De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Orlando Furioso
| |
Canto 91
Een speelbal is het mensenhart bij tijden
Van Amor, god der Liefde, vals en wreed.
Wie anders kon Orlando zo verleiden
Ontrouw te worden aan zijn riddereed,
Hij, die zich slechts aan goede zaken wijdde
En voor de Moederkerk zo dapper streed?
Sinds zijn vergeefse passie hem ontwrichtte,
Vergat hij God en keizer en zijn plichten.
1
Che non può far d'un cuor ch'abbia suggetto
Questo crudele e traditore Amore,
Poi ch'ad Orlando può levar del petto
La tanta fe' che debbe al suo signore?
Гия́савио е пиено фу д'огни риспетто,
E de la santa Chiesa difensore;
Or per un vano amor, poco del zio,
E di sè poco, e men cura di Dio.
2
Maar ik vergeef hem en ben blij te weten
Dat hij mij in mijn ondeugd vergezelt:
Ook ik heb laks mij van mijn plicht gekweten
En ben verheugd het kwade nagesneld.
Orlando was zijn vrienden reeds vergeten
En trok in zwarte kleding door het veld
Waar 't krijgersvolk uit Afrika en Spanje
De tenten opsloeg tijdens de campagne;
2
Ma l'escuso io pur troppo, e mi rallegro
Nel mio difetto aver compagno tale;
Ch'anch'io sono al mio ben languido ed egro,
Sano e gagliardo a seguitare il male.
Quel se ne va tutto vestito a negro,
Né tanti amici abandonar gli cale;
E passa dove d'Africa e di Spagna
La gente era attendata alla campagna:
| |
[pagina 87]
| |
3
Of tenten, nee, want vluchtend voor de regen
Had men zich onder boom of dak verspreid
In groepjes van vier, zeven, acht of negen
Of twintig strijdgenoten, wijd en zijd.
Zij sliepen daar, gezeten of gelegen,
Gebroken, afgemarteld door de strijd.
Orlando had hen allen kunnen treffen,
Doch wilde niet zijn Durindana heffen.
3
Anzi non attendata, perchè sotto
Alben' e tetti l'ha sparsa la pioggia
A dieci, a venti, a quattro, a sette, ad otto;
Chi più distante e chi più presso alloggia.
Ognuno dorme travagliato e rotto:
Chi steso a terra e chi alla man s'appoggia.
Dormono; e il conte uccider ne può assai:
Né però stringe Durindana mai.
4
Nooit zou de graaf zijn riddereer verzaken:
Geen slapend krijger had hij ooit gedood.
Zo trok hij verder, onverrichterzake
Op zoek naar haar, wier vlucht hem diep verdroot;
En als hij soms een krijger nog zag waken,
Beschreef, terwijl een zucht zijn borst ontvlood,
Hij haar gelaat en kleding, met de bede
Of men soms wist waarheen zij was gereden.
4
Di tanto core è il generoso Orlando,
Che non degna ferir gente che dorma.
Or questo, e quando quel luogo cercando
Va, per trovar de la sua donna l'orma.
Se truova alcun che veggi, sospirando
Gli ne dipinge l'abito e la forma;
E poi lo priega che per cortesia
Gl'insegni andar in parte ove ella sia.
5
En toen het daglicht weer begon te gloren
Doorzocht hij 't Moorse kamp, op zijn gemak;
Hij werd zeer heus behandeld door de Moren,
Daar hij nog in des emirs kleding stak;
Ook leek hij bij dat leger te behoren,
Omdat, naast Frans, hij goed Arabisch sprak:
Hij scheen, door dat bijzonder taalvermogen,
In Tripoli geboren en getogen.
5
E poi che venne il dí chiaro e lucente,
Tutto cercò l'esercito moresco:
E ben lo potea far sicuramente,
Avendo indosso l'abito arabesco;
Ed aiutollo in questo parimente,
Che sapeva altro idioma che francesco,
E l'africano tanto avea espedito,
Che parea nato a Tripoli e nutrito.
6
Hij bleef drie dagen bij het leger steken
En zocht verwoed, in dat kort tijdsbestek;
Daarna zocht hij in omgelegen streken,
Eerst in het Ile-de-France, op elke plek;
Voorts heeft hij in Auvergne rondgekeken
En in Gascogne, tot het kleinste vlek.
Hij zocht van de Provence tot in Bretagne
En van Picardië tot haast in Spanje.
6
Quivi il tutto cercò, dove dimora
Fece tre giorni, e non per altro effetto;
Poi dentro alle cittadi e a' borghi fuora
Non spiò sol per Francia e suo distretto,
Ma per Uvernia e per Guascogna ancora
Rivide sin all'ultimo borghetto:
E cercò da Provenza alla Bretagna,
E dai Picardi ai termini di Spagna.
| |
[pagina 88]
| |
7
Rond eind oktober, toen in bos en gaarden
De boom zich van zijn lover zag ontdaan,
Zodat zijn kaal gestel zich openbaarde,
Zijn groene glorie bevend was vergaan,
Toen trekvogels tezaam hun tocht aanvaardden,
Ving graaf Orlando's liefdesqueeste aan;
De ganse winter bleef de ridder dwalen,
En dwalen bleef hij toen april ging pralen.
7
Tra il fin d'ottobre e il capo di novembre
Ne la stagion che la frondosa vesta
Vede levarsi e discoprir le membre
Trepida pianta, fin che nuda resta,
E van gli augelli a strette schiere insembre,
Orlando entrò ne l'amorosa inchiesta;
Né tutto il verno appresso lasciò quella
Né la lasciò ne la stagion novella.
8
Zo kwam hij in een landstreek, op zijn tochten,
Waar een riviertje door de dreven glijdt
En oceaanwaarts stromend, met zijn bochten
't Normandisch volk van het Bretonse scheidt;
Die stroom was nu onstuimig, vrijgevochten,
Door sneeuw en winterregens uitgedijd,
En had de brug verwoest en meegenomen:
Geen mens kon aan de overzijde komen.
8
Passando un giomo, corne avea costume
D'un paese in un altro, arrivò dove
Parte i Normandi dai Bretoni un fiume,
E verso il vicin mar cheto si muove;
Ch'allora gonfio e bianco già di spume
Per nieve sciolta e per montane piove:
E l'impeto de l'acqua avea disciolto
E tratto seco il ponte, e il passo tolto.
9
De paladijn bleef naar het water staren
En langs de kanten van het oeverpad
Of hij een tak of boomstam kon ontwaren
(Daar hij geen vinnen en geen vleugels had);
En kijk, daar kwam een scheepje aangevaren
Op de rivier, waarin een jonkvrouw zat
Die uit de verte naar de ridder wenkte
En toen haar vaartuig naar de oever zwenkte.
9
Con gli occhi cerca or questo lato or quello,
Lungo le ripe il paladin, se vede
(Quando né pesce egli non è, né augello.
Come abbia a por ne l'altra ripa il piede:
Ed ecco a sè venir vede un battello,
Ne la cui poppa una donzella siede,
Che di volere a lui venir fa il segno;
Né lascia poi ch'arrivi in terra il legno.
10
Uit angst dat hij bij haar aan boord zou treden
Is zij niet aan de oever aangeland.
Orlando poogde haar te overreden
Hem mee te nemen naar de overkant.
Zij sprak tot hem: ‘Ik neem geen ridder mede
Die mij niet allereerst zijn woord verpandt
Dat hij op mijn verzoek de meest terechte
En meest rechtschapen ridderstrijd zal vechten.
10
Prora in terra non pon; che d'esser carca
Contra sua volontà forse sospetta.
Orlando priega lei che ne la barca
Seco lo tolga, ed oltre il fiume il metta
Ed ella lui: ‘Qui cavalliernon varca,
Il qual su la sua fe' non mi prometta
Di fare una battaglia a mia richiesta,
La più giusta del mondo e la più onesta.
| |
[pagina 89]
| |
11
‘U zegt, geachte ridder, te begeren
Dat wij nu naar de overzijde gaan;
Zo u dat wilt bereiken, moet u zweren
Dat voor het einde van de nieuwe maan
U naast de vorst van Ierland zich zult weren,
Die met zijn macht Ebuda wil verslaan,
Want wreder dan het land der Ebudanen
Vindt men geen eiland in de oceanen.
