De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Orlando Furioso
| |
65Or l'alta fantasia, ch'un sentier solo
Non vuol ch'i'segua ognor, quindi mi guida,
E mi ritorna ove il moresco stuolo
Assorda di rumor Francia c di grida,
D'intorno il padiglione ove il figliuolo
Del re Troiano il santo Impero sfida,
E Rodomonte audace se gli vanta
Arder Pangi e spianar Roma santa
| |
66Toen Agramante hoorde dat er troepen
De kust bereikten vanuit Engeland,
Heeft hij Marsilio bij zich geroepen,
Sobrino, en nog menig commandant.
Hun raad was 't leger naar Parijs te roepen
Tot zij die vesting hadden overmand.
Men zou die onderneming niet licht klaren,
Wanneer de Engelsen genaderd waren.
| |
66Venuto ad Agramante era all'orecchio,
Che già l'Inglesi avean passato il mare:
Però Marsilio c il re del Garbo vecchio
E gli altri capitan fece chiamare.
Consiglian tutti a far grande apparecehio,
Si che Parigi possino espugnare.
Ponno esser certi che più non s'cspugna,
Se nol fan prima che l'aiuto giugna.
| |
[pagina 136]
| |
67De vorst had vele ladders laten halen
Uit dorpen en gehuchten in het rond,
En boten, bruggen, veel materialen
Die men toen voor de aanval bruikbaar vond,
Als rijswerk, planken, balken, bomen, palen;
En zelf nam hij zijn plaats in aan het front,
Waar hij de linie vormde, voor de wallen,
Die de Parijse vesting aan moest vallen.
| |
67Già scale innumerabili per questo
Da' luoghi intorno avea fatto raccorre,
Ed asse e travi, e vimine contesto,
Che lo potean a diversi usi porre;
E navi e ponti: e più facea che il resto,
Il primo e il secondo ordine disporre
A dar l'assalto; ed egli vuol venire
Tra quei che la città denno assalire
| |
68Daags voor de grote aanval van de Moren
Zond keizer Karel alom in Parijs
Het volk ter kerke om de mis te horen
Van priesters in het wit of zwart of grijs;
Om, na gebiecht te hebben, kort tevoren,
Gereed voor vagevuur of paradijs,
Zich daarna ter communie te begeven:
Men wist niet wie de strijd zou overleven.
| |
68L'imperatore il dì che 'l dì precesse
De la battaglia, fe' dentro a Parigi
Per tutto celebrare uffici e messe
A preti, a frati bianchi, neri e bigi;
E le gente che dianzi eran confesse,
E di man tolte agl'inimici stigi,
Tutti communicar, non altramente
Ch'avessino a morir il dì seguente
| |
69Zelf is hij naar de grootste kerk gereden,
Zijn edelen en ridders aan zijn zij,
Alwaar hij deelnam aan de plechtigheden
Als glanzend voorbeeld voor de burgerij.
Daar heeft hij met geheven blik gebeden
En met gevouwen handen. ‘Heer,’ zei hij,
‘Ik ben een zondaar; wil slechts mij kastijden
En laat om mij Uw trouwe volk niet lijden.
| |
69Ed egli tra baroni e paladini,
Principi ed oratori, al maggior tempio
Con molta religione a quei divini
Atti intervenne, e ne diè agli altri esempio.
Con le man giunte e gli occhi al ciel supini,
Disse. ‘Signor, ben ch'io sia iniquo ed empio,
Non voglia tua bontà, pel mio fallire,
Che 'l tuo popul fedele abbia a patire
| |
70‘Doch zendt Gij ons Uw straf voor onze zonden
En is ons leed Uw goddelijk gebod,
Laat ons niet door Uw vijanden verwonden,
Maar wil ons straffen met een ander lot:
Want richten zij ons in de strijd te gronde,
Waar wij bekend staan als Uw volk, o God,
Dan zullen al die heidenen vermoeden
Dat Gij onmachtig waart ons te behoeden.
| |
70‘E se gli è tuo voler ch'egli patisca,
E ch'abbia il nostro error degni supplici,
Almeno la punizion si differisca
Sì, che per man non sia de' tuoi nemici;
Che quando lor d'uccider noi sortisca,
Che nome avemo pur d'esser tuo' amici,
I pagani diran che nulla puoi,
Che perir lasci i partigiani tuoi.
| |
[pagina 137]
| |
71‘En waar zich één slechts tegen U verzette,
Daar lopen er dan spoedig honderd rond
Die overheersen met hun valse wet en
Het volk verjagen dat Uw woord verkondt.
