| |
| |
| |
Over Leopoldo Marechal
(1900-1970)
Robert Lemm
Opmerkelijk is dat Marechal zijn bescheiden bekendheid dankt aan zijn veel beroemdere landgenoten Julio Cortázar en Ernesto Sábato. Want noch met het modieuze relativisme van de eerste, noch met het geïmporteerde existentialisme van de tweede vertonen de bedoelingen van Marechal de geringste gelijkenis. Adán Buenosayres van Marechal wordt vaak in één adem genoemd met Joyces Ulysses, omdat in beide romans één levensdag wordt verteld in vele honderden bladzijden. Over die vergelijking merkte de Argentijn twee jaar voor zijn dood onder meer op dat zijn roman het tegenovergestelde beoogt van die van Joyce: ‘Zijn [Blooms] tocht heeft geen bestemming, is als een labyrint zonder uitgang. Bloom verwaait in een tijd die Joyce eindeloos lijkt te rekken [...] Bloom is een ‘toerist die zich verstrooit’. Adán Buenosayres daarentegen is een reiziger die zich verplaatst met een bepaald oogmerk.[...] Bovendien is de Ulysses vooral een verbaal werk. Joyce gaat het om de ‘letter’. Mij gaat het om de ‘geest’. In de H. Schrift staat dat de letter doodt en de geest levend maakt.’
Op grond van bovenstaande uitlatingen mag het een wonder heten dat Marechals naam nog klinkt en dat kenners als Cortázar en Sábato het erover eens zijn dat Adán Buenosayres (1948) en El Banquete de Severo Arcángelo (1965) tot de meesterwerken van de twintigste eeuw behoren. Dat deze romans de grenzen van het Spaanse taalgebied niet hebben overschreden, kan liggen aan toevallige smaakmakers, maar is mogelijk het gevolg van het nogal geestloze bedrijf waarin de tegenwoordige ‘literatuur’ of ‘moderne fictie’ is verzand. Marechal doet niet mee met de ‘ontboezem-kunst’ of de ‘cultus van het ik’. Hij profileert zich als een ‘heterodoxe’ schrijver: ‘Ik laat me niet meevoeren door de inertie van het water; ik torn tegen de woede van de stroom op om de jeugd van mijn rivier te vinden.’ (Heptamerón, 1965)
Een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat Marechal niet in één adem genoemd wordt met de grote Latijnsamerikaanse schrijvers die
| |
| |
sinds de jaren vijftig en zestig furore maken, is zijn adhesie met het peronisme. Na de val van dictator Juan Domingo Perón (in 1955) trof hem het ostracisme van de Argentijnse intellectuelen. Hoewel hij zich later nooit van de periode 1945-55 heeft gedistantieerd, blijkt nergens uit zijn werk dat hij zich met wat voor concreet politiek feit dan ook heeft gecompromitteerd. In tegenstelling bijvoorbeeld tot de wereldberoemde Chileense dichter Pablo Neruda, die de communistische dictator Stalin bezong en de ‘ethische zindelijkheid’ van Mao's China prees, zonder dat zulks de Nobelprijs in de weg stond. Linkse sympathieën waren lofwaardig.
Marechal was een christelijke idealist die in de regeneratie van zijn land geloofde. Argentinië stond volgens hem nog in de kinderschoenen. Hij voelde zich profeet van een volk dat na een ‘gouden tijd’ van nijvere landbouwers en militaire voormannen aan het eind van de negentiende eeuw in een ‘ijzeren tijd’ van grootsteedse bureaucratie was beland. Marechal was sinds 1918 het socialisme toegedaan en na een geestelijke crisis in het begin van de jaren dertig naar het katholicisme teruggekeerd. Toen Perón in 1945 aan de macht kwam, hoopte hij in het peronisme een synthese van die twee te vinden, ongeveer naar het model van de stichter van de Spaanse Falange, José Antonio Primo de Rivera. De ‘sociaal-economische’ aspecten van die orde interesseerden hem niet. Hij had alleen een boodschap aan de ‘morele en intellectuele verheffing’ van zijn land. ‘Ik heb niet meegewerkt met een gevestigde regering, maar ben hoogstens een van de velen geweest die uit liefde voor zijn volk heeft meegeholpen het “rechtvaardigheidsgevoel” onder Perón gestalte te geven,’ liet hij zich in 1967 ontvallen.