11
‘Sì che s'avete, cavallier, desire
Di por per me ne l'altra ripa i passi,
Promettetemi, prima che finire
Quest'altro mese prossimo si lassi,
Ch'al re d'Ibernia v'anderete a unire,
Appresso al quai la bella armata fassi
Per distrugger quell'isola d'Ebuda,
Che, di quante il mar cinge, è la più cruda
12
‘Het ligt daar in een groep, heb ik begrepen,
Ten westen van het eiland van de Ier
En zendt al zijn bewoners met hun schepen
Op strooptocht, elk een ware boekanier;
De vrouwen die zij naar hun eiland slepen
Zijn levend voedsel voor een gulzig dier
Dat daaglijks aan die kusten is te vinden
Om weer een vrouw of meisje te verslinden.
12
‘Voi dovete saper ch'oltre l'Irlanda,
Fra molte che vi son, l'isola giace
Nomata Ebuda, che per legge manda
Rubando intorno il popul suo rapace;
E quante donne può pigliar, vivanda
Tutte destina a un animal vorace
Che viene ogni dí al lito, e sempre nuova
Donna o donzella, onde si pasca, truova;
13
‘Kooplui en kapers voeren naar die gronden
De mooiste vrouwen aan, in overvloed;
Die worden door het wangedrocht verslonden,
Eén vrouw of maagd per dag, een hele stoet.
Zo Amor u ook menigmaal verwondde
En u compassie draagt in uw gemoed,
Kunt u zich met die strijders onderscheiden
En onze wereld van die plaag bevrijden.’
13
‘Che mercanti e corsar che vanno intomo,
Ve ne fan copia, e più delle più belle.
Ben potete contare, una per giomo,
Quante morte vi sian donne e donzelle.
Ma se pietade in voi truova soggiorno,
Se non sete d'Amor tutto ribelle,
Siate contento esser tra questi eletto
Che van per far sì fruttuoso effetto.’
14
Nauw hoorde hij de vrouw hiervan gewagen
Of ras had haar Orlando hulp beloofd,
Daar hij onrecht noch wreedheid kon verdragen,
Als echte ridder; hij brak zich het hoofd,
Want weldra ging aan hem de twijfel knagen
Dat ook Angelica zo was geroofd,
Omdat hij haar al maanden nagespoord had,
Maar op zijn tochten niets van haar gehoord had.
14
Orlando volse a pena udire il tutto,
Che giurò d'esser primo a quella impresa,
Come quel ch'alcun atto iniquo e brutto
Non può sentire, e d'ascoltar gli pesa:
E fu a pensare, indi a temere indutto,
Che quella gente Angelica abbia presa;
Poi che cercata l'ha per tanta via,
Né potutone ancor ritrovar spia.
| |
[pagina 90]
| |
15
Dat spookbeeld bleef maar door zijn hersens malen,
Elk plan vergat hij dat hij had gesmeed,
En hij besloot om zonder nog te dralen
Te reizen naar dat rijk, zo snood en wreed.
Juist toen de zon ten tweede maal ging dalen,
Vond hij in Saint-Malò een schip gereed;
Die nacht, toen want en zeil gehesen waren,
Is hij voorbij Mont Saint-Michel gevaren.
15
Questa imaginazion sì gli confuse
E sì gli tolse ogni primier disegno,
Che, quanto in fretta più potea,
conchiuse
Di navigare a quello iniquo regno.
Né prima l'altro sol nel mar si chiuse,
Che presso a San Malò ritrovò un legno,
Nel quai si pose; e fatto alzar le vele,
Passò la notte il monte San Michele.
16
Tréguier en Saint-Brieuc, aan bakboord, leken
Al spoedig stippen aan de horizon;
Men voer op Engeland, dat aan zijn bleke
Zandstrand de naam ontleent van Albion;
Maar 't zuidenwindje liet hen in de steek en
Een westerstorm, die snel aan felheid won,
Stak op; dus moest men alle zeilen strijken
En voor de wind uit naar het Oosten wijken.
16
Breaco e Landriglier lascia a man maca,
E va radendo il gran lito bretone;
E poi si drizza invêr l'arena bianca,
Onde Ingleterra si nomò Albione;
Ma il vento, ch'era da meriggie, manca,
E soffia tra il ponente e l'aquilone
Con tanta forza, che fa al basso porre
Tutte le vele, e sè per poppa torre.
17
In één dag werd het schip teruggeblazen
Zo ver als 't in vier dagen overstak;
De schipper bleef het zeer bekwaam de baas en
Verhoedde dat het op de rotsen brak.
De wind, die dagenlang was blijven razen,
Werd op de vijfde dag ineens heel zwak
En heeft het scheepje rustig heengezonden
Waar Antwerpens rivier, de Schelde, mondde.
17
Quanto il navilio inanzi era venuto
In quattro giomi, in un ritomò indietro
Ne l'alto mar dal buon nocchier tenuto,
Che non dia in terra e sembri un fragil
vetro.
Il vento, poi che furioso suto
Fu quattro giorni, il quinto cangiò
metro:
Lasciò senza contrasto il legno entrare
Dove il fiume d'Anversa ha foce in mare.
18
Het wrakke schip werd naar de kant getrokken,
Waar men vermoeid de averij bezag,
Toen er een oude man met witte lokken
Vanuit een stad die rechts aan 't water lag
Naar 't kleine reisgezelschap toe kwam sjokken;
Beleefd zei hij de mannen goedendag,
Waarna hij zich tot graaf Orlando wendde,
Daar hij hem als de leider onderkende.
18
Tosto che ne la foce entrò lo stanco
Nocchier col legno afflitto, e il lito prese,
Fuor d'una terra che sul destro fianco
Di quel fiume sedeva, un vecchio scese,
Di molta età, per quanto il crine bianco
Ne dava indicio; il qual tutto cortese,
Dopo i saluti, al conte rivoltosse,
Che capo giudicò che di lor fosse.
| |
[pagina 91]
| |
19
Hij bleek gezonden door een edelvrouwe,
Van wie hij hem een boodschap overbracht,
Een schone maagd, dat zou hij zelf aanschouwen,
En meer dan ieder ander lief en zacht;
Zij vroeg hem mee te gaan met haar getrouwe
Of kwam naar hem, zo hij dat beter dacht;
En of hij haar zijn aandacht garandeerde,
Als elke edelman die hier passeerde;
19
E da parte il pregò d'una donzella,
Ch'a lei venir non gli paresse grave,
La qual ritroverebbe, oltre che bella,
Più ch'altra al mondo affabile e soave;
Over fosse contento aspettar, ch'ella
Verrebbe a trovar lui fin alla nave:
Né più restio volesse esser di quanti
Quivi eran giunti cavallieri erranti;
20
Geen ridder die daar aankwam in die oorden
Rondom de monding, over land of zee,
Had ooit geweigerd om haar met zijn woorden
Van raad te dienen in haar droeve wee.
Dus toen Orlando deze boodschap hoorde,
Ging hij terstond met de bejaarde mee
En liet zich gaarne naar de jonkvrouw leiden
Om zich in ridderdeugd te onderscheiden.
20
Che nessun altro cavallier, ch'arriva
O per terra o per mare a questa foce,
Di ragionar con la donzella schiva,
Per consigliarla in un suo caso atroce.
Udito questo, Orlando in su la riva
Senza punto indugiarsi uscì veloce;
E come umano e pien di cortesia,
Dove il vecchio il menò, prese la via.