Wil hen beschermen die de Moor beletten
Bezit te nemen van Uw graf, de hond,
En die de Kerk van Rome niet verzaken,
Maar met haar stedehouders goed bewaken.
| |
71‘E per un che ti sia fatto ribelle,
Cento ti si faran per tutto il mondo;
Tal che la legge falsa di Babelle
Caccerà la tua fede e porrà al fondo.
Difendi queste genti, che son quelle
Che 'l tuo sepulcro hanno purgato e mondo
Da' brutti cani, e la tua santa Chiesa
Con li vican suoi spesso difesa.
| |
72‘De schaal is zo met onze schuld beladen
Dat geen verdienste daar gewicht in legt;
Wij weten dat, om onze euveldaden,
Gij Uw vergiffenis aan ons ontzegt:
Wellicht hangt op den duur door Uw genade,
Dat groot geschenk, toch nog de weegschaal recht;
Wij weten dat wij dat verwachten mogen,
Daar wij vertrouwen op Uw mededogen.’
| |
72‘So che i meriti nostri atti non sono
A satisfare al debito d'un'oncia;
Né devemo sperar da te perdono,
Se riguardiamo a nostra vita sconcia:
Ma se vi aggiugni di tua grazia il dono,
Nostra ragion fia ragguagliata e concia,
Né de 'l tuo aiuto disperar possiamo,
Qualor di tua pietà ci ricordiamo.’
| |
73Dit liet de toegewijde keizer horen,
Vol diep berouw en onderworpenheid.
Hij zei nog meer en heeft een eed gezworen
Die paste bij zijn status en zijn pleit.
Dat vurige gebed ging niet verloren:
Zijn goede engel bleek terstond bereid
Om op zijn wieken naar de Heer te tijgen,
Opdat Hij van die beden weet zou krijgen.
| |
73Così dicea l'imperator devoto,
Con umiltade e contrizion di core.
Giunse altri prieghi e convenevol voto
Al gran bisogno e all'alto suo splendore
Non fu il caldo pregar d'effetto voto;
Però che 'l genio suo, l'angel migliore,
I prieghi tolse e spiegò al ciel le penne,
Ed a narrare al Salvator li venne.
| |
74Er zijn op dat moment talloze beden
Door vele boodschappers naar God gebracht,
Want elke heilige kwam aangetreden,
Het aangezicht door medelij verzacht,
En deelde God zijn groot verlangen mede
Dat Hij, met al Zijn liefde en Zijn macht,
De Christenen Zijn hulp niet liet ontberen,
Die zij zo vurig bleken te begeren.
| |
74E furo altri infiniti in quello istante
Da tali messagger portati a Dio;
Che come gli ascoltar l'anime sante,
Dipinte di pietade il viso pio,
Tutte miraro il sempiterno Amante,
E gil mostraro il commun loro disio,
Che la giusta orazion fosse esaudita
Del populo cristian che chiedea aita.
| |
[pagina 138]
| |
75De grote God, die zich nooit lang laat smeken,
Kreeg mededogen; met geheven hand
Liet Hij toen bij zich komen, met een teken,
De engel Michaël, zijn afgezant.
‘Ga naar de legers die de zeilen streken,’
Zo zei hem God, ‘op het Picardisch strand,
En breng ze snel naar de Parijse wallen,
Zonder dat dat de vijand op zal vallen.
| |
75E la Bontà ineffabile, ch'invano
Non fu pregata mai da cor fedele,
Leva gli occhi pietosi, e fa con mano
Cenno che venga a sé l'angel Michele.
‘Va,’ gli disse, ‘all'esercito cristiano
Che dianzi in Picardia calò le vele,
E al muro di Parigi l'appresenta
Sì, che 'l campo nimico non lo senta.
| |
76‘Zoek eerst de Stilte om haar hulp te vragen,
Uit naam van mij, bij deze zware taak;
Zij zal je zeker in je streven schragen,
Steeds aan je zijde, voor de goede zaak.
Dan laat je je op snelle wieken dragen
Naar waar de Tweedracht woont, voor ruggespraak:
Vraag haar, vuurslag en tonder zo te richten
Dat zij in 't kamp der Moren branden stichten;
| |
76‘Truova prima il Silenzio, e da mia parte
Gli dì che teco a questa impresa venga;
Ch'egli ben proveder con ottima arte
Saprà di quanto proveder convenga.