Toen in 1955 een revolutie die zich zelf als een ‘bevrijding’ aankondigde korte metten maakte met de ‘rechtvaardigheid’, gaf Marechal zijn functie bij het Ministerie van Onderwijs op. Hij zou zich als ambteloos burger met zijn vrouw Elbia Rosbaco opsluiten in een appartement in Buenos Aires en alleen via een paar trouwe vrienden contact onderhouden met de buitenwereld. Zijn vele dichtbundels, waarvan een aantal was bekroond, en zijn revolutionaire roman Adán Buenosayres raakten uit de gunst, en dat precies in de tijd dat de buitenwereld belangstelling begon te krijgen voor de Latijnsamerikaanse literatuur. In 1965 schreef Marechal zich uit zijn isolement met El Banquete de Severo Arcángelo, dat tegen ieders verwachting een succes werd, hoewel Marechal zich afvroeg in hoeverre het publiek deze roman begreep. Het succes leverde hem een prijs en een uitnodiging van de
| |
| |
Cubaanse schrijvers op, wat gezien de inhoud van Marechals werk vragen oproept. Roem, had Borges geopperd, heeft niets te maken met begrip. Pas als de politieke en sektarische belangen zijn verouderd, kan blijken wat werkelijke waarde heeft.
Leopoldo Marechal werd in 1900 geboren in Buenos Aires. Zijn grootvader van vaderszijde had wegens zijn betrokkenheid bij de Parijse Commune van 1848 Frankrijk moeten verlaten en was naar Uruguay geëmigreerd, waar hij zijn vrouw, afkomstig uit Spaans Baskenland, leerde kennen. Zijn vader trok naar Buenos Aires en stierf in 1917 ten gevolge van een bedrijfsongeval, reden voor de schrijver om zich bij de socialistische partij aan te sluiten en bewegingen te steunen die betere condities voor de arbeiders bedongen. Op school ontdekte een leraar dat Leopoldo dichter was. In 1922 debuteerde hij met een bundel die hij later kenschetste als het ‘product van zijn omgang met volksdichters en lyrische anarchisten’. Van 1925 tot 1926 dateert zijn eerste reis naar Europa. In Parijs maakte hij kennis met kunstenaars van de avant-garde, zulke uiteenlopende figuren als Picasso en Unamuno. Terug in Argentinië vond hij aansluiting bij de groep rond het tijdschrift Martín Fierro, die de poëzie met onconventionele beeldspraak wilde vernieuwen, en onderhield hij contact met Borges en Roberto Arlt. Het meest voelde hij zich aangetrokken tot de dichter Francisco Luis Bernárdez, die een grote invloed zou hebben op zijn terugkeer naar het katholicisme. Een andere invloed was de filosoof Macedonio Fernández, de Socrates van Buenos Aires en leermeester van Borges.