21
Zo volgde nu de paladijn de oude
De trap op van een woning in de stad,
Waar hij een jonkvrouw trof die hevig rouwde,
Haar oog en wang van zilte tranen nat;
En alles wat hij in dat huis aanschouwde
Was door een zwarte draperie omvat;
Zij heeft hem blij gegroet, een stoel gegeven,
En sprak met droeve stem zo van haar leven:
21
Fu ne la terra il paladin condutto
Dentro un palazzo, ove al salir le scale,
Una donna trovò piena di lutto,
Per quanto il viso ne facea segnale,
E i negri panni che coprian per tutto
E le logge e le camere e le sale;
La qual, dopo accoglienza grata e onesta
Fattol seder, gli disse in voce mesta:
22
‘Ik ben, indien ge mijn verhaal wilt horen,
Een dochter van de graaf van Holland, die
(Al was ik niet als enig kind geboren,
Maar had twee broers en was dus een van drie),
Mijn minste wensen steeds placht te verhoren,
Mij koesterend in grote harmonie.
Zo leefde ik gelukkig en tevreden,
Tot er een hertog kwam, bij ons ter stede.
22
‘Io voglio che sappiate che figliuola
Fui del conte d'Olanda, a lui sì grata
(quantunque prole io non gli fossi sola,
Ch'era da dui fratelli accompagnata),
Ch'a quanto io gli chiedea, da lui parola
Contraria non mi fu mai replicata.
Standomi lieta in questo stato, avvenne
Che ne la terra nostra un duca venne.
| |
[pagina 92]
| |
23
‘Die hertog was uit Seeland heengevaren
Naar Spanje om te vechten met de Moor.
Zijn schoonheid en de bloesem zijner jaren
Bezorgden mij gevoelens die tevoor
Nog nimmer in mijn hart ontloken waren,
Zodat ik dra de strijd met hen verloor.
Ik blijf geloven wat ik toen geloofde:
Dat hij mij zijn oprechte trouw beloofde.
23
‘Duca era di Selandia, e se ne giva
Verso Biscaglia a guerreggiar coi Mori.
La bellezza e l'età ch'in lui fioriva,
E li non più da me sentiri amori
Con poca guerra me gli fer captiva;
Tanto più che, per quel ch'apparea fuori,
Io credea e credo, e creder credo il vero,
Ch'amassi ed ami me con cor sincero.
24
‘Daar felle tegenwind was opgestoken
(Die tegenwind was juist wind mee voor mij),
Heeft hij zijn reis gedwongen onderbroken:
Wel veertig dagen vlogen zo voorbij;
En in die tijd is vaak door ons besproken
Dat bij zijn weerkomst onze trouwerij
Gevierd zou worden met een groots festijn en
Hij gaf zijn erewoord en ik het mijne.
24
‘Quei giorni che con noi contrario vento,
Contrario agli altri, a me propizio, il tenne
(Ch'agli altri fur quaranta, a me un momento:
Così al fuggire ebbon veloci penne),
Fummo più volte insieme a parlamento,
Dove, che 'l matrimonio con solenne
Rito al ritorno suo saria tra nui,
Mi promise egli, ed io 'l promisi a lui.
25
‘Bireno had ons nauwelijks verlaten
(Die naam draagt mijn getrouwe cavalier),
Voordat de vorst van Friesland (een der staten
Van ons gescheiden slechts door een rivier)
Mij uitzocht als de huw'lijkskandidate,
Zijn zoon Arbante, enig kind, ten sier,
En zijn gezanten snel had opgedragen
Om bij mijn vader om mijn hand te vragen.
25
‘Bireno a pena era da noi partito
(Che così ha nome il mio fedele amante),
Che 'l re di Frisa (la qual, quanto il lito
Del mar divide il fiume, è a noi distante),
Disegnando il figliuol farmi marito,
Ch'unico al mondo avea, nomato Arbante,
Per li più degni del suo stato manda
A domandarmi al mio padre in Olanda.
26
‘Het reeds gegeven woord bleef mij verplichten
Tot zelfbeheersing en standvastigheid;
Ook stond de Liefde mij niet toe te zwichten,
Dus was ik tot die trouwbreuk niet bereid;
Om 's konings snode plannen te ontwrichten,
Vertelde ik mijn vader, juist op tijd,
Dat ik veel liever nog door moord zou sterven
Dan mij die Fries als echtgenoot verwerven.
26
‘Io ch'all'amante mio di quella fede
Mancar non posso, che gli aveva data,
E ancor ch'io possa, Amor non mi conciede
Che poter voglia, e ch'io sia tanto ingrata;
Per minar la pratica ch'in piede
Era gagliarda, e presso al fin guidata,
Dico al mio padre, che prima ch'in Frisa
Mi dia marito, io voglio essere uccisa.
| |
[pagina 93]
| |
27
‘Mijn lieve vader, dan eerst wel te moede
Als ik gelukkig was en anders niet,
Kapte het overleg, en zo behoedde
Hij mij voor jammerklachten en verdriet.
Daarop ontstak de Friese vorst in woede
En stormde binnen in ons grondgebied,
Waar hij de vrede met geweld verstoorde
En mijn familie gans en al vermoordde.
27
‘Il mio buon padre, al qual sol piacea quanto
A me piacea, né mai turbar mi volse,
Per consolarmi e far cessare il pianto
Ch'io ne facea, la pratica disciolse:
Di che il superbo re di Frisa tanto
Isdegno prese e a tanto odio si volse,
Ch'entrò in Olanda e cominciò la guerra
Che tutto il sangue mio cacciò sotterra.
28
‘Hij is zo groot, zo krachtig en strijdvaardig
Gelijk er maar een enkeling bestaat
En ook nog zo geslepen en boosaardig
Dat kracht noch list zijn tegenstander baat;
Zijn wapentuig is nieuw en zeer merkwaardig:
Hij stopt in een metalen apparaat,
Circa twee ellen lang en hol van binnen,
Wat poeder en een bal, om te beginnen.
28
‘Oltre che sia robusto, e sì possente
Che pochi pari a nostra età ritruova,
E sì astuto in mal far, ch'altrui niente
La possanza, l'ardir, l'ingegno giova;
Porta alcun'arme che l'antica gente
Non vide mai, né fuor ch'a lui, la nuova:
Un ferro bugio, lungo da due braccia,
Dentro a cui polve ed una palla caccia.
29
‘Voorts laat hij daar een vuurtje in ontspruiten
Door een klein gaatje in de achterkant,
Zoals een dokter, om een wond te sluiten,
Onzichtbaar kleine poriën dichtbrandt;
Dan komt met groot geweld de bal naar buiten,
Alsof een onweer losbrandt boven 't land;
En wat hij, als een bliksemflits, kan raken
Dat doet hij branden, vallen, barsten, kraken.
29
‘Col fuoco dietro ove la canna è chiusa,
Tocca un spiraglio che si vede a pena;
A guisa che toccare il medico usa
Dove è bisogno d'allacciar la vena:
Onde vien con tal suon la palla esclusa,
Che si può dir che tuona e che balena;
Né men che soglia il fulmine ove passa,
Ciò che tocca, arde, abatte, apre e fracassa.
30
‘Twee malen heeft hij ons met dat infame
Schiettuig verslagen en mijn broers gedood:
Eén toen zij voor het eerst op 't slagveld kwamen
En hij die bal dwars door zijn halsberg schoot;
De tweede maal de ander, die tezamen
Met medestrijders van het slagveld vlood;
Het lood heeft zich toen in zijn rug gedrongen
En is er aan de voorkant uitgesprongen.
30
‘Pose due volte il nostro campo in rotta
Con questo inganno, e i miei fratelli uccise:
Nel primo assalto il primo; che la botta,
Rotto l'usbergo, in mezzo il cor gli mise;
Ne l'altra zuffa a l'altro, il quale in frotta
Fuggìa, dal corpo l'anima divise;
E lo ferì lontan dietro la spalla,
E fuor del petto uscir fece la palla.
| |
[pagina 94]
| |
31
‘En toen mijn vader zich ten langen leste
Nog dapper weerde tegen dat geweld
In 't enige kasteel dat hem nog restte,
Werd hij ook door dat wapentuig geveld:
Terwijl hij heen en weer liep in de veste,
Al strijdend aan de vijand blootgesteld,
Schoot de verrader hem weloverwogen
Zo'n loden bal precies tussen zijn ogen.