Fornito questo, subito va in parte
Dove il suo seggio la Discordia tenga:
Dille che l'esca e il fucil seco prenda,
E nel campo de' Mori il fuoco accenda;
| |
77‘Verzoek haar of zij tussen die soldaten
Zo'n net van tweedracht en verwarring weeft,
Dat zij elkander vreselijk gaan haten
En vechten tot er velen zijn gesneefd
Of toornig of gewond het kamp verlaten,
Zodat hun vorst maar weinig aan ze heeft.’
Waarop de goede engel niets meer zeide
En zich vanuit de hemel neer liet glijden.
| |
77‘E tra quei che vi son detti più forti
Sparga tante zizzanie e tante liti,
Che combattano insieme; ed altri morti,
Altri ne sieno presi, altri feriti,
E fuor del campo altri lo sdegno porti
Sì che il lor re poco di lor s'aiti.’
Non replica a tal detto altra parola
Il benedetto augel, ma dal ciel vola.
| |
78Waar Michaël ook zweefde, daar verdwenen
De wolken, en daar werd de hemel licht.
Er was een aureool rond hem verschenen,
Fel lichtend, als des nachts een bliksemschicht.
De hemelse koerier klapwiekte henen
Met in zijn hoofd het goddelijk bericht,
Te brengen aan de vijandin der woorden,
Verblijvend in nog onbekende oorden.
| |
78Dovunque drizza Michel angel l'ale,
Fuggon le nubi, e torna il ciel sereno.
Gli gira intorno un aureo cerchio, quale
Veggiam di notte lampeggiar baleno.
Seco pensa tra via, dove si cale
Il celeste corrier per fallir meno
A trovar quel nimico di parole,
A cui la prima commission far vuole.
| |
[pagina 139]
| |
79Hij wist eerst niet, waarheen zich te begeven,
Maar kwam op een idee, na menig uur:
Zij zou wel in een kerk of klooster leven
Van monniken of nonnen in clausuur,
Waar alle loze woorden zijn verdreven
En Stilte staat geschreven op de muur
In alle cellen van de kloosterlingen,
De eetzaal, en waar zij hun psalmen zingen.
| |
79Vien scorrendo ov'egli abiti, ov'egli usi;
E se accordare infin tutti i pensieri,
Che de frati e de monachi rinchiusi
Lo può trovare in chiese e monasteri,
Dove sono i parlari in modo esclusi,
Che 'l Silenzio, ove cantano i salteri,
Ove dormeno, ove hanno la piatanza,
E finalmente è scritto in ogni stanza.
| |
80Hij dacht dat zij daar zeker resideerde,
En is er op zijn wieken heengesneld,
Verwachtend dat ook Vrede daar verkeerde,
Door Rust en Naastenliefde vergezeld.
Doch toen hij in het klooster arriveerde,
Was hij verbaasd en ook teleurgesteld:
De Stilte bleek aldaar niet meer te wezen;
Alleen haar naam stond overal te lezen.
| |
80Credendo quivi ritrovarlo, mosse
Con maggior fretta le dorate penne;
E di veder ch'ancor Pace vi fosse,
Quiete e Carità, sicuro tenne.
Ma da la opinion sua si ritrovosse
Tosto ingannato, che nel chiostro venne:
Non è Silenzio quivi; e gli fu ditto
Che non v'abita più, fuor che in iscritto.
| |
81Geen Rust te zien, geen Liefde en geen Vrede,
Geen Ootmoed en ook geen Barmhartigheid.
Die hadden daar gewoond, in het verleden,
Tot Hebzucht, Traagheid, Wreedheid, Gulzigheid,
Hoogmoed, Afgunst en Toorn hen vluchten deden;
De engel was verbijsterd door dat feit;
En kijkend naar die lelijke personen
Zag hij daar ook de Tweedracht zich vertonen.
| |
81Né Pietà, né Quiete, né Umiltade,
Né quivi Amor, né quivi Pace mira.
Ben vi fur già, ma ne l'antiqua etade;
Che le cacciar Gola, Avarizia ed Ira,
Superbia, Invidia, Inerzia e Crudeltade.
Di tanta novità l'angel si ammira:
Andò guardando quella brutta schiera,
E vide ch'anco la Discordia v'era.
| |
82Zij moest, had God gezegd, zich bij hem scharen,
Als hij de Stilte reeds gevonden had.
