De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Het testament opgemaakt te HeiligenstadtGa naar voetnoot*
| |
[pagina 113]
| |
die bezitten of ooit bezeten hebben - o, ik kan het niet. Vergeef me dus wanneer u me ziet wegsluipen waar ik me gaarne onder u had gemengd. - Mijn ongeluk is nog eens zo pijnlijk wanneer ik daarin wordt miskend. Mij is de verstrooiing van menselijk gezelschap, fijnzinnige conversatie, wederzijdse ontboezemingen ontzegd; bijna uitsluitend voorzover de hoogste noodzaak het gebiedt, kan ik mij nog in gezelschap begeven. Ik moet leven als een balling, en kom ik ooit in gezelschap, dan word ik op slag bevangen door een hete benauwdheid, omdat ik bang ben het gevaar te lopen dat mijn toestand wordt opgemerkt - en zo was het ook het afgelopen halfjaar dat ik op het land heb doorgebracht, op aanraden van mijn verstandige arts, om mijn gehoor zoveel mogelijk te sparen. Dit advies strookte eigenlijk al met mijn natuurlijke dispositie van de laatste tijd, ofschoon ik me, gedreven door behoefte naar gezelschap, toch soms verleiden liet om het op te zoeken; maar wat een vernedering als er iemand naast mij stond die in de verte hoorde fluitspelen terwijl ik niets hoorde, of als iemand de herder zijn lied hoorde zingen terwijl ik opnieuw niets hoorde. Zulke ervaringen brachten mij de vertwijfeling nabij. Het had weinig gescheeld of ik had zelf een eind aan mijn leven gemaakt - alleen de kunst weerhield me daarvan. Neen, het kwam me onmogelijk voor de wereld te verlaten zolang ik nog niet al datgene had voorgebracht waartoe ik mij geroepen voelde, en zo rekte ik dit ellendige, echt ellendige leven. Een lichaam zo vatbaar voor prikkels dat elke wat snelle verandering mij uit mijn beste toestand in de slechtste kan brengen: geduld, zo zegt men, moet ik thans tot mijn leidraad maken. Ik zal volharden (blijvend hoop ik - moet ik mij voornemen) tot het de onverbiddellijke schikgodinnen behaagt de draad te breken: misschien gaat het beter, misschien niet - ik berust. Ertoe te worden gedwongen nu al, op mijn achtentwintigste, een filosoof te zijn, dat is niet gemakkelijk, en voor de kunstenaar moeilijker dan voor ieder ander. God, gij ziet omlaag naar mijn innerlijk; gij kent het, gij weet dat daar mensenliefde en de neiging om goed te doen huizen. O gij mensen, wanneer u dit ooit leest, bedenkt dan dat u mij onrecht hebt aangedaan, en wie van u ongelukkig is, trooste zich ermee een lotgenoot te hebben gevonden die ondanks al zijn lichamelijke gebreken toch alles heeft gedaan wat in zijn vermogen lag om in de rijen der verheven kunstenaars en hoogstaande mensen te worden opgenomen. Mijn beide broers Carl en [Johann], willen jullie zodra ik dood ben, en professor Schmidt leeft nog, namens | |
[pagina 114]
| |
mij aan hem vragen mijn ziekte te beschrijven en dit hier beschreven papier bij die ziektegeschiedenis te voegen, opdat de wereld na mijn dood althans zoveel mogelijk met mij worde verzoend. Ook verklaar ik jullie beiden hierbij tot erfgenamen van mijn kleine vermogen (als men het zo noemen kan). Deelt het naar billijkheid en verdraagt en helpt elkaar. Dat wat jullie tegen mijn zin hebt gedaan, is je allang weer vergeven, dat weet je. Jou, broeder Carl, dank ik in het bijzonder voor de aanhankelijkheid die je me in deze laatste tijd hebt bewezen. Het is mijn wens dat jullie een beter, zorge-[‘lijker’ doorgestreept]-lozer leven vergund zal zijn dan mij. Leert je kinderen deugdzaam te zijn, want dat alleen kan gelukkig maken, geld niet, ik spreek uit ervaring. Het was de deugd die me in mijn ellende heeft opgebeurd, aan haar, naast mijn kunst, is het te danken dat ik niet door zelfmoord mijn leven heb beëindigd. Vaarwel en bemint elkaar. Al mijn vrienden dank ik, in het bijzonder vorst Lichnowski en professor Schmidt. De instrumenten van vorst L., daarvan heb ik het liefst dat ze bij een van jullie worden bewaard, maar laat daarover tussen jullie geen onenigheid ontstaan. En mochten ze jullie ooit tot enig groter nut kunnen dienen, verkoop ze dan maar - wat ben ik blij dat ik jullie ook vanuit het graf nog van dienst kan zijn. Zo is het dan gedaan. Vol vreugde spoed ik mij de dood tegemoet - mocht hij komen voordat ik de gelegenheid heb gehad al mijn kunstzinnige vaardigheden te ontplooien, dan komt hij me ondanks mijn harde lot toch nog te vroeg, en ik zou wensen dat hij later kwam. Maar ook dan ben ik tevreden: verlost hij me immers niet uit een oneindig lijden? Kom wanneer ge maar wilt, ik treed u onvervaard tegemoet. Vaarwel en vergeet me niet geheel in de dood - dat heb ik wel aan jullie verdiend, omdat ik tijdens mijn leven vaak aan jullie heb gedacht in de hoop je gelukkig te maken. Weest het - Ludwig van Beethoven Heiglnstadt, de 6de oktober 1802
Heiglnstadt de 10de oktober 1802 - Hierbij neem ik dan afscheid van je - en met verdriet, - ja, de dierbare Hoop - die ik naar hier had meegenomen, dat ik althans tot op zekere hoogte zou genezen - zij moet mij nu geheel en al verlaten, zoals de bladeren afvallen in de herfst, verwelkt; zo is - ook zij voor mij verdord, haast zoals ik hier gekomen ben - vertrek ik ook weer - zelfs de opgetogenheid - die me dikwijls op mooie zomerdagen bezield heeft - is ver- | |
[pagina 115]
| |
dwenen - o Voorzienigheid - laat ooit op een fraaie dag de vreugde aan me verschijnen - zo lang reeds is de ware, van binnen klinkende vreugde me vreemd - o wanneer - o wanneer o Godheid - zal ik haar in deze tempel van natuur en mens weer voelen, - nooit weer? - nee - o dat ware te wreed. - - [in margine:] Voor mijn broers Carl en [Johann] na mijn dood te lezen en af te handelen. |
|