In 1930 maakt Marechal zijn tweede reis naar Europa. In Parijs woont hij opvoeringen van toneelstukken bij van Giraudoux, Pirandello, Claudel, Shaw. Hij bezoekt België en Nederland, de Côte d'Azur en Italië. In dat laatste land volgt hij de sporen van Dante, die een stempel op zijn werk zou drukken. Na zijn terugkeer in Buenos Aires zweert hij de avant-garde af en krijgt zijn poëzie een meer klassiek en vooral metafysisch gehalte. De bundels die hij in de jaren dertig publiceerde, leverden hem in 1941 een nationale prijs op. In 1947 ontmoette hij, na de dood van zijn eerste, zijn tweede vrouw, met wie hij tot aan zijn dood in 1970 een gelukkig leven zou leiden. Ook in 1947 reisde hij voor de derde en laatste maal naar Europa. In Spanje werd hij eervol ontvangen als een groot Spaans-Amerikaans dichter, onder andere door Gerardo Diego. Minder enthousiast was de kennismaking met de filosoof Ortega y Gasset, die ook op Borges een koude en
| |
| |
jegens Zuidamerikaanse schrijvers hautaine indruk had gemaakt. Ten gevolge van een auto-ongeluk bij Burgos moest hij enige weken in een Madrileens hospitaal doorbrengen. Toen hij met zware hechtingen aan zijn hoofd in 1948 weer in Buenos Aires arriveerde, verscheen zijn roman Adán Buenosayres, waarvan het belang na de mondiale doorbraak van de Latijnsamerikaanse schrijvers, wier hoofdwerken van de jaren vijftig en zestig dateren, pas langzaam zou worden erkend.
De overeenkomst tussen Marechals werk en dat van Cortázar, Sábato, Onetti, Vargas Llosa, García Márquez, Fuentes en alle andere kopstukken van de zogenaamde ‘boom’ is niet meer dan een oppervlakkige. Men zag in Adán Buenosayres het eerste Spaans-Amerikaanse langademige proza-avontuur dat brak met de traditie van de pittoreske streekroman. De schrijver hoefde het masker van de ‘couleur locale’ niet langer op te houden. Borges had er al op gewezen dat in de Koran geen kamelen voorkomen en dat niemand in Frankrijk of Engeland ooit Racine of Shakespeare had verweten over Phaedra en Othello te schrijven op grond van het argument dat die personages niet hun nationaliteit hadden. Met die vergelijking negeerde Borges laconiek de negentiende-eeuwse traditie van het ‘realisme’. Maar de schrijvers van de ‘boom’ negeerden het realisme allerminst; ze gaven er hoogstens een eigen, magische of tropische, moderne of postmoderne kleur aan. Die adjectieven zijn niet van toepassing op Adán Buenosayres. Argentinië is geen exotisch land en Marechal is geen modernist.
Die laatste kwalificatie onderscheidt Marechal van zijn bewonderaars Cortázar en Sábato, en van de huidige literatuur in het algemeen. De overeenkomsten en verschillen met Borges zijn interessanter. Beiden zijn ‘individualist’, op voorwaarde dat men die benaming niet opvat in moderne of ‘egocentrische’, maar in ‘archetypische’ zin: niet het hoogst persoonlijke is belangrijk, maar het algemeen menselijke. Vandaar dat hun personages altijd ‘voorbeeldig’ zijn in hetzij deugdelijke, hetzij ondeugdelijke zin. Beide auteurs getuigen van een gepassioneerde metafysische gepreoccupeerdheid. Het onbeduidendste verschil is dat Borges zich beperkt tot het korte verhaal, terwijl Marechal de roman kiest. Een wezenlijker verschil wortelt in het idealistische anarchisme van de ene versus het nationalistische utopisme van de ander. Het meest wezenlijke verschil is van filosofische aard. Marechal lijkt een neo-platonisch, mogelijk door Swedenborg beïnvloed christendom te belijden; Borges belijdt een universa- | |
| |
lisme waarbinnen de ‘geopenbaarde God’ slechts een van de mogelijkheden is.