Hij dacht dat zij ter helle was gevaren
En dat zij daar bij de verdoemden zat;
Nu kon hij haar in deze hel ontwaren
(Wie zou dat denken?), waar men zong en bad.
Hij vond het vreemd om de gezochte vrouwe
Zo spoedig van nabij al te aanschouwen.
| |
82Quella che gli avea detto il Padre eterno,
Dopo il Silenzio, che trovar dovesse.
Pensato avea di far la via d'Averno,
Che si credea che tra' dannati stesse;
E ritrovolla in questo nuovo inferno
(Ch'il crederla?) tra santi uffici e messe.
Par di strano a Michel ch'ella vi sia,
Che per trovar credea di far gran via.
| |
[pagina 140]
| |
83Hij kon haar in de schaar meteen bespeuren:
In honderd kleuren was haar kleed getint,
Met ongelijke stroken en veel scheuren,
Bewogen door haar stappen of de wind;
En van heur haren met hun vele kleuren,
Blond, grijs, bruin, zwart, elkander kwaadgezind,
Kon zij een deel in knot en vlecht bedwingen,
Terwijl er veel op rug en borsten hingen.
| |
83La conobbe al vestir di color cento,
Fatte a liste inequali ed infinite,
Ch'or la coprono or no; che i passi e 'l vento
Le giano aprendo, ch'erano sdrucite.
I crini avea qual d'oro e qual d'argento,
E neri e bigi, e aver parean lite;
Altri in treccia, altri in nastro eran raccolti,
Molti alle spalle, alcuni al petto sciolti
| |
84Ze liep daar heen en weer met grote passen,
Haar armen vol met schriftelijk venijn,
Verbalen, klachten, glossen en liassen
Vol controversen over mijn en dijn,
Waardoor de goederen der arme klassen
Voor 's anders hebzucht nimmer veilig zijn.
Dicht om haar heen, aan alle kanten, twistten
Notarissen, deurwaarders en juristen.
| |
84Di citatorie piene e di libelli,
D'esamine e di carte di procure
Avea le mani e il seno, e gran fastelli
Di chiose, di consigli e di letture,
Per cui le facoltà de' poverelli
Non sono mai ne le città sicure.
Avea dietro e dinanzi e d'ambi i lati
Notai, procuratori ed avvocati.
| |
85De engel riep haar, om haar uit te zenden
Naar het vijandig kamp op Franse grond,
Om twist te zaaien bij de Moorse benden
Tot een fatale strijd bij hen ontstond.
Ook vroeg hij of zij de verblijfplaats kende
Waar zich de Stilte nu wellicht bevond,
Want zij, de Tweedracht, kwam in vele landen
Om her en der haar vuur te doen ontbranden.
| |
85La chiama a sé Michele, e le commanda
Che tra i più forti Saracini scenda,
E cagion truovi, che con memoranda
Ruina insieme a guerreggiar gli accenda.
Poi del Silenzio nuova le domanda:
Facilmente esser può ch'essa n'intenda,
Sì come quella ch'accendendo fochi
Di qua e di là, va per diversi lochi.
| |
86De Tweedracht sprak: ‘Ik kan mij niet bezinnen
Dat ik haar ooit gezien heb, of gekend;
Wel heb ik vaak haar roem gehoord, hier binnen;
Zij is arglistig en intelligent.
Bedriegerij, een mijner gezellinnen,
Weet vast wel waar zij is, op dit moment:
Die wordt vaak samen met haar waargenomen.’
Zij wees en zei: ‘Daar zie ik haar al komen.’
| |
86Rispose la Discordia: ‘Io non ho a mente
In alcun loco averlo mai veduto:
Udito l'ho ben nominar sovente,
E molto commendarlo per astuto.
Ma la Fraude, una qui di nostra gente,
Che compagnia talvolta gli ha tenuto,
Penso che dir te ne saprà novella.’
E verso una alzò il dito, e disse: ‘E' quella.’
| |
[pagina 141]
| |
87Haar gang, haar kleding en haar trekken leken
Bescheiden, volgens kloosterlijk model,
En zij bleek zacht en vriendelijk te spreken,
Als bij Maria Boodschap Gabrël.