31
‘Difendendosi poi mio padre un giorno
Dentro un castel che sol gli era rimaso,
Che tutto il resto avea perduto intorno,
Lo fe' con simil colpo ire all'occaso;
Che mentre andava e che facea ritorno,
Provedendo or a questo or a quel caso,
Dal traditor fu in mezzo gli occhi colto,
Che avea di lontan di mira tolto.
32
‘Nadat mijn beide broers en vader sneefden
En ik mij enig erfgenaam bevond
Van Holland, zei de Friese vorst, die streefde
Om vaste voet te krijgen aan die grond,
Tot mij en allen die het overleefden
Dat hij de rust en vrede niet meer schond
Mits ik toch met zijn zoon Arbante huwde,
Dus 't voorstel aannam dat ik eerder schuwde.
32
‘Morto i fratelli e il padre, e rimasa io
De l'isola d'Olanda unica erede,
Il re di Frisa, perchè avea disio
Di ben fermare in quello stato il piede,
Mi fa sapere, e così al popul mio,
Che pace e che riposo mi conciede,
Quando io vogli or, quel che non volsi
inante,
Tor per marito il suo figliuolo Arbante.
33
‘Maar ik, en niet alleen door haat gedreven
Jegens die fielt en heel zijn snode soort,
Die mijn twee broers en vader had doen sneven,
Mijn land verwoest, mijn mensen uitgemoord,
Maar ook daar ik mijn liefde had gegeven
Aan wie ik had beloofd, op erewoord,
Dat ik gewis met niemand anders trouwde
Voor hij terug uit Spanje kwam, ik snauwde:
33
‘Io per l'odio non sì, che grave porto
A lui e a tutta la sua iniqua schiatta,
Il qual m'ha dui fratelli e 'l padre morto,
Saccheggiata la patria, arsa e disfatta;
Come perchè a colui non vo' far torto,
A cui già la promessa aveva fatta,
Ch'altr'uomo non saria che mi sposasse,
Fin che di Spagna a me non ritornasse:
34
‘‘Het leed dat ik tot nu toe heb geleden
Dat lijd ik liever nog zo'n honderd keer;
Eer laat ik mij verbranden om die reden,
Mijn as verwaaien, voor ik accepteer.’
Mijn mannen hebben mijn idee bestreden,
Ze smeekten mij of dreigden mij veeleer
Mij en mijn rijk aan hem ter hand te stellen,
Voor mijn halsstarrigheid ons volk zou vellen.
34
‘“Per un mal ch'io patisco, ne vo' cento
Patir (rispondo), e far di tutto il resto;
Esser morta, arsa viva, e che sia al vento
La cener sparsa, inanzi che far questo.”
Studia la gente mia di questo intento
Tormi: chi priega, e chi mi fa protesto
Di dargli in mano me e la terra, prima
Che la mia ostinazion tutti ci opprima.
| |
[pagina 95]
| |
35
‘Maar hoe zij redeneerden, tierden, baden,
Ik bleef mijn erewoord en trouw gestand;
Toen hebben zij mijn stad en mij verraden
En stelden alles aan de Fries ter hand.
De vorst verzekerde mij niet te schaden,
Beloofde mij mijn leven en mijn land,
Indien ik mijn protesten zou berouwen
En met zijn zoon Arbante wilde trouwen.
35
‘Così, poi che i protesti e i prieghi invano
Vider gittarsi, e che pur stava dura,
Presero accordo col Frisone, e in mano
Come avean detto, gli dier me e le mura.
Quel, senza farmi alcun atto villano,
De la vita e del regno m'assicura,
Pur ch'io indolcisca l'indurate voglie,
E che d'Arbante suo mi faccia moglie.
36
‘Ik wist dat ik hem niet kon tegenspreken
En zag geen and're uitweg dan de dood;
Maar als ik mij niet op die man kon wreken,
Was mijn verdriet nog duizendmaal zo groot.
Na veel gepieker is mij toen gebleken
Dat enkel veinzerij een uitkomst bood:
Ik vroeg hem om excuus dat ik zo morde
En zei dat ik zijn schoondochter zou worden.
36
‘Io che sforzar così mi veggio, voglio,
Per uscirgli di man, perder la vita;
Ma se pria non mi vendico, mi doglio
Più che di quanta ingiuria abbia patita.
Fo pensier molti; e veggio al mio cordoglio
Che solo il simular può dare aita:
Fingo ch'io brami, non che non mi piaccia,
Che mi perdoni e sua nuora mi faccia.
37
‘En van mijn vaders vele hofdienaren
Koos ik twee broeders, beiden tot mijn vreugd
Slim en verstandig, ware steunpilaren,
Want trouw was wel hun allergrootste deugd,
Daar zij als kind bij ons gekomen waren,
Bij ons getogen sinds hun vroegste jeugd,
En mij sindsdien zo toegenegen bleven
Dat zij hun leven voor mij wilden geven.
37
‘Fra molti ch'al servizio erano stati
Già di mio padre, io scelgo dui fratelli,
Di grande ingegno e di gran cor dotati,
Ma più di vera fede, come quelli
Che cresciutici in corte ed allevati
Si son con noi da teneri citelli;
E tanto miei, che poco lor parria
La vita por per la salute mia.
38
‘Met deze twee besprak ik mijn methode
En beiden stonden mij als helpers bij.
De één zond ik naar Vlaanderen als bode,
De ander bleef in Holland aan mijn zij.
Maar toen men reeds de vele gasten noodde,
Ook uit den vreemde, voor de trouwpartij,
Bleek dat Bireno zich ten strijde rustte
En van Biscaje voer naar onze kusten.
38
‘Communico con loro il mio disegno:
Essi prometton d'essermi in aiuto.
L'un viene in Fiandra, e v'apparecchia un
legno;
L'altro meco in Olanda ho ritenuto.
Or mentre i forestieri e quei del regno
S'invitano alle nozze, fu saputo
Che Bireno in Biscaglia avea una armata,
Per venire in Olanda, apparecchiata.
| |
[pagina 96]
| |
39
‘Want toen de Friese vorst ons kwam bestrijden
En hij mijn ene broeder had vermoord,
Liet ik een bode naar Biscaje rijden;
Bireno had van hem dat nieuws gehoord.
Terwijl hij zijn terugtocht voorbereidde,
Was onze afweer al in bloed gesmoord.
Bireno, die niet wist dat dit geschiedde,
Was uitgevaren om ons hulp te bieden.
39
‘Però che, fatta la prima battaglia
Dove fu rotto un mio fratello e ucciso,
Spacciar tosto un corrier feci in Biscaglia
Che portassi a Bireno il tristo aviso;
Il qual mentre che s'arma e si travaglia,
Dal re di Frisa il resto fu conquiso.
Bireno, che di ciò nulla sapea,
Per darci aiuto i legni sciolti avea.
40
‘Zodra men dit de Friese koning meldde,
Liet hij zijn zoon de zorgen voor zijn echt;
Waarop hij met zijn schepen zeewaarts snelde,
De hertog daar versloeg in woest gevecht
En hem vervolgens in de boeien knelde;
Ons heeft hij daarvan echter niets gezegd.
Intussen trouwde ik, de zon ging neigen,
Mijn bruidegom wou met mij nederzijgen.
40
‘Di questo avuto aviso il re frisone,
De le nozze al figliuol la cura lassa;
E con l'armata sua nel mar si pone:
Truova il duca, lo rompe, arde e fracassa,
E, come vuol Fortuna, il fa prigione;
Ma di ciò ancor la nuova a noi non passa.
Mi sposa intanto il giovene, e si vuole
Meco corcar come si corchi il sole.
