De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
De gedichten voor de Zwarte VenusGa naar voetnoot*)
| |
XXII
| |
[pagina 148]
| |
XXIII
| |
XXIII
| |
[pagina 149]
| |
[Nederlands]Een haven waar het davert, waar zich mijn gemoed
Aan klanken, kleur en geur te goed doet, ongehinderd,
Waar menig schip dat glijdt door goudsatijnen gloed,
Zijn wijde armen spreidt, de majesteit begroet
Van een klaar hemelruim dat steeds van hitte zindert.
Steeds doop ik mijn gezicht, dronken van tederheid,
In deze zwarte zee waarin de ander spiegelt;
En mijn geslepen geest, door het gedein verleid,
Vindt jou daar zeker weer, vruchtbare ledigheid!
Omgeurde werkeloosheid die mij eeuwig wiegelt!
Nachtblauw haar, paviljoen van strakke duisternis,
Jij hebt mij het azuur van 't hemelruim ontsloten,
En in de strengen van jouw donzen wildernis
Bedrink ik mij vol vuur aan geur die mengsel is
Van muskus, teer en van olie van kokosnoten.
Heel lang! Voor eens en al zal ik in jouw zwaar haar
Robijnen zaaien, parels en saffieren ringen,
Opdat je nooit voor mijn verlangen doof bent, maar
Steeds de oase waar ik droom, de wijnzak waar
Ik mij uit laaf aan nectar van herinneringen.
| |
[Frans]Un port retentissant où mon âme peut boire
A grands flots le parfum, le son et la couleur;
Où les vaisseaux, glissant dans l'or et dans la moire,
Ouvrent leurs vastes bras pour embrasser la gloire
D'un ciel pur où frémit l'éternelle chaleur.
Je plongerai ma tête amoureuse d'ivresse
Dans ce noir océan où l'autre est enfermé;
Et mon esprit subtil que le roulis caresse
Saura vous retrouver, ô féconde paresse,
Infinis bercements du loisir embaumé!
Cheveux bleus, pavillon de ténèbres tendues,
Vous me rendez l'azur du ciel immmense et rond;
Sur les bords duvetés de vos mèches tordues
Je m'énivre ardemment des senteurs confondues
De l'huile de coco, du musc et du goudron.
Longtemps! toujours! ma main dans ta crinière lourde
Sèmera le rubis, la perle et le saphir,
Afin qu'à mon désir tu ne sois jamais sourde!
N'es-tu pas l'oasis où je rêve, et la gourde
Où je hume à long traits le vin du souvenir?
| |
[pagina 150]
| |
XXVI
| |
XXVI
| |
[pagina 151]
| |
XXVIIIn haar golvende kleren die als parels glanzen,
Lijkt zij mij, ook als ze gewoon maar loopt, te dansen,
Zoals een slang die een gewijd jongleur soms laat
Kronkelen om zijn staf in vaste regelmaat.
Zoals het dode zand, 't azuur van de woestijn,
Voor 't menselijke lijden ongevoelig zijn,
En zoals stromingen de oceaan verdelen,
Gaat zij haar eigen gang en niets kan haar nog schelen.
Haar ogen blinken als bekoorlijk mineraal;
In haar symbolische en wonderlijke aard
Waar zich de oude sfinx aan engelreinheid paart,
Waar alles diamant is, glans van goud en staal,
Straalt als een ster zo zinloos, tot in eeuwigheid
Van de steriele vrouw de koude majesteit.
| |
XXVIIAvec ses vêtements ondoyants et nacrés,
Même quand elle marche on croirait qu'elle danse,
Comme ces longs serpents que les jongleurs sacrés
Au bout de leurs bâtons agitent en cadence.
Comme le sable morne et l'azur des déserts,
Insensibles tous deux à l'humaine souffrance,
Comme les longs réseaux de la houle des mers,
Elle se développe avec indifference.
Ses yeux polis sont faits de mineraux charmants,
Et dans cette nature étrange et symbolique
Où l'ange inviolé se mêle au sphinx antique,
Où tout n'est qu'or, acier, lumière et diamants,
Resplendit à jamais, comme un astre inutile,
La froide majesté de la femme stérile.
| |
[pagina 152]
| |
XXVIII
| |
XXVIII
| |
[pagina 153]
| |
[Nederlands]Zie ik je gaan met die cadansen,
Schone die zich gaf,
Dan is 't of ik een slang zie dansen
Bovenaan een staf.
Een lome ledigheid omvangt je
Kinderhoofd; die vracht
Wieg je gelijk een olifantje,
Mollig maar toch zacht.