Haar lichaam was misvormd en vol gebreken,
Doch haar gewaad onttrok dat wonderwel
Aan het gezicht; daaronder droeg zij mede
Een mes met in vergif gedoopte snede.
| |
87Avea piacevol viso, abito onesto,
Un urnil volger d'occhi, un andar grave,
Un parlar sì benigno e sì modesto,
Che parea Gabriel che disse: Ave
Era brutto e deforme in tutto il resto:
Ma naseondea queste fattezze prave
Con lungo abito e largo, e sotto quello,
Attossicato avea sempre il coltello
| |
88De engel vroeg of zij hem aan kon geven
Langs welke weg en waar hij Stilte trof.
Bedriegerij sprak: ‘Stilte placht te leven
Tussen de deugden, in de kloosterhof
Der pasgestichte orden, voorgeschreven
Door Benedictus en Elia, of
Ook in de scholen waar de hooggeleerde
Archytas en Pythagoras doceerden.
| |
88Domanda a costei l'angelo, che via
Debba tener, sì che 'l Silenzio truove.
Disse la Fraude ‘Già costui solia
Fra virtudi abitare, e non altrove,
Con Benedetto e con quelli d'Elia
Ne le badie, quando erano ancor nuove:
Fe' ne le scuole assai de la sua vita
Al tempo di Pitagora e d'Archita
| |
89‘Maar toen die heiligen gestorven waren
En ook die filosofen, allebei,
Toen viel de deugdzaamheid de Stilte zwaar en
Verviel zij gaandeweg tot schurkerij.
Eerst voegde zij zich 's nachts bij liefdesparen,
Daarna stond zij ook dieventuig terzij.
Nu zie ik haar vaak met Verraad verkeren;
Ook zag ik haar met Doodslag samenzweren.
| |
89‘Mancati quei filosofi e quei santi
Che lo solean tener pel eamin ritto,
Dagli onesti costumi ch'avea inanti,
Fece alle sceleraggini tragitto.
Cominciò andar la notte con gli amanti,
Indi coi ladri, e fare ogni delitto.
Molto col Tradimento egli dimora:
Veduto l'ho con l'Omicidio ancora
| |
90‘Met valsemunters pleegt zij te verzwinden
In diepe holen, duister en onguur.
Zij wisselt al te vaak van huis en vrinden,
En haar te zoeken is een avontuur;
Toch weet ik dat ge haar zult kunnen vinden,
Wanneer ge rond het middernachtlijk uur
De woning van de Slaap zult binnentreden,
Want daar heeft Stilte ook haar legerstede.’
| |
90‘Con quei che falsan le monete ha usanza
Di ripararsi in qualche buca scura.
Così spesso compagni muta e stanza,
Che 'l ritrovarlo ti saria ventura;
Ma pur ho d'insegnartelo speranza
Se d'arrivare a mezza notte hai cura
Alla casa del Sonno, senza fallo
Potrai (che quivi dorme) ritrovallo’
| |
[pagina 142]
| |
91Bedriegerij placht leugens te vertellen,
Maar zei dit met zo'n overtuigingskracht,
Dat Michaël besloot om heen te snellen
En daarmee geen seconde heeft gewacht.
Hij vloog gestaag en bleef de uren tellen
Om niet te vroeg, precies om middernacht,
Aan 't einde van de hem bekende route
De Slaap, en dus de Stilte, te ontmoeten.
| |
91Ben che soglia la Fraude esser bugiarda,
Pur è tanto il suo dir simile al vero,
Che l'angelo le crede; indi non tarda
A volarsene fuor del monastero.
Tempra il batter de l'ale, e studia e guarda
Giungere in tempo al fin del suo sentiero,
Ch'alla casa del Sonno, che ben dove
Era sapea, questo Silenzio truove.
| |
92Een dal is in Arabië gelegen,
Ver weg van dorpen en van steden, waar
Veel oude, sterke bomen allerwegen
Beschaduwd worden door een heuvelpaar.
Hun groen houdt alle zonnestralen tegen,
Zo dicht staan beuk en spar er bij elkaar;
Nooit zal de dag dat duister overwinnen:
Daar gaat de engel nu een rotshol binnen.
| |
92Giace in Arabia una valletta amena,
Lontana da cittadi e da villaggi,
Ch'all'ombra di duo monti è tutta piena
D'antiqui abeti e di robusti faggi.
Il sole indarno il chiaro dì vi mena;
Che non vi può mai penetrar coi raggi,
Sì gli è la via da folti rami tronca;
E quivi entra sotterra una spelonca.
| |
93In 't duister woud heeft hij de grot gevonden
Onder de rotsen, uitgestrekt en wijd,
Waarvan de smalle ingang wordt omwonden
Door klimop, die zich kronkelend verbreidt.
