmee een paar ellendelingen mij vereerden, de lasterlijke verdachtmakingen aan het adres van Paganini, de ontketening en de botsing van talrijke goede en slechte hartstochten.
Temidden van zo'n opwinding en met het hart vervuld van zoveel onstuimige gevoelens, beefde ik van ongeduld omdat ik mijn bed niet uit kon. Na zes dagen, toen ik me wat beter voelde, hield ik het tenslotte niet meer uit, kleedde me aan en vloog naar de Néothermes in de rue de la Victoire, waar Paganini toen verbleef. Er werd me gezegd dat hij alleen in de biljartkamer rondliep. Ik ga naar binnen, we omhelzen elkaar zonder een woord te kunnen uitbrengen. Na een paar minuten, toen ik stamelend in weet-ik-wat-voor termen mijn dank betuigde, onderbrak Paganini, die ik dankzij de stilte van de kamer waarin we ons bevonden kon verstaan, mij met de volgende woorden:
‘Begint u daar niet meer over! Nee, houdt u het hierbij! Het is de diepste voldoening die ik in mijn leven ondervonden heb; nooit zult u weten met wat voor emoties uw muziek mij heeft geroerd; het is zoveel jaren geleden dat ik iets dergelijks heb ervaren!...’ ‘Ah!’ voegde hij daaraan toe, terwijl hij krachtig met zijn vuist op het biljart sloeg, ‘nu zullen de mensen die tegen u samenspanden niets meer durven zeggen; want ze weten dat ik er verstand van
| |
| |
heb en dat ik niet bepaald ben wat men in uw taal aisé noemt!’
Wat verstond hij onder die woorden? Wou hij zeggen: ‘Ik ben niet makkelijk door muziek te ontroeren,’ of: ‘Ik ben niet makkelijk in het uitgeven van mijn geld,’ of juist: ‘Ik ben niet welgesteld?’
De schampere toon waarmee hij zijn zin eruit gooide, maakt volgens mij die laatste interpretatie onaanvaardbaar.
Hoe het ook zij, de grote kunstenaar vergiste zich: zijn autoriteit alleen, hoe groot die ook was, kon de zotten en de kwaadwilligen niet tot zwijgen brengen. Hij kende het Parijse rapalje niet goed, en dat zat me weldra des te harder blaffend op de hielen. Een natuurkenner heeft gezegd dat bepaalde honden ooit aanspraak maakten op de menselijke status - ik geloof dat er een veel groter aantal mensen is dat aanspraak maakt op de status van hond.
Toen mijn schulden betaald waren en ik zag dat ik nog steeds de bezitter was van een zeer aanzienlijke som gelds, was mijn enige gedachte, die voor muzikale doeleinden te gebruiken. Ik moet met alle andere bezigheden ophouden, zei ik tegen mezelf, en een meesterwerk schrijven, nieuw en weids van opzet, een groots en hartstochtelijk werk, vol fantasie ook, waardig kortom om te worden opgedragen aan de vermaarde kunstenaar aan wie ik zoveel te danken heb. Terwijl ik over dit plan piekerde zag Paganini, wiens gezondheid verslechterde in Parijs, zich genoodzaakt weer naar Marseille te vertrekken, en vandaar naar Nice, vanwaar hij helaas niet meer is teruggekeerd. Ik opperde in brieven aan hem verschillende onderwerpen voor de grote compositie waarover ik dacht en waarover ik hem had gesproken.
‘Ik kan u daar geen enkel advies over geven,’ antwoordde hij me, ‘u weet beter dan wie ook wat u het beste uitkomt.’
Tenslotte, na een vrij lange tijd van besluiteloosheid, kwam ik op het idee van een symfonie met koren, zangsolo's en een recitatief voor koor, waarvan Shakespeares toneelstuk Romeo and Juliet het sublieme en nog altijd nieuwe onderwerp zou vormen. Ik schreef in proza de gehele tekst die bestemd was voor de zang tussen de stukken instrumentale muziek; Émile Deschamps, met zijn gewone, innemende welwillendheid en zijn buitengewone vaardigheid, zette hem in verzen over, en ik begon.