41
‘Mijn trouwe dienaar had zich reeds verscholen
Achter gordijnen, waar geen mens hem zag,
En wachtte daar, zoals ik had bevolen,
Geenszins tot mijn gemaal te bedde lag,
Doch hief een bijl en kliefde onverholen
Diens achterhoofd met zulk een harde slag
Dat spraak en levensgeesten hem ontgleden,
Waarna ik hem de keel heb afgesneden.
41
‘Io dietro alle cortine avea nascoso
Quel mio fedele; il qual nulla si mosse
Prima che a me venir vide lo sposo;
E non l'attese che corcato fosse,
Ch'alzò un'accetta, e con sì valoroso
Braccio dietro nel capo lo percosse,
Che gli levò la vita e la parola:
Io saltai presta e gli segai la gola.
42
‘Gelijk een os, door slachtershand bezweken,
Viel daar, beklagenswaard, de jongeman
Door wie ik op zijn vader mij kon wreken,
Cimosco, Friese vorst en snood tiran,
Die slechts uit hebzucht met zijn schurkenstreken
Mijn broers en vader had gedood, om dan,
Als 't land hem door mijn echt zou toebehoren,
Wellicht ook mij nog in mijn bloed te smoren.
42
‘Come cadere il bue suole al macello,
Cade il malnato giovene, in dispetto
Del re Cimosco, il più d'ogn'altro fello;
Che l'empio re di Frisa è così detto,
Che morto l'uno e l'altro mio fratello
M'avea col padre, e per meglio suggetto
Farsi il mio stato, mi volea per nuora;
E forse un giorno uccisa avria me ancora
| |
[pagina 97]
| |
43
‘Voordat die daad ons bitter kon berouwen,
Nam ik wat weinig weegt en veel betaalt
En ben door 't vensterraam langs henneptouwen,
Geholpen door mijn makker, neergedaald
Naar waar zijn broeder wachtte, mijn getrouwe,
In 't schip dat hij uit Vlaand'ren had gehaald.
Met felle riemslag, wind in alle zeilen,
Konden wij Goddank naar de vrijheid ijlen.
43
‘Prima ch'altro disturbo vi si metta,
Tolto quel che più vale e meno pesa,
Il mio compagno al mar mi cala in fretta
Da la finestra a un canape sospesa.
Là dove attento il suo fratello aspetta
Sopra la barca ch'avea in Fiandra presa.
Demmo le vele ai venti e i remi all'acqu
E tutti ci salviam, come a Dio piacque.
44
‘Maar toen de Friese koning wederkeerde,
De dag daarna, en in de vesting kwam,
Was niet te zeggen wat hem meer verteerde,
Zijn groot verdriet ofwel zijn woeste gram.
Trots was hij, daar hij strijdend glorieerde,
Bireno in de slag gevangen nam,
Maar waar hij feest en vrolijkheid verwachtte,
Weerklonken rouwgeschrei en jammerklachten.
44
‘Non so se 'l re di Frisa più dolente
Del figliuol morto, o se più d'ira acceso
Fosse contra di me, che 'l dì seguente
Giunse là dove si trovò sì offeso.
Superbo ritornava egli e sua gente
De la vittoria e di Bireno preso;
E credendo di venire a nozze e a festa,
Ogni cosa trovò scura e funesta.
45
‘Emotie bleef hem dag en nacht verteren,
Hij stierf haast aan zijn woede en zijn smart.
Doch rouwen doet geen doden wederkeren
En wraak verjaagt de gramschap uit het hart,
Dus wist hij klacht en tranen te bezweren,
Heeft zijn door leed verzwakt gemoed verhard
En bleef gestaag in zijn gedachten wroeten
Hoe hij mij voor mijn daad kon laten boeten.
45
‘La pietà del figliuol, l'odio ch'aveva
A me, né dì né notte il lascia mai.
Ma perchè il pianger morti non rileva,
E la vendetta sfoga l'odio assai,
La parte del pensier, ch'esser doveva
De la pietade in sospirare e in guai,
Vuol che con l'odio a investigar s'unisca
Come egli m'abbia in mano e mi punisc
46
‘Hij doodde hen die men mijn vrienden zeide
En ook de vrienden van mijn helperspaar,
Liet hen als medeplichtigen kastijden,
Verbrandde hun bezit in 't openbaar.
Hij dacht eerst mij het zwaarste te doen lijden
Door ook Bireno te vermoorden, maar
Begreep, als hij bleef leven, te beschikken
Over een net waarmee hij mij kon strikken.
46
‘Quei tutti che sapeva e gli era detto
Che mi fossino amici, o di quei miei
Che m'aveano aiutata a far l'effetto,
Uccise, o lor beni arse, o li fe' rei.
Volse uccider Bireno in mio dispetto;
Che d'altro sì doler non mi potrei:
Gli parve poi, se vivo lo tenesse,
Che, per pigliarmi, in man la rete avesse
| |
[pagina 98]
| |
47
‘Daaraan zou hij een voorwaarde verbinden:
Hij gaf hem welgeteld één jaar de tijd,
Waarna hij onverwijld de dood zou vinden,
Als hij niet met bedrog of wapenfeit
En bijgestaan door magen en door vrinden
Met al hun kunde en behendigheid
Teweegbracht dat ik mij terug zou spoeden:
Mijn dood slechts kon hem voor de dood behoeden.
47
‘Ma gli propone una crudele e dura
Condizion: gli fa termine un anno,
Al fin del qual gli darà morte oscura,
Se prima egli per forza o per inganno,
Con amici e parenti non procura,
Con tutto ciò che ponno e ciò che sanno,
Di darmigli in prigion: sì che la via
Di lui salvare è sol la morte mia.
48
‘Behalve mij voor hem te laten kelen
Deed ik voor zijn behoud wat ik vermocht.
Ik had in Vlaanderen nog zes kastelen,
Die ik voor veel of weinig geld verkocht,
Waarmee ik zijn cipiers won, en ten dele
In vreemde landen huursoldaten zocht,
In Duitsland en in Engeland, om tegen
Die Friese schurk te strijden, mijnentwege.
48
‘Ciò che si possa far per sua salute,
Fuor che perder me stessa, il tutto ho fatto.
Sei castella ebbi in Fiandra, e l'ho vendute:
E 'l poco e 'l molto prezzo ch'io n'ho tratto,
Parte, tentando per persone astute
I guardiani corrumpere, ho distratto;
E parte, per far muovere alli danni
Di quell'empio or gl'Inglesi, or gli Alamanni.
49
‘De middelaars die ik voor geld kon kopen,
Onnutte mannen met hun loze praat,
Zijn onverrichterzake afgedropen,
Slechts uit op laf bedrog en eigenbaat.
Nu is het jaar al bijna afgelopen
En strijd noch schatten stelden mij in staat
Om tijdig voor mijn liefste te bereiken
Dat marteling noch dood hem doet bezwijken.
49
‘I mezzi, o che non abbiano potuto,
O che non abbian fatto il dover loro,
M'hanno dato parole e non aiuto;
E sprezzano or che n'han cavato l'oro:
E presso al fine il termine è venuto,
Dopo il qual né la forza né 'l tesoro
Potrà giunger più a tempo, sì che morte
E strazio schivi al mio caro consorte.
50
‘Voor hem verloor ik alles in het leven,
Mijn vader en mijn broers, mijn land, mijn macht;
Het klein bezit dat mij nog was gebleven
Heb ik verkocht en 't geld dat mij dat bracht
Om hem te kunnen redden uitgegeven;
Nu is er nog één offer dat mij wacht:
Door zelve bij mijn vijand te geraken
Mij prijs te geven om hem vrij te maken.
50
‘Mio padre e miei fratelli mi son stati
Morti per lui; per lui toltomi il regno;
Per lui quei pochi beni che restati
M'eran, del viver mio soli sostegno,
Per trarlo di prigione ho disipati:
Né mi resta ora in che più far disegno,
Se non d'andarmi io stessa in mano a porre
Di sì crudel nimico, e lui disciorre.
| |
[pagina 99]
| |
51
‘Indien die onderneming slechts zal lukken
Als ik voor hem mijn eigen leven waag
Om hem aan zijn bewakers te ontrukken,
Dan offer ik mijn eigen leven graag.