In deze ruimte heeft de Slaap zijn sponde
En naast hem zit de dikke Ledigheid;
Ook Luiheid zit daar aan zijn zij te dutten:
Zij kan haar benen haast niet meer benutten.
| |
93Sotto la negra selva una capace
E spaziosa grotta entra nel sasso,
Di cui la fronte l'edera seguace
Tutta aggirando va con storto passo.
In questo albergo il grave Sonno giace;
L'Ozio da un canto corpulento e grasso,
Da l'altro la Pigrizia in terra siede,
Che non può andare, e mal reggersi in piede.
| |
94Vergetelheid is bij de deur gezeten;
Zij neemt geen boodschap aan en geeft er geen,
Laat niemand toe, is ieders naam vergeten,
En jaagt gelijkelijk een ieder heen.
Ook Stilte wil daar niemand welkom heten;
Op vilten sloffen houdt zij iedereen
Weg van de Slaap, zonder een woord te spreken,
Van verre reeds, met een onhoorbaar teken.
| |
94Lo smemorato Oblio sta su la porta:
Non lascia entrar, né riconosce alcuno;
Non ascolta ambasciata, né riporta;
E parimente tien cacciato ognuno.
Il Silenzio va intorno, e fa la scorta:
Ha le scarpe di feltro, e 'l mantel bruno;
Ed a quanti n'incontra, di lontano,
Che non debban venir, cenna con mano
| |
[pagina 143]
| |
95Geluidloos weet de engel haar te naken;
‘Het is Gods wil dat jij,’ zegt hij gesmoord,
‘Over Rinaldo's troepenmacht zult waken,
Tijdens haar tocht naar de Parijse poort:
Verhoedend dat die krijgers leven maken
En dat de Saraceen hun opmars hoort,
Zul jij ze naar de vesting begeleiden
Voor het Gerucht de mare kan verspreiden.’
| |
95Se gli accosta all'orecchio e pianamente
L'angel gli dice ‘Dio vuol che tu guidi
A Parigi Rinaldo con la gente
Che per dar, mena, al suo signor sussidi
Ma che lo facci tanto chetamente,
Ch'alcun de' Saracin non oda i gridi;
Sì che più tosto che ritruovi il calle
La Fama d'avisar, gli abbia alle spalle.’
| |
96De Stilte heeft alleen het hoofd gebogen
En knikte woordeloos van ja, direct;
Toen zijn ze naar Picardië gevlogen,
Waar Michaël de troepen heeft gewekt.
Door hem geleid zijn ze op weg getogen,
En Michaël verkortte hun traject:
In één dag was men te Parijs: een wonder,
Maar geen van hen ervoer dat als bijzonder.
| |
96Altrimente il Silenzio non rispose,
Che col capo accennando che faria;
E dietro ubidiente se gli pose;
E furo al primo volo in Picardia
Michel mosse le squadre coraggiose,
E fe' lor breve un gran tratto di via;
Sì che in un dì a Parigi le condusse,
Né alcun s'avide che miracol fusse.
| |
97De Stilte snelde, waar de troepen gingen,
Steeds rond hen heen, met vederlichte tred,
En zorgde dat daar dikke wolken hingen;
Maar elders bleef het daglicht onverlet.
Die dichte mist kon het geluid bedwingen
Van de klaroen en van de krijgstrompet.
Ook ging zij met een middel naar de Moren,
Waardoor die niets meer konden zien en horen.
| |
97Discorreva il Silenzio, e tuttavolta,
E dinanzi alle squadre e d'ogn'intorno
Facca girare un'alta nebbia in volta,
Ed avea chiaro ogn'altra parte il giorno;
E non lasciava questa nebbia folta,
Che s'udisse di fuor tromba né corno:
Poi n'andò tra' pagani, e menò seco
Un non so che, ch'ognun fe' sordo e cieco
| |
98Terwijl Rinaldo's leger toe bleef stromen,
Zo gunstig door de aartsengel geleid,
En nimmer door de Moor werd waargenomen
Daar 't voortgegaan was zonder krijgslaweit,
Was Agramantes voetvolk saamgekomen
Rondom Parijs om binnen korte tijd
Vanuit de gracht de hoge vestingwallen
Zo krachtig als ze konden aan te vallen.