Je lichaam rekt zich uit en buigt zich,
Een rank schip dat rijdt
Over de golven, als het tuig zich
Naar het water vlijt.
Zoals een stroom door dooi gezwollen
Bij gletsjergegrom,
Loopt je het water in de mond en
Rond tanden en tong.
Als drink ik wijnen uit Bohemen,
Bitter triomfaal,
Is 't voor mijn hart een vloeibre hemel
Van sterren doorstraald.
| |
[Frans]A te voir marcher en cadence,
Belle d'abandon,
On dirait un serpent qui danse
Au bout d'un bâton.
Sous le fardeau de ta paresse
Ta tête d'enfant
Se balance avec la mollesse
D'un jeune éléphant,
Et ton corps se penche et s'allonge
Comme un fin vaisseau
Qui roule bord sur bord et plonge
Ses verques dans l'eau.
Comme un flot grossi par la fonte
Des glaciers grondants,
Quand l'eau de ta bouche remonte
Au bord de tes dents,
Je crois boire un vin de Bohême,
Amer et vainqueur,
Un ciel liquide qui parsème
D'étoiles mon coeur!
| |
[pagina 154]
| |
XXXIIToen ik eens sliep bij een jodin van laag allooi,
Als lijk naast nog een lijk lag ik weer bij te komen,
Begon ik naast dat veile vrouwenlijf te dromen
Van wie ik mij ontzei, een vrouw zo bitter mooi.
Ik zag de majesteit van haar uitheemse tooi,
Haar blik waar lieflijkheid en kracht in samenstromen,
De lokken die haar geurgehelmde hoofd omzomen,
En mijn verliefdheid viel aan nieuwe lust ten prooi.
Wat had ik graag vol vuur je edel lijf gekust,
En van je frisse voetjes tot je zwarte strengen
De schat van mijn liefkozingen tentoongespreid,
Als je maar ooit des nachts een traan zou willen plengen
Die maakte dat, vorstin van ongenaakbaarheid,
Het gloeien van je koude ogen werd geblust.
| |
XXXIIUne nuit que j'étais près d'une affreuse Juive,
Comme au long d'un cadavre un cadavre étendu,
Je me pris à songer près de ce corps vendu
A la triste beauté dont mon désir se prive.
Je me représentai sa majesté native,
Son regard de vigueur et de grâces armé,
Ses cheveux qui lui font un casque parfumé,
Et dont le souvenir pour l'amour me ravive.
Car j'eusse avec ferveur baisé ton noble corps,
Et depuis tes pieds frais jusqu'à tes noires tresses
Déroulé le trésor des profondes caresses,
Si, quelque soir, d'un pleur obtenu sans effort
Tu pouvais seulement, ô reine des cruelles!
Obscurcir la splendeur de tes froides prunelles.
| |
[pagina 155]
| |
XXXIII
| |
XXXIII
| |
[pagina 156]
| |
XXXVI
| |
XXXVI
| |
[pagina 157]
| |
[Nederlands]De nacht leek als een vestingwal zo dicht te zijn,
In 't donker ried ik 't vuur dat in jouw ogen brandde,
Ik dronk je adem in, o zoetheid! o venijn!
Je voetjes sliepen in mijn broederlijke handen.
De nacht leek als een vestingwal zo dicht te zijn.
Ik weet hoe ik de uren van geluk oproep,
En ik herdenk hoe ik mij aan je knieën vlijde.
Wat baat het mij als ik je lome schoonheid zoek
Buiten jouw hart, jouw lijf waarin ik mij vermeide?
Ik weet hoe ik de uren van geluk oproep.
Die eindeloze kussen, liefdeseden, geuren,
Baart hen opnieuw een afgrond die onpeilbaar is?
Zoals de zon verjongd het hemelruim zal kleuren
Nadat hij met een bad in zee zich heeft verfrist?
- O eindeloze kussen! liefdeseden! geuren!
| |
[Frans]La nuit s'épaissisait ainsi qu'une cloison,
Et mes yeux dans le noir devinaient tes prunelles,
Et je buvais ton souffle, ô douceur! ô poison!
Et tes pieds s'endormaient dans mes mains fraternelles.
La nuit s'épaississaient ainsi qu'une cloison
Je sais l'art d'évoquer les minutes heureuses,
Et revis mon passé blotti dans tes genoux.
Car à quoi bon chercher tes beautés langoureuses
Ailleurs qu'en ton cher corps et qu'en ton coeur si doux?
Je sais l'art d'évoquer les minutes heureuses!
