De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Essay | |
[pagina 73]
| |
Kanttekening bij Walt WhitmanGa naar voetnoot*
| |
[pagina 74]
| |
Rond 1900 zocht Yeats het absolute in het gebruik van symbolen die het geheugen van de soort, of Grote Geheugen, zouden oproepen dat in elke afzonderlijke geest klopt. Men zou die symbolen kunnen vergelijken met de latere archetypen van Jung. In zijn ten onrechte vergeten boek L'Enfer heeft Barbusse de beperkingen van de tijd omzeild (of geprobeerd te omzeilen) door op poëtische wijze de meest wezenlijke gedragingen van de mens weer te geven. Joyce heeft hetzelfde geprobeerd in Finnegans Wake door simultaan de kenmerken van verschillende perioden weer te geven. Ook Pound en T.S. Eliot hebben zich opzettelijk van anachronismen bediend om een schijn van eeuwigheid te smeden. Ik heb enkele methoden gerecapituleerd; geen enkele is frappanter dan de door Whitman toegepaste, in 1855. Alvorens daarop in te gaan wil ik op een paar meningen wijzen die min of meer vooruitlopen op wat ik zelf ga zeggen. De eerste is van de Engelse dichter Lascelles Abercrombie. ‘Whitman - lezen we - heeft aan zijn edele ervaring dat doorleefde, herkenbare personage ontleend dat een van de weinige grootse dingen van de moderne literatuur is: het personage van hem zelf.’ De tweede is van Sir Edmund Gosse. ‘Er is geen echte Walt Whitman... Whitman is literatuur in ongevormde staat; een intellectueel organisme zó eenvoudig dat het zich beperkt tot weerspiegelen van wie het benadert.’ De derde mening is van mij zelf, zoals te vinden op bladzijde 70 van mijn boek Discusión (1932). ‘Bijna al het geschrevene over Whitman gaat mank aan twee continue misvattingen. De eerste betreft het klakkeloze vereenzelvigen van Whitman, ‘man van de letteren’, met de ‘halfgoddelijke held’ van de Leaves of Grass, zoals Don Quichote de held van het boek Don Quichote is. De tweede vergissing betreft de dwaze imitatie van de stijl en het vocabulaire van zijn gedichten, ofwel van het verrassende verschijnsel dat men nu juist wil verklaren.’ Stellen wij ons een biografie over Odysseus voor (gebaseerd op getuigenissen van Agamemnon, Laërtes, Polyphemus, Calypso, Penelope, Telemachos, de zwijnenhoeder, Scylla en Charybdis) waarin staat dat de held nooit uit Ithaca is weg geweest. De teleurstelling die zo'n, gelukkig hypothetisch, boek teweeg zou brengen is dezelfde die alle biografieën over Whitman teweegbrengen. De paradijselijke sfeer van zijn poëzie opgeven voor de saaie kroniek van zijn alledagsbestaan is een treurige terugval. Paradoxalerwijze neemt die onvermijdelijke treurnis nog toe wanneer de biograaf wil ontveinzen dat er twee Whitmans zijn: ‘de vriendelijke, welbespraakte wildebras’ van de | |
[pagina 75]
| |
Leaves of Grass en de armzalige literator die dit personage heeft bedacht.Ga naar eind1 De tweede is nooit in Californië of in Platte Cañon geweest; de eerste improviseert een toespraak op de laatstgenoemde locatie (Spirit that form'd this scene) en is mijnwerker geweest op de eerstgenoemde locatie (Starting from Paumanok, i). De tweede bevond zich in 1859 in New York; de eerste bevond zich op 2 december van datzelfde jaar in Virginia, bij de terechtstelling van de oude abolitionist John Brown (Year of meteors.) De tweede werd geboren op Long Island; de eerste werd eveneens op Long Island geboren (Starting from Paumanok, I), maar ook in een van de zuidelijke staten (Longings for home). De tweede was vrijgezel, ingetogen en nogal zwijgzaam; de eerste is uitbundig en dronken. Men kan die strijdigheden moeiteloos vermenigvuldigen, maar belangrijker is het te begrijpen dat de gelukkige zwerver die uit de verzen van de Leaves of Grass op ons afkomt onmogelijk de schrijver van die verzen had kunnen zijn. Byron en Baudelaire hebben in roemruchte boekwerken hun ongeluk gedramatiseerd; Whitman dramatiseert zijn geluk. Dertig jaar later zou Nietzsche, in Sils-Maria, Zarathoestra ontdekken. Deze leermeester is gelukkig, of prijst in elk geval het geluk aan. Zijn nadeel is alleen dat hij niet bestaat. Andere romantische helden - Vathek is de eerste van de rij, Edmond Teste niet de laatste - benadrukken breedvoerig hun uitzonderlijke omstandigheden. Whitman daarentegen wil met onstuimige deemoed op alle mensen lijken. ‘Leaves of Grass,’ merkt hij op, ‘is het lied van een groot collectief, volks individu, zowel mannelijk als vrouwelijk.’ (Complete Writings, v, 192) Of, onsterfelijk gezegd (Song of myself, 17):
These are really the thoughts of all men in all ages and lands, they are not original with me,
If they are not yours as much as mine they are nothing, or next to nothing,
If they are not the riddle and the untying of the riddle they are nothing,
If they are not just as close as they are distant they are nothing.