| |
98Mentre Rinaldo in tal fretta venìa,
Che ben parea da l'angelo condotto,
E con silenzio tal, che non s'udia
Nel campo saracin farsene motto,
Il re Agramante avea la fanteria
Messo ne' borghi di Parigi, e sotto
Le minacciate mura in su la fossa,
Per far quel dì l'estremo di sua possa
| |
[pagina 144]
| |
99Wie 't Saraceense krijgersvolk wil tellen
Waar Agramante Karel mee bedreigt,
Moet waar de groene Apennijnen hellen
De bomen tellen, lommerrijk vertwijgd;
Of alle golven, als de zee gaat zwellen
En rond de voeten van de Atlas stijgt;
Of alle ogen die in 't duister spieden,
Vanuit de hemel, naar verliefde lieden.
| |
99Chi può contar l'esercito che mosso
Questo dì contro Carlo ha 'l re Agramante,
Conterà ancora in su l'ombroso dosso
Del silvoso Apennin tutte le piante,
Dirà quante onde, quando è il mar più grosso,
Bagnano i piedi al mauritano Atlante,
E per quanti occhi il ciel le furtive opre
Degli amatori a mezza notte scuopre.
| |
100Het klokgebeier met zijn mokerslagen
Galmt grimmig over stad en ommeland;
In kerken blijft men om Gods bijstand vragen,
Met vrome mond en uitgestrekte hand.
Zou rijkdom evenzeer de Heer behagen,
Als ons op aarde, in ons onverstand,
Dan zou men alle heiligen daarboven
Die dag: een eigen gouden beeld beloven.
| |
100Le campane si sentono a martello
Di spessi colpi e spaventose tocche,
Si vede molto, in questo tempio e in quello,
Alzar di mano e dimenar di bocche.
Se 'l tesoro paresse a Dio sì bello,
Come alle nostre opinioni sciocche,
Questo era il dì che 'l santo consistoro
Fatto avria in terra ogni sua statua d'oro.
| |
101Men hoort geklaag van achtbare bejaarden,
Die veel misère hebben overleefd,
Jaloers op hen die rusten in de aarde,
Daar zij reeds lang geleden zijn gesneefd.
Toch hechten koene jongeren geen waarde
Aan wat hun senior te zeggen heeft
En snellen haastig naar de vestingmuren,
Niet bang voor de aanstaande avonturen.
| |
101S'odon ramaricare i vecchi giusti,
Che s'erano serbati in quelli affanni,
E nominar felici i sacri busti
Composti in terra già molti e molt'anni.
Ma gli animosi gioveni robusti
Che miran poco i lor propinqui danni,
Sprezzando le ragion de' più maturi,
Di qua di là vanno correndo a' muri.
| |
102Daar zien ze paladijnen, potentaten,
Markiezen, graven, ridders, en een heir
Van eigen en van andermans soldaten,
Klaar om te sneuvelen voor Christus' eer.
Elk smeekt de keizer hem eruit te laten,
Doch Karel laat geen ophaalbruggen neer:
Hij is verheugd dat zij hun strijdlust uiten,
Maar laat zijn leger liever niet naar buiten.
| |
102Quivi erano baroni e paladini,
Re, duci, cavallier, marchesi e conti,
Soldati forestieri e cittadini,
Per Cristo e pel suo onore a morir pronti;
Che per uscire adosso ai Saracini,
Pregan l'imperator ch'abbassi i ponti.
Gode egli di veder l'animo audace,
Ma di lasciarli uscir non li compiace.
| |
[pagina 145]
| |
103Hij laat zijn mannen zich alom posteren
Op plaatsen, passend in zijn strategie:
Eén plek laat hij door enkelen blokkeren,
Een tweede door een hele compagnie;
Eén sectie moet het krijgsvuurwerk beheren,
Een andere de werpmachinerie.
De keizer zit niet werkeloos terneder,
Maar spoedt zich onvermoeibaar heen en weder.
| |
103E li dispone in opportuni lochi,
Per impedire ai barbari la via:
Là si contenta che ne vadan pochi,
Qua non basta una grossa compagnia;
Aleuni han cura maneggiare i foehi,
Le macehine altri, ove bisogno sia.
Carlo di qua di lá non sta mai fermo.
Va soccorrendo, e fa per tutto schermo
| |
104Parijs is in een vlak gebied gelegen,
De navel, nee, het hart van 't Franse land;
De Seine heeft zich door de stad geregen
Dwars van de rechter- naar de linkerkant.