Ces serments, ces parfums, ces baisers infinis,
Renaîtront-ils d'un gouffre interdit à nos sondes,
Comme montent au ciel les soleils rajeunis
Après s'être lavés au fond des mers profondes?
- O serments! ô parfums! ô baisers infinis!
| |
[pagina 158]
| |
XXXVII
| |
XXXVII
| |
[pagina 159]
| |
XXXVIII
| |
XXXVIII
| |
[pagina 160]
| |
2
Het parfum Lezer, ken jij ook die gelegenheden
Dat je, bedwelmd en vol verlustiging,
De wierook ruikt die heel een kerk doordringt,
Of 't builtje muskus, naar antieke zede.
Bekoringen waar ons hersteld verleden
Zich in het heden magisch aan bedrinkt!
Zo plukt een minnaar op een teer aanbeden
Lichaam de bloemen der herinnering.
Uit haar veerkrachtige en zware haar,
Levende buidel geur voor het boudoir,
Rees een aroma op, wild en baldadig;
En haar batisten of velouren dracht,
Van pure jeugd zo door en door verzadigd,
Liet geuren vrij als uit een dierenvacht.
2
Le parfum Lecteur, as-tu quelquefois respiré
Avec ivresse et lente gourmandise
Ce grain d'encens qui remplit une église,
Ou d'un sachet le musc invétéré?
Charme profond, magique, dont nous grise
Dans le présent le passé restauré!
Ainsi l'amant sur un corps adoré
De souvenir cueille la fleur exquise.
De ses cheveux élastiques et lourds,
Vivant sachet, encensoir de l'alcôve,
Une senteur montait, sauvage et fauve,
Et des habits, mousseline ou velours,
Tout imprégnés de sa jeunesse pure,
Se dégageait un parfum de fourrure.
| |
[pagina 161]
| |
3
De lijst Zoals een fraaie lijst het schilderij,
Al is 't geschilderd door een meesterhand,
Iets vreemds meegeeft als uit een wonderland,
Want van de rest der wereld maakt ze 't vrij.
Zo paste zich goudwerk, ameublement,
Spang en juweel steeds bij haar schoonheid aan;
Niets leek haar puurheid in de weg te staan
En alles diende haar tot ornament.
Dat elk ding om haar heen haar liefde schonk,
Leek soms haar overtuiging; zij verdronk
De weligheid die in haar naaktheid woonde
In de omhelzing van satijn en linnen,
En elk gebaar, heftig of traag, vertoonde
De kinderlijke gratie van apinnen.
3
Le cadre Comme un beau cadre ajoute à la peinture,
Bien qu"elle soit d'un pinceau très vanté,
Je ne sais quoi d'étrange et d'enchanté
En l'isolant de l'immense nature,
Ainsi bijoux, meubles, métaux, dorure,
S'adaptaient juste à sa rare beauté;
Rien n'offusquait sa parfaite clarté,
Et tout semblait lui servir de bordure.
Même on eût dit parfois qu'elle croyait
Que tout voulait l'aimer; elle noyait
Sa nudité voluptueusement
Dans les baisers du satin et du linge,
Et, lente ou brusque, à chaque mouvement
Montrait la grâce enfantine du singe.
| |
[pagina 162]
| |
4
Het portret De Ziekte en de Dood branden tot as
Al 't vuur dat ons het leven had geschonken.
Haar oogopslag die fel en teder was,
Haar mond, waarin mijn hart zich had verdronken,
Haar sterke kussen die een balsem waren,
Extase scherper dan lichtschittering,
Wat rest? Niets kon mijn ziel ervan bewaren
Dan een bleke driekleurentekening!
Die, net als ik, vergaat in eenzaamheid,
En die een brute oude man, de Tijd,
Elke dag aanraakt met zijn ruwe wieken...
Jij, zwarte moordenaar van Kunst en Leven,
Nooit zul jij de herinnering verzieken
Aan haar die mij zo groots genot kon geven!
4
Le portrait La Maladie et la Mort font des cendres
De tout le feu qui pour nous flamboya.
De ces grands yeux si fervents et si tendres,
De cette bouche où mon coeur se noya,
De ces baisers puissants comme un dictante,
De ces transports plus vifs que des rayons,
Que reste-t-il? C'est affreux, ô mon âme!
Rien qu'un dessin fort pâle, aux trois crayons,
Qui, comme moi, meurt dans la solitude,
Et que le Temps, injurieux vieillard,
Chaque jour frotte avec son aile rude...
Noir assassin de la Vie et de l'Art,
Tu ne tueras jamais dans ma mémoire
Celle qui fut mon plaisir et ma gloire!
|
|