Ah! Geen feuilletons meer, dit keer, of tenminste bijna niet meer; ik had geld, Paganini had het me gegeven om muziek te maken, en die maakte ik. Ik werkte gedurende zeven maanden aan mijn symfonie, zonder enige onderbreking van meer dan drie of vier dagen op de dertig, om welke reden dan ook.
| |
| |
Welk een intens leven leidde ik al die tijd! Hoe krachtig zwom ik over die grote zee van poëzie, geliefkoosd door de dolle bries der verbeelding, onder de warme stralen van die liefdeszon, door Shakespeare ontstoken, en mezelf sterk genoeg achtend om het wondereiland te bereiken, waar de tempel van de zuivere kunst zich verheft!
Het is niet aan mij te beslissen of ik daarin geslaagd ben. In zijn toenmalige vorm werd het werk driemaal achter elkaar onder mijn leiding uitgevoerd in het Conservatorium, en driemaal bleek het een groot succes. Toch voelde ik meteen dat ik er veel aan zou moeten verbeteren en ik zette me ertoe, het van alle kanten serieus te bestuderen. Tot mijn grote spijt heeft Paganini het stuk nooit gehoord en nooit onder ogen gehad. Ik hoopte nog altijd hem naar Parijs te zien terugkeren, daarnaast wachtte ik ermee hem de symfonie toe te sturen tot die helemaal voltooid en in druk verschenen was; en ondertussen stierf hij in Nice, mij samen met zoveel andere schrijnende smarten het verdriet nalatend, dat ik niet wist of hij zich had kunnen herkennen in het werk dat vooral was geschreven om hem te behagen en met de bedoeling in zijn eigen ogen te rechtvaardigen wat hij had gedaan voor de componist. Ook hij leek het zeer te betreuren dat hij Roméo et Juliette niet kende, en hij zei me dat in zijn brief uit Nice van 7 januari 1840, waarin deze zin stond: ‘Nu is alles in orde, de afgunst kan er alleen nog maar het zwijgen toe doen.’ Arme, dierbare, grote vriend! Gelukkig heeft hij nooit de afschuwelijke stompzinnigheden gelezen die in verschillende Parijse kranten werden geschreven over de opzet van het werk, de inleiding, het adagio, de fee Mab, het relaas van pater Laurence. De een verweet me dat het ondernemen van deze nieuwe symfonievorm een buitensporigheid was, de ander hoorde in het scherzo van de fee Mab slechts een grotesk gepiep dat leek op dat van slecht geoliede spuiten. Een derde, sprekend over de liefdesscène, over het adagio, het stuk dat driekwart van de Europese musici die het kennen nu hoger aanslaan dan alles wat ik geschreven heb, verzekerde dat ik Shakespeare niet had begrepen!!! De van dwaasheid opgeblazen pad! Bewijs me dat maar eens...
Nooit heeft zulke onverwachte kritiek mij zo diep gekwetst! En zoals gewoonlijk heeft geen van de aristarchen die voor of tegen dit werk schreven, mij gewezen op ook maar één van de fouten die ik later achtereenvolgens verbeterd heb, toen ik in staat was ze te erkennen.
| |
| |
Frankoski (de secretaris van Ernst) had me in Wenen opmerkzaam gemaakt op het slechte en te plotselinge einde van het scherzo van de fee Mab, en ik schreef voor dat stuk de huidige coda en vernietigde de eerste.
Op advies van d'Ortigue, geloof ik, werd er een flinke coupure aangebracht in het relaas van pater Laurence dat door de lengte nogal koel was geworden; ik had me namelijk laten meeslepen door het te grote aantal verzen dat de dichter had geleverd. Alle overige wijzigingen, toevoegingen en inkortingen heb ik eigener beweging gemaakt, door de uitwerking van het totale werk en van de details grondig te bestuderen bij beluistering ervan in Parijs, Berlijn, Wenen en Praag. Ik mag dan geen verdere uit te wissen smetten hebben gevonden, ik heb in ieder geval zo oprecht mogelijk gezocht en al mijn scherpzinnigheid gebruikt om ze te ontdekken.
Wat kan een scheppend kunstenaar nog meer doen, behalve zichzelf eerlijk bekennen dat hij niet beter zou kunnen, en zich neerleggen bij de onvolmaaktheden van zijn werk? Toen ik zover was gekomen, maar dan ook geen moment eerder, werd de symfonie Roméo et Juliette gepubliceerd.
|
|