Zij splitst zich rond een eiland, halverwege,
Dat zij beschermend met haar stroom omspant;
Het water deelt de stad dus in drie moten,
En twee zijn door rivier én gracht omsloten.
| |
104Siede Parigi in una gran pianura,
Ne l'ombilico a Francia, anzi nel core,
Gli passa la riviera entro le mura,
E corre, ed esce in altra parte fuore
Ma fa un'isola prima, e v'assicura
De la città una parte, e la migliore,
L'altre due (ch'in tre parti è la gran terra)
Di fuor la fossa, e dentro il fiume serra
| |
105Haar mijlenlange omtrek maakt de veste
Van vele richtingen benaderbaar;
Doch Agramante acht één kant de beste,
Want hij houdt graag zijn troepen bij elkaar:
Hij valt de vesting aan vanuit het Westen,
Ten zuiden van de Seinestroom, want daar
Heeft hij al 't land en elke stad in handen
Tot aan de grenzen van de Spaanse landen.
| |
105Alla città, che molte miglia gira,
Da molte parti si può dar battaglia
Ma perchè sol da un canto assalir mira,
Né volentier l'esercito sbarraglia,
Oltre il fiume Agramante si ritira
Verso ponente, acciò che quindi assaglia,
Però ehe né cittade né campagna
Ha dietro, se non sua, fin alla Spagna.
| |
106Daar waar de muren heel Parijs omringen
Heeft keizer Karel door zijn buitenwacht
Veel kazematten en bekelderingen
En gangen laten bouwen langs de gracht;
Waar men per schip de stad kan binnendringen
Heeft hij een zware ketting aangebracht;
Vooral heeft hij de muren doen versterken
Waar hij behoefte had aan vestingwerken.
| |
106Dovunque intorno il gran muro circonda,
Gran munizioni avea già Carlo fatte,
Fortificando d'argine ogni sponda
Con scannafossi dentro e case matte;
Onde entra ne la terra, onde esce l'onda,
Grossissime catene avea tratte,
Ma fece, più ch'altrove, provedere
Là dove avea più causa di temere
| |
[pagina 146]
| |
107Pepijns opvolger heeft met argusogen
Vorst Agramantes strategie doorzien:
Al wat de Saraceen heeft overwogen
Had Karel reeds verijdeld en voorzien.
Marsilio is naar de strijd getogen
Met Falsirone en met Serpentin,
Met Ferraù, Grandonio, Balugante
En Isoliero als zijn krijgstrawanten.
| |
107Con occhi d'Argo il figlio di Pipino
Previde ove assalir dovea Agramante;
E non fece disegno il Saracino,
A cui non fosse riparato inante.
Con Ferraù, Isoliero, Serpentino,
Grandonio, Falsirone e Balugante,
E con ciò che di Spagna avea menato,
Restò Marsilio alla campagna armato.
| |
108Links van de Seine staan de rotgenoten
Sobrino, Puliano, Dardinel
En ook de koning van Oran, die grote:
Van hoofd tot voeten meet hij wel zes el.
Zie hoe zij flitsend nu het zwaard ontbloten.
Ach, waarom flitst mijn pen niet even snel?
Ook Rodomonte vloekt en tiert van woede
En wil zich aanstonds naar de vijand spoeden.
| |
108Sobrin gli era a man manca in ripa a Senna,
Con Pulian, con Dardinel d'Almonte,
Col re d'Oran, ch'esser gigante accenna,
Lungo sei braccia dai piedi alla fronte.
Deh perchè a muover men son io la penna
Che quelle genti a muover l'arme pronte?
Che 'l re di Sarza, pien d'ira e di sdegno,
Grida e bestemmia e non può star più a segno.
| |
109Zoals zo vaak op warme zomerdagen,
Rondom de resten van een heerlijk maal,
Ons hinderlijke vliegen komen plagen,
Die zoemend dalen op karaf en schaal;
Zoals soms spreeuwen luid een gaard belagen,
Waar druiven glanzen tussen loof en paal:
Zo stormen nu de legers van de Moren
Met veel gekletter en gekrijs naar voren.
| |
109Come assalire o vasi pastorali,
O le dolci reliquie de' convivi
Soglion con rauco suon di stridule ali
Le impronte mosche a' caldi giorni estivi;
Come li storni a rosseggianti pali
Vanno de mature uve. così quivi,
Empiendo il ciel di grida e di rumori,
Veniano a dare il fiero assalto i Mori.
|
|