Marechal past wellicht in de lijn van schrijvers als Bloy, Unamuno, Chesterton, Bernanos, Péguy, met dien verstande dat de Argentijn onmiskenbaar tot de ‘nieuwe wereld’ behoort; tot een continent dat nog niet geschonden was door de wanhoop en het cynisme waarmee Europa, vooral sinds de tweede wereldoorlog, worstelde. Paul Valéry vond dat filosofie en enthousiasme elkaar uitsluiten; Macedonio Fernández bewees dat die stelling in de ‘nieuwe wereld’ niet hoeft op te gaan. Marechal is daarvan een illuster bewijs. In zijn dichtwerk Heptamerón pleit hij voor de afschaffing van de ‘elegie’, van de treurnis, van de rouw en van alles wat de dood als iets beklagenswaardigs of afschrikwekkends voorstelt. De zekerheid van onze eeuwige bestemming maakt de droefheid verdacht. Borges had opgemerkt dat Chesterton, die openlijk katholiek was, in zijn werk weinig blijk geeft van de ‘blijheid’ die het christelijk geloof volgens hem past. Hetzelfde was hem opgevallen bij Bloy. Het werk van Marechal had daarentegen een ondertoon van onbezorgdheid zonder dat de ernst van de noodzakelijke strijd op aarde gebagatelliseerd wordt. Adán Buenosayres en El Banquete de Severo Arcángelo hebben alles in zich wat de latere Latijnsamerikaanse romans laten zien, maar houden bovendien de hoop op redding in stand. En dat is nogal uitzonderlijk in wat men de grote literatuur van de twintigste eeuw noemt.
Meer dan enige andere Latijnsamerikaanse auteur, met uitzondering van Borges, valt Marechal op door wat hij heeft gelezen. Niet de negentiende-eeuwse romanciers vormden zijn inspiratiebron, zoals in het geval van de andere Zuidamerikanen, maar Plato en Boethius, Dante en Rabelais, Quevedo en Schopenhauer. De relatie tot Dante springt het meest in het oog vanwege de hellevaart van Adán Buenosayres, protagonist van de wellicht meest ambitieuze roman die er in de twintigste eeuw op het Amerikaanse continent is geschreven. Die ambitie stoelt op zijn typering van de klassieke ondeugden in hun eigentijdse manifestaties. Een waagstuk, lijkt me, dat sinds 1945 zijn weerga niet heeft en dat irritatie moest uitlokken. Marechal zwakt zijn hel enigszins af door de ernst die Dante aan zíjn Inferno geeft te verluchtigen met satirische typeringen in de trant van Rabelais' Pantagruel en Quevedo's Sueños. Maar hij verschoont de moderne mens niet door, zoals gebruikelijk, op de immer falende maatschappij te wijzen. Ieder wordt een persoonlijk geweten toegeschreven. En hij spaart zichzelf niet.
| |
| |
Wél verontschuldigt hij diegenen die geen ‘vrije wil’ hebben: de verschillende volkstypen. Tegenover hen schetst hij een aantal ‘olympische’ geesten, tot wie hij zichzelf rekent. In feite probeert Adán Marechal zich te ontworstelen aan zijn ‘gelijken’, die als spiegels trekken van hemzelf èn algemeen herkenbare trekken vertegenwoordigen. Tot zijn ‘gelijken’ behoren de intellectuelen, in casu diegenen die op grond van hun kennis of inzicht leiding zouden moeten geven aan de nationale regeneratie. Marechal karakteriseert ze met uitspraken en gedragingen, en herleidt ze tot een of andere ondeugd, die hij van een helse sfeer voorziet. Vooral ‘hoogmoed’ en ‘toorn’ blijken van toepassing op wie met een meer dan normaal verstand zijn begiftigd. De ‘volkse’ typen blijken veeleer te zwichten voor de ‘gulzigheid’ en de ‘wellust’, die in de klassieke reeks ondeugden (die door Dante werd aangehouden) een graad minder erg zijn. De volgens Quevedo en Unamuno voor de Spaanse natie kenmerkende ondeugden van de ‘nijd’ en de ‘praatzucht’ zijn door Marechal voorzien van saillante behuizingen met bijbehorende bewoners. De journalisten, die Marechal niet tot de intellectuelen rekent, vindt men omschreven als ‘zij die op grond van hun arbeid als dagloners, gedoemd zijn om over alles te schrijven zonder ergens iets van af te weten.’ De surrealisten krijgen het verwijt ‘zich op te werpen als kleine goden wier visioenen niet tot de hemelse werkelijkheid behoren, maar voortkomen uit hun eigen dromen, obsessies en nachtmerries.’ De academici wordt een laf neutralisme aangewreven, een ‘nergens een mening over hebben’. De kunstenaars hebben zich verkocht aan de commercie en de liefde tot gymnastiek verlaagd. Marechal heeft zijn Inferno bevolkt met een
grote verscheidenheid aan personages, van politici tot doodgravers, bankiers tot feministes, geweld-voyeurs, oude snoepers, kleine egoïsten en cynici, allemaal van kernachtig tegendraadse karakteristieken voorzien. Men kan zich de verontwaardiging voorstellen waarmee Adán Buenosayres werd ontvangen. Geen modern heilig huis bleef gespaard, geen beroep of er zat een luchtje aan. Wie de schoen past trekke hem aan, zei Marechal, zich verdedigend tegen het verwijt als zou hij hier en daar in zijn roman concrete personen op het oog hebben gehad. Een verwijt dat overigens ook tegen Dante is geuit. Nietzsche foeterde nog in de negentiende eeuw dat de Italiaanse dichter zijn persoonlijke vijanden in de hel had gezet.
Dat het makkelijker is de menselijke slechtheid te beschrijven dan de goedheid, moet niet alleen Dante hebben geweten. De scherpzinnige Borges viel het op dat zijn Inferno meer overtuigt dan zijn Paradi-
| |
| |
so, zoals het Mario Praz was opgevallen dat Miltons duivels meer fascineren dan zijn engelen. Swift kon het mensenras aanklagen, Rabelais en Quevedo konden de ondeugden belachelijk maken, maar waar ze niet in slaagden was betekenis geven aan het tegendeel. Ook Marechal ontsnapt niet aan dat onvermogen. Aan het eind van zijn moralistische satire blijft Marechal de lezer de beloofde hemel schuldig. Het Purgatorio is min of meer verdisconteerd in de loutering en bekering van de protagonist die aan de hellevaart voorafgaan, maar wat het Paradiso betreft, is er niet meer dan een aanzet in de vorm van een poëtisch vooruitzicht, een platonische droom waarin Adam de vereniging wordt beloofd met zijn Beatrice.
Marechal kreeg de tijd om over de hemel te speculeren toen hij na de val van Perón voor vrijwillig huisarrest koos. Het resultaat van die tienjarige opsluiting is El Banquete de Severo Arcángelo. Het ‘banket’ heeft te maken met het Symposium van Plato en met het Laatste Avondmaal; maar ook met de Ark van Noach, met de onzichtbare kerk der rechtvaardigen. De schrijver laat in het midden wat hij precies onder zijn ‘banket’ verstaat, maar geleidelijk wordt duidelijk dat het om een soort reddingsprocedure gaat. De verwikkelingen zijn zo ingenieus en met zoveel spanning gedoseerd dat men het boek in één adem uitleest. Dat alles wat er gebeurt metafysisch bedoeld is, kan niemand ontgaan. Men is al lezend voortdurend bezig de gebeurtenissen en personages te decoderen, zonder dat de spanning daaronder lijdt. Wat Marechal doet, roept zowel Huxley (Brave New World) als Orwell (1984), zowel Chesterton (The Man Who Was Thursday) als C.S. Lewis (That Hideous Strength) in herinnering, kortom de beste Angelsaksische fictie.