De grote onrust blijft mij echter drukken
Dat ik, als ik daar ben, er niet in slaag
Om door een overeenkomst te vermijden
Dat de tiran mij toch nog zal misleiden.
51
‘Se dunque da far altro non mi resta,
Né si truova al suo scampo altro riparo
Che per lui por questa mia vita, questa
Mia vita per lui por mi sarà caro.
Ma sola una paura mi molesta:
Che non saprò far patto così chiaro,
Che m'assicuri che non sia il tiranno,
Poi ch'avuta m'avrà, per fare inganno.
52
‘Ik vrees dat, als die booswicht mij zal kooien
En smartelijk ter dood zal brengen, hij
Bireno's kerker niet zal opengooien
Opdat hij vrij zal leven, dank zij mij;
Dat hij meinedig, woedend op zijn prooien,
Niet enkel mij doodt in zijn razernij,
Maar dat hij ook Bireno eerst zal kwellen,
Om hem dan, net als mij, terecht te stellen.
52
‘Io dubito che poi che m'avrà in gabbia
E fatto avrà di me tutti li strazi,
Né Bireno per questo a lasciare abbia,
Sì ch'esser per me sciolto mi ringrazi;
Come periuro, e pien di tanta rabbia,
Che di me sola uccider non si sazi:
E quel ch'avrà di me, né più né meno
Faccia di poi del misero Bireno.
53
‘De reden dat ik dit nu heb besproken
Met u en elke ridder, elke heer
Die hier in deze stad is opgedoken,
Is dat ik weten wil hoe ik, wanneer
De boze dag eenmaal is aangebroken
Dat ik de schurk zal zien, realiseer
Dat hij, mijn lief, de vrijheid zal verwerven
En niet gedood zal worden, na mijn sterven.
53
‘Or la cagion che conferir con voi
Mi fa i miei casi, e ch'io li dica a quanti
Signori e cavallier vengono a noi,
E' solo acciò, parlandone con tanti,
M'insegni alcun d'assicurar che, poi
Ch'a quel crudel mi sia condotta avanti,
Non abbia a ritener Bireno ancora,
Né voglia, morta me, ch'esso poi mora.
54
‘Veel krijgers heb ik reeds vergeefs gebeden
Om mee te gaan met mij naar die tiran
En mij hun woord te geven, onder ede,
Dat ik word uitgewisseld, daar en dan,
Met mijn geliefde: opdat ik tevreden,
Wanneer ik omgebracht word, sterven kan,
Daar ik mijn eigen leven heb geboden
Opdat men mijn geliefde niet zou doden.
54
‘Pregato ho alcun guerrier, che meco sia
Quando io mi darò in mano al re di Frisa;
Ma mi prometta e la sua fe' mi dia,
Che questo cambio sarà fatto in guisa,
Ch'a un tempo io data, e liberato fia
Bireno: sì che quando io sarò uccisa,
Morrò contenta, poi che la mia morte
Avrà dato la vita al mio consorte.
| |
[pagina 100]
| |
55
‘Doch tot op heden vond ik nog geen ridder
Die desgevraagd mij de garantie bood
Dat als de vorst dat doet waarvoor ik sidder,
Dus mij en mijn Bireno beiden doodt,
Hij strijden zal voor mij en mijn aanbidder:
Hun angsten voor dat wapen zijn te groot;
Want als de vorst dat wapen gaat benutten
Kan ons het beste harnas niet beschutten.
55
‘Né fino a questo dì truovo chi toglia
Sopra la fede sua d'assicurarmi,
Che quando io sia condotta, e che mi voglia
Aver quel re, senza Bireno darmi,
Egli non lascierà contra mia voglia
Che presa io sia: sì teme ognun quell'armi;
Teme quell'armi, a cui par che non possa
Star piastra incontra, e sia quanto vuol grossa.
56
‘Indien de deugd u blijkt te onderscheiden
Als uw herculisch lijf en fier gelaat
En u gelooft dat u mij kunt bevrijden,
Zo hij het eens gegeven woord verraadt,
Wil mij dan naar die koning begeleiden:
Want slechts wanneer u aan mijn zijde staat,
Ben ik niet bang meer dat mijn lief zal sneven
Wanneer ik reeds mijn leven heb gegeven.’
56
‘Or, s'in voi la virtù non è diforme
Dal fier sembiante e da l'erculeo aspetto,
E credete poter darmegli, e torme
Anco da lui, quando non vada retto;
Siate contento d'esser meco a porme
Ne le man sue: ch'io non avrò sospetto,
Quando voi siate meco, se ben io
Poi ne morrò, che muora il signor mio.’
57
Toen dit in zuchten en gesnik gesmoorde
Relaas der jonkvrouw tot een einde kwam,
Gevoelde zich de ridder aangespoord en
Stond hij om goed te doen in vuur en vlam.
Orlando was een man van weinig woorden
En zei de vrouw dus zonder veel tamtam
Dat hij haar bij haar zware gang zou schragen
En meer zou doen dan zij hem durfde vragen.
57
Qui la donzella il suo parlar conchiuse,
Che con pianto e sospir spesso interroppe.
Orlando, poi ch'ella la bocca chiuse,
Le cui voglie al ben far mai non fur zoppe,
In parole con lei non si diffuse;
Che di natura non usava troppe:
Ma le promise, e la sua fe' le diede,
Che faria più di quel ch'ella gli chiede.
58
Hij wou niet dat zij, om haar lief te sparen,
Zichzelve aanbood aan de Friese knoet,
Maar zou hen beiden voor de dood bewaren,
Mits hem zijn wapen diende en zijn moed.
Diezelfde dag nog zijn ze uitgevaren;
De wind was gunstig en het weer was goed.
De paladijn wou eerst naar Holland ijlen
En dan naar 't eiland van het monster zeilen.
58
Non è sua intenzion ch'ella in man vada
Del suo nimico per salvar Bireno:
Ben salverà amendui, se la sua spada
E l'usato valor non gli vien meno.
Il medesimo dì piglian la strada,
Poi c'hanno il vento prospero e sereno.
Il paladin s'affretta; che di gire
All'isola del mostro avea desire.
| |
[pagina 101]
| |
59
Het schip, geloodst door goede stuurmanshanden,
Laveerde op het wijde water voort,
En aan de einder zagen zij de stranden
Waar, eiland achter eiland, Zeeland gloort.
Toen zij de derde dag in Holland landden,
Ging daar Orlando heel alleen van boord
En liet de jonkvrouw op het water wachten
Tot hij de snode koning af zou slachten.
59
Or volta all'una, or volta all'altra banda
Per gli alti stagni il buon nocchier la vela:
Scuopre un'isola e un'altra di Zilanda;
Scuopre una inanzi, e un'altra a dietro cela.
Orlando smonta il terzo dì in Olanda;
Ma non smonta colei che si querela
Del re di Frisa: Orlando vuol che intenda
La morte di quel rio, prima che scenda.
60
Gewapend reed Orlando langs de schoren,
Een appelschimmel rijdend, een gigant
Die ooit in Denemarken was geboren,
Daarna getogen in het Vlaamse land.
Zijn eigen ros liet hij, niet lang tevoren,
Toen hij vertrok, op het Bretonse strand;
Slechts in Baiardo vond die luisterrijke
En snelle Brigliadoro zijn gelijke.
60
Nel lito armato il paladino varca
Sopra un corsier di pel tra bigio e nero,
Nutrito in Fiandra e nato in Danismarca,
Grande e possente assai più che leggiero;
Però ch'avea, quando si messe in barca,
In Bretagna lasciato il suo destriero,
Quel Brigliador sì bello e sì gagliardo,
Che non ha paragon, fuor che Baiardo.
61
Zo kwam de paladijn bij Dordrecht aan en
Vond bij de poort een legermacht paraat,
Daar elke overheid haar onderdanen
Wantrouwt, vooral als zij maar net bestaat;
Maar ook omdat er op de oceanen
Een vloot gezien was van geducht formaat
Die door Bireno's neef was uitgerust en
Uit Seeland zich begaf naar deze kusten.