This is the grass that grows wherever the land is and the water is,
This the common air that bathes the globe.
Het pantheïsme heeft een genre spreuken in omloop gebracht waarin beweerd wordt dat God allerlei dingen tegelijk of, liever nog, een mengelmoes is. De kernspreuk luidt: ‘De rite ben ik, de offerande ben ik, de opdracht aan de vaderen ben ik, het gras ben ik, de bede | |
[pagina 76]
| |
ben ik, het plengoffer van vet ben ik, het vuur ben ik.’ (Baghavad Gita, ix, 16) Ouder, maar dubbelzinnig, is fragment 67 van Herakleitos: ‘God is dag en nacht, winter en zomer, oorlog en vrede, verzadiging en honger.’ Plotinus schetst voor zijn leerlingen een onbevattelijke hemel, waarin ‘alles overal is, ieder ding alle dingen is, de zon alle sterren is, en iedere ster alle sterren en de zon is.’ (Enneaden, V, 8,4) Attar, een Pers uit de twaalfde eeuw, bezingt de moeizame omzwering van vogels op zoek naar hun koning, de Simurgh; vele komen om op zee, maar de vogels die overleven, ontdekken dat zij zelf de Simurgh zijn, dat de Simurgh in elk van hen allen is. De retorische mogelijkheden van dat rekbare identiteitsprincipe lijken oneindig. Van Emerson, lezer van de Hindoes en van Attar, hebben we het gedicht Brahma; van de achttien verzen die het telt luidt het onvergetelijkste: ‘When me they fly, I am the wings’ (Als zij mij ontvluchten, ben ik hun vleugels). Vergelijkbaar, maar van eenvoudiger zeggingskracht is het ‘Ich bin der Eine und bin Beide’ van Stefan George (Der Stern des Bundes). Walt Whitman heeft dit procédé vernieuwd. Hij heeft het niet, zoals anderen, toegepast om de godheid te definiëren of om met de ‘overeenkomsten en verschillen’ van woorden te spelen. Hij heeft zich, uit een soort woeste vertedering, willen vereenzelvigen met alle mensen. Hij heeft gezegd (Crossing Brooklyn Ferry, 6):
I was wayward, vain, greedy, shallow, sly, cowardly, malignant,
The wolf, the snake, the hog, not wanting in me...
En ook (Song of myself, 33):
I am the man, I suffer'd, I was there.
The disdain and calmness of martyrs,
The mother of old, condemn'd for a witch, burnt with dry
wood, her children gazing on,
The hounded slave that flags in the race, leans by the
fence, blowing, cover'd with sweat,
The twinges that sting like needies his legs and neck,
the murderous buckshot and the bullets,
All these I feel or am.
Dit alles heeft Whitman niet alleen gevoeld, hij is het ook geweest. In wezen was hij - niet alleen in het verhaal, ook in de mythe - zoals de volgende twee verzen (Song of my self, 24) zeggen: | |
[pagina 77]
| |
Walt Whitman, a kosmos, of Manhattan the son,
Turbulent, fleshy, sensual, eating, drinking and breeding.