Hoofdfiguur van de roman is Lisandro Farías, die net als Adán Buenosayres autobiografische trekken van Marechal vertoont. Als het verhaal begint is Farías tot de conclusie gekomen dat zijn leven geen zin meer heeft. Juist als hij zelfmoord wil plegen, wordt er aan de deur geklopt. Een onbekende vrouw, een soort engelbewaarder, stuurt hem naar het buitenhuis van Severo Arcángelo, een gepensioneerde mijnexploitant. De gebeurtenissen in het buitenhuis zijn een voorspel op het einde van de wereld. Farías komt er in aanraking met een aantal op mysterieuze wijze geselecteerde kandidaten voor de Ark, in aanbouw vanwege de op handen zijnde zondvloed. Hij krijgt twee lotgenoten in de personen van een professor filosofie en een astrofysicus, die een voorgeschiedenis hebben vergelijkbaar met de zijne. Gedurende onbepaalde tijd zijn Farías en consorten getuigen van een
| |
| |
reeks spektakels, lezingen, concerten en bijeenkomsten, waaraan ze soms zelf actief deel hebben. Geleidelijk blijkt dat hun vertrouwen op de proef wordt gesteld. Ze moeten zich zelf een weg banen door het labyrint van symbolen, waarbij ze af en toe aanwijzingen krijgen van Severo Arcángelo, diens handlangers en superieuren, want achter het gebeuren laat zich een hiërarchie vermoeden van hemelse agenten. Buiten het huis bevinden zich twee ‘clowns’, met de typerende namen Gog en Magog, die het vertrouwen van de kandidaten met inside-informatie ondermijnen. Tijdens de proefperiode doet de held allerlei metafysische ontdekkingen die hem dicht bij de doorgronding van het wereldraadsel brengen, maar op het uur van de waarheid deserteert Farías. Vijftien dagen later overlijdt hij in het ziekenhuis. Scepticisme, verstrooidheid, twijfel en gebrek aan geloof hebben zijn verlossing verijdeld. Tot zover in grote lijnen het verhaal, dat Marechal zegt te hebben geschreven ‘voor volwassenen op weg naar het kind in zichzelf’.
Maar hoe apart El banquete de Severo Arcángelo ook is, Marechal blijft behoren tot de eeuw van Kafka, die niet in het Slot doordringt. Het sympathieke van Marechal is dat hij zijn persoonlijke redding niet los wil zien van die van zijn volk. Vandaar dat hij met een derde roman de trilogie voltooide: Megafón o la guerra (1970). Die zou het Paradiso moeten opleveren. Megafón, ook wel de Autodidact genaamd, heeft zich tot taak gesteld twee oorlogen te voeren, een aardse en een hemelse.
Hij krijgt daarbij hulp van zijn geliefde Patricia Bell, een soort Pallas Athene, en zijn vriend Samuel Tesler, een jood die hij in Adán Buenosayres tot de hel van de hoogmoed had veroordeeld. Na hem uit de onderwereld te hebben gehaald, ronselt Megafón een serie ‘metafysische’ krijgers. Zij zullen de ‘gouden eeuw’ van Argentinië herstellen door haar te bevrijden van de Amerikaanse Mammon en zijn binnenlandse handlangers. Het ware Argentinië is voorgesteld als een maagd die in een kasteel door de kapitalistische draak wordt bewaakt. Tijdens de bestorming van de veste sneuvelen de helden. Het lichaam van Megafón-Osiris wordt in stukken verdeeld en verspreid. Patricia Bell-Isis weet de delen tot een geheel te herenigen, maar de fallus ontbreekt. De moraal van het verhaal: de toekomstige generaties moeten naar de fallus blijven zoeken. ‘Een revolutie,’ schrijft Marwchal ‘is niet belangrijk om haar ideologie, maar om de openingen die zij biedt naar het mogelijke.’ Marechal is dan ook niet een revolutionair, maar een rebel. Zoals Don Quichote en Unamuno, zoals George Orwell en Luis Buñuel vond hij in wezen dat het een intellec- | |
| |
tueel past om altijd tegen wat voor gevestigde orde dan ook te ageren. Er is geen aardse orde die deugt. En daarom heeft Marechal zijn hoop gesteld op de hemel, van het verlangen waarnaar zijn werk is doortrokken.
|
|