61
Giunge Orlando a Dordreche, e quivi truova
Di molta gente armata in su la porta;
Sì perchè sempre, ma più quando è nuova.
Seco ogni signoria sospetto porta;
Sì perchè dianzi giunta era una nuova,
Che di Selandia con annata scorta
Di navili e di gente un cugin viene
Di quel signor che qui prigion si tiene.
62
Aan een van de soldaten die daar stonden
Verzocht hij om te melden aan de Fries
Dat hem een dolend ridder had gezonden,
Zich biedend voor een strijd met zwaard en spies,
Waaraan een overeenkomst was verbonden:
Leed onverhoopt de ridder het verlies,
Dan zou hij aan de vorst in handen geven
De jonkvrouw die Arbante had doen sneven;
62
Orlando prega uno di lor, che vada
E dica al re, ch'un cavalliero errante
Disia con lui provarsi a lancia e spada;
Ma che vuol che tra lor sia patto inante:
Che se 'l re fa che, chi lo sfida, cada,
La donna abbia d'aver ch'uccise Arbante,
Che 'l cavallier l'ha in loco non lontano
Da poter sempremai darglila in mano;
| |
[pagina 102]
| |
63
Daarnaast zou voor de vorst als bindend gelden
Dat hij, indien de vreemde ridder won,
Bireno dadelijk in vrijheid stelde
Uit zijn gevangenschap in de donjon.
Waarop de voetknecht naar de koning snelde,
Die aanstonds op vileine streken zon
Waarmee hij zijn belofte straks kon schenden,
Daar hij geen ridderdeugd of hoofsheid kende.
63
Ed all'incontro vuoi che 'l re prometta,
Ch'ove egli vinto ne la pugna sia,
Bireno in libertà subito metta
E che lo lasci andare alla sua via.
Il fante al re fa l'ambasciata in fretta:
Ma quel, che né virtù né cortesia
Conobbe mai, drizzò tutto il suo intento
Alla fraude, all'inganno, al tradimento.
64
Hij dacht zowel de man te kunnen vellen
Als haar, die zijn Arbante had vermoord
En die de ridder scheen te vergezellen;
Dat had de voetknecht immers zo gehoord.
Hij liet een groep van dertig man opstellen,
Die uittrok naar de ridder bij de poort,
Maar eerst te paard een lange omweg maakte
En toen de paladijn van achter naakte.
64
Gli par ch'avendo in man il cavalliero,
Avrà la donna ancor, che sì l'ha offeso,
S'in possanza di lui la donna è vero
Che si ritruovi, e il fante ha ben inteso.
Trenta uomini pigliar fece sentiero
Diverso da la porta ov'era atteso,
Che dopo occulto ed assai lungo giro,
Dietro alle spalle al paladino usciro.
65
Zodra de grote groep vertrouwelingen
Van de perfide koning, volgens plan,
Orlando bij de poort wist te omringen,
Kwam daar de vorst uit met nog dertig man.
Zoals de jager in steeds nauwer kringen
Zijn prooi besluipt, die niet ontkomen kan,
Zoals de visser met zijn brede zegen
De vis vangt uit Volano's waterwegen:
65
Il traditore intanto dar parole
Fatto gli avea, sin che i cavalli e i fanti
Vede esser giunti al loco ove gli vuole;
Da la porta esce poi con altretanti.
Come le fere e il bosco cinger suole
Perito cacciator da tutti i canti;
Come appresso a Volana i pesci e l'onda
Con lunga rete il pescator circonda:
66
Zo dacht de Friese vorst erin te slagen
Dat hij de handen bond van onze held.
Hij wou hem vangen in die hinderlaag en
Had zich dat zo eenvoudig voorgesteld
Dat hij niet om de aardse schicht liet vragen
Waarmee hij zoveel mensen had geveld;
Die had hij, dacht de koning, niet van node:
Hij wou Orlando grijpen, maar niet doden.
66
Così per ogni via dal re di Frisa,
Che quel guerrier non fugga, si provede.
Vivo lo vuole, e non in altra guisa:
E questo far sì facilmente crede,
Che 'l fulmine terrestre, con che uccisa
Ha tanta e tanta gente, ora non chiede;
Che quivi non gli par che si convegna,
Dove pigliar, non far morir, disegna.
| |
[pagina 103]
| |
67
Zoals de vogelaar na waakzaam wikken
De eerste vogels steeds het leven redt
Om vele vinken, lijsters, leeuweriken,
Door hen gelokt, te vangen in zijn net,
Zo wou Cimosco nu Orlando strikken;
Natuurlijk bood de paladijn verzet,
Hij liet zich zonder slag of stoot niet pakken,
Maar brak de grote kring van bullebakken.
67
Qual cauto uccellator che serba vivi,
Intento a maggior preda, i primi augelli,
Acciò in più quantitade altri captivi
Faccia col giuoco e col zimbel di quelli:
Tal esser volse il re Cimosco quivi:
Ma già non volse Orlando esser di quelli
Che si lascin pigliare al primo tratto;
E tosto roppe il cerchio ch'avean fatto.
68
Doldriftig drong de ridder van Anglante,
Zijn lans geveld, door 't dikste van die rij;
Toen hij haar fel in zijn belagers plantte,
Vond hij ze stuk voor stuk zo zacht als brij;
Zo reeg hij aan zijn spies zes opposanten,
Maar nummer zeven kon er niet meer bij:
Die is, hoewel niet aan de schacht geregen,
Toch nog gewond, en dood ter aard gezegen.
68
Il cavallier d'Anglante, ove più spesse
Vide le genti e l'arme, abbassò l'asta;
Ed uno in quello e poscia un altro messe,
E un altro e un altro, che sembrar di pasta;
E fin a sei ve n'infilzò, e li resse
Tutti una lancia: e perch'ella non basta
A più capir, lasciò il settimo fuore
Ferito sì, che di quel colpo muore.
69
Zo zien wij langs kanalen en bij sloten
Dat een zorgvuldig schutter daar verschijnt
Die kikkers, door hun rug en flank geschoten,
Een na de ander, aan zijn pijlen lijnt;
Ze worden dan pas van de pijl gestoten
Als die gevuld is van begin tot eind.
Orlando wierp de zware lans terzijde
En greep nu naar zijn zwaard om voort te strijden.
69
Non altamente ne l'estrema arena
Veggiam le rane de canali e fosse
Dal cauto arder nei fianchi e ne la schiena,
L'una vicina all'altra, esser percosse;
Né da la freccia, fin che tutta piena
Non sia da un capo all'altro, esser rimosse.
La grave lancia Orlando da sé scaglia,
E con la spada entrò ne la battaglia.
70
Zijn lans was stuk, dus nam hij zijn getrouwe
Slagzwaard dat hem steeds feilloos had behoed;
Hij gaf met punt of lemmet harde houwen
Op hier een man te paard, daar een te voet;
En groene, witte, zwarte, gele, blauwe
Tunieken raakten roodbevlekt door bloed.
Het spijt Cimosco, daar het nu zou baten,
Dat hij zijn schietwerktuig heeft thuisgelaten.
70
Rotta la lancia, quella spada strinse,
Quella che mai non fu menata in fallo;
E ad ogni colpo, o taglio o punta, estinse
Quando uomo a piedi, e quando uomo a
cavallo:
Dove toccò, sempre in vermiglio tinse
L'azzurro, il verde, il bianco, il nero, il giallo
Duolsi Cimosco che la canna e il fuoco
Seco or non ha, quando v'avrian più loco.
| |
[pagina 104]
| |
71
Dus luid en dreigend gaat hij nu bevelen
Dat men het haalt; doch hij wordt niet gehoord,
Want wie kon vluchten achter de kantelen,
Die zet gewis geen voet meer uit de poort.
De vorst, die hen ziet vluchten met zovelen,
Denkt dat er ook voor hem nog redding gloort:
Hij rent hen na en wil de brug ophalen,
Maar graaf Orlando doet zijn poging falen.