Ook was hij wat hij in de toekomst zou zijn, in onze komende nostalgie, gewrocht door de voorspellingen die hem hebben aangekondigd (Full of life, now):
Full of life now, compact, visible,
I, forty years old the eighty-third year of the States,
To one a century hence or any number of centuries hence,
To you yet unborn these, seeking you.
When you read these I that was visible and become invisible,
Now it is you, compact, visible, realizing my poems, seeking me,
Fancying how happy you were if I could be with you and become
your comrade;
Be it as if I were with you. (Be not too certain but I am now with you.)
Of (Song of parting):
Camerado, this is no book,
Who touches this touches a man,
(Is it night? are we here together alone?)
It is I you hold and who holds you,
I spring from the pages into your arms - decease calls me forth.Ga naar eind2
Walt Whitman is als mens hoofdredacteur van de Brooklyn Eagle geweest en heeft zijn meest elementaire ideeën aan de pagina's van Emerson, Hegel en Volney ontleend. Het ‘poëtische personage’ Walt Whitman ontleende zijn ideeën aan het contact met Amerika, geïllustreerd met denkbeeldige ervaringen opgedaan in de achterkamers van New Orleans en op de slagvelden van Georgia. Die methode impliceert welbeschouwd geen ongeloofwaardigheid. Iets dat niet gebeurd is, hoeft daarom nog niet onwaar te zijn. Het gerucht gaat dat Henry i van Engeland na de dood van zijn zoon nooit meer heeft geglimlacht; het feit zelf is wellicht onjuist, maar kan waar zijn als symbool van de koninklijke verslagenheid. In 1914 hadden de Duitsers, naar verluidt, een paar Belgische krijgsgevangenen gemarteld en verminkt; dat bericht zelf was ongetwijfeld onjuist, maar gaf op nuttige wijze lucht aan de oneindige en verwarrende verschrikkingen van de | |
[pagina 78]
| |
invasie. Nog vergeeflijker is het geval van wie een leer toeschrijft aan zijn persoonlijke levenservaring, en niet aan een bibliotheek of een compendium. In 1874 stak Nietzsche nog de draak met Pythagoras' stelling dat de geschiedenis zich cyclisch herhaalt (Von Nutzen und Nachteil der Historie, 2). In 1881, op een pad in de bossen van Silvaplana, vatte hij plotseling zelf die stelling op (Ecce Homo, 9). Het is grof en platvloers om hier als een politieagent van plagiaat te spreken. Zou men Nietzsche ondervragen, dan had hij geantwoord dat het belangrijkste de verandering is die een idee in ons teweeg kan brengen, en niet louter de redenering die ertoe leidt.Ga naar eind3 Eén ding is het abstracte poneren van de goddelijke eenheid; iets anders, de flits die een paar Arabische herders uit de woestijn rukt en naar een strijd drijft die nog immer voortduurt en waarvan Aquitanië en de Ganges de grenzen waren. Whitman had zich voorgenomen een democratisch ideaal uit te dragen, niet een theorie te formuleren. Het thema van 's dichters onsterfelijkheid is in de letteren klassiek sedert Horatius - in een platonisch dan wel pythagorisch beeld - zijn hemelse metamorfose voorspelde. Wie daaraan hebben meegedaan, deden dat uit ijdele roemzucht (Not marble, not the gilded monuments), om niet te zeggen uit omkoperij of uit wraak. Whitman ontleent aan zijn eigen omgang met dat thema een persoonlijk contact met iedere toekomstige lezer. Hij vereenzelvigt zich met hem en voert dan een gesprek met de ander, met Whitman (Salut au monde, 3):
What do you hear, Walt Whitman?
Aldus heeft hij zich opgesplitst in enerzijds de eeuwige Whitman, de vriend die een oude Amerikaanse dichter uit de negentiende eeuw is, maar die anderzijds ook zijn legende is, en ook van ons, en ook het geluk. Enorm, bijna onmenselijk was zijn taak. Niet minder was zijn zege. |
|