71
E con gran voce e con minacce chiede
Che portati gli sian, ma poco è udito;
Che chi ha ritratto a salvamento il piede
Ne la città, non è d'uscir più ardito.
Il re frison, che fuggir gli altri vede,
D'esser salvo egli ancor piglia partito:
Corre alla porta e vuole alzare il ponte,
Ma troppo è presto ad arrivare il conte.
72
De koning keert zich en, teruggetogen,
Laat hij Orlando op de brug alleen.
Veel eerder dan de rest is hij gevlogen
Dankzij zijn ros, het allersnelst ter been.
Orlando heeft voor 't lage volk geen ogen:
De booswicht moet gedood, en anders geen;
Maar ach, zijn paard lijkt aan de grond te kleven
En dat van wie daar voor hem vlucht, te zweven.
72
Il re volta le spalle, e signor lassa
Del ponte Orlando e d'amendue le porte;
E fugge, e inanzi a tutti gli altri passa,
Mercé che 'l suo destrier corre più forte.
Non mira Orlando a quella plebe bassa:
Vuole il fellon, non gli altri, porre a morte;
Ma il suo destrier sì al corso poco vale,
Che restio sembra, e chi fugge, abbia l'ale.
73
Door via kronkelstraten voort te snellen
Voorkomt de vorst dat hij wordt afgeslacht;
Maar weldra keert hij van zijn citadel en
Heeft het vuurspuwend wapen meegebracht,
Om zich daarmee verborgen op te stellen
En zo te wachten, als de jager wacht
In 't struikgewas, de everspeer in handen,
De honden goed beschermd door pantserbanden,
73
D'una in un'altra via si leva ratto
Di vista al paladin; ma indugia poco,
Che torna con nuove armi; che s'ha fatto
Portare intanto il cavo ferro e il fuoco:
E dietro un canto postosi di piatto,
L'attende, come il cacciator al loco,
Coi cani armati e con lo spiedo, attende
Il fier cinghial che ruinoso scende;
74
Tot daar 't onstuimig everzwijn komt naken,
De trotse kop geheven in de lucht,
Met steengekletter en zulk grimmig kraken
Of 't woud ineenstort door dat woest gerucht.
Zo blijft Cimosco daar nu spiedend waken
Opdat de koene graaf hem niet ontvlucht;
Als hij hem ziet, ontsteekt hij het geweer en
Vuur doet meteen het poeder exploderen.
74
Che spezza ì rami e fa cadere i sassi,
E ovunque drizzi l'orgogliosa fronte,
Sembra a tanto rumor che si fracassi
La selva intorno, e che si svella il monte.
Sta Cimosco alla posta, acciò non passi
Senza pagargli il fio l'audace conte:
Tosto ch'appare, allo spiraglio tocca
Col fuoco il ferro, e quel subito scocca.
| |
[pagina 105]
| |
75
De voorkant baart een donderende knal en
Een bliksemschicht komt uit de achterkant;
De hemel doet het luid geraas weerschallen
En alles trilt in stad en ommeland.
De straal van vuur, die iedereen doet vallen
En geen genade kent, sist penetrant
En krijst vervaarlijk; maar verkeerd gezonden
Kan hij des booswichts doelwit niet verwonden.
75
Dietro lampeggia a guisa di baleno,
Dianzi scoppia, e manda in aria il tuono.
Trieman le mura, e sotto il pie' il terreno;
Il ciel rimbomba al paventoso suono.
L'ardente stral, che spezza e venir meno
Fa ciò ch'incontra, e dà a nessun perdono,
Sibila e stride; ma, come è il desire
Di quel brutto assassin, non va a ferire.
76
Of nu de vorst zo naar victorie streefde
Dat hij zijn kruit, te gretig, had verspild;
Of dat zijn handen en zijn armen beefden
Omdat hij van emotie had getrild;
Of dat de fiere krijger 't overleefde
Daar Gods voorzienigheid dit had gewild:
De kogel blijkt de paardebuik te treffen;
Het ros valt, om zich nooit meer te verheffen.
76
O sia la fretta, o sia la troppa voglia
D'uccider quel baron, ch'errar lo faccia;
O sia che il cor, tremando come foglia,
Faccia insieme tremare e mani e braccia;
O la bontà divina che non voglia
Che 'l suo fedel campion sì tosto giaccia:
Quel colpo al ventre del destrier si torse;
Lo cacciò in terra, onde mai più non sorse
77
Daar storten ros en ruiter naar beneden:
Het paard valt zwaar, de ridder wordt gespaard
En komt zo licht en soepel aangetreden
Als had hij nog meer kracht en moed vergaard.
Zoals Antaeus in een ver verleden
Steeds krachtiger weer opstond van de aard,
Zo lijkt nu ook Orlando sprongsgewijze
Met tweemaal zoveel krachten te herrijzen.
77
Cade a terra il cavallo e il cavalliero:
La preme l'un, la tocca l'altro a pena;
Che si leva sì destro e sì leggiero,
Come cresciuto gli sia possa e lena.
Quale il libico Anteo sempre più fiero
Surger solea da la percossa arena,
Tal surger parve, e che la forza, quando
Toccò il terren, si radoppiasse a Orlando.
78
Wie ooit de bliksem door de lucht zag springen,
Door Zeus ontstoken met een donderslag,
En een gesloten ruimte binnendringen
Waar houtskool, zwavel en salpeter lag,
En hoe het leek of zwerk en aard vergingen
In 't felle vuur, als op de jongste dag,
Hoe zelfs het hardste marmer werd verbogen
En grote stenen naar de sterren vlogen;
78
Chi vide mai dal ciel cadere il foco
Che con sì orrendo suon Giove disserra,
E penetrare ove un richiuso loco
Carbon con zolfo e con salnitro serra;
Ch'a pena arriva, a pena tocca un poco,
Che par ch'avvampi il ciel, non che la
terra;
Spezza le mura, e i gravi marmi svelle,
E fa i sassi volar sin alle stelle;
| |
[pagina 106]
| |
79
Die weet zich zo Orlando in te denken
Toen hij zich van de grond verhief, geducht,
Belust de vorst nu op zijn beurt te krenken,
Zelfs Mars verschrikkend met zijn oorlogszucht.
De koning liet meteen zijn rijpaard zwenken
En sloeg vol angst en beven op de vlucht;
De paladijn bleef de monarch belagen
Door sneller dan een pijl hem na te jagen;
79
S'imagini che tal, poi che cadendo
Toccò la terra, il paladino fosse:
Con sì fiero sembiante aspro ed orrendo,
Da far tremar nel ciel Marte, si mosse.
Di che smarrito il re frison, torcendo
La briglia indietro, per fuggir voltosse;
Ma gli fu dietro Orlando con più fretta
Che non esce da l'arco una saetta:
80
En wat Orlando eer niet kon bereiken
Te paard, dat deed de ridder nu te voet:
Wie hem niet zag kan dit een leugen lijken,
Zo snel is hij hem achterna gespoed.
Dra was hij bij hem, liet zijn wapen strijken
Boven des konings helm; vol heldenmoed
Wist hij zijn hoofd tot aan de nek te splijten,
Zodat hij rochelend in 't zand moest bijten.
80
E quel che non avea potuto prima
Fare a cavallo, or farà essendo a piede.
Lo seguita sì ratto, ch'ogni stima
Di chi nol vide, ogni credenza eccede.
Lo giunse in poca strada; ed alla cima
De l'elmo alza la spada, e sì lo fìede,
Che gli parte la testa fin al collo,
E in terra il manda a dar l'ultimo crollo.
81
Plots klonk er in de stad van alle kanten
Nieuw zwaardgekletter en hernieuwd laweit:
Bireno's neef was reeds met zijn trawanten,
Door hem vanuit zijn land daarheen geleid,
Bij de nog open stadspoort aangeland en
Hij had de stad betreden zonder strijd,
Daar voor Orlando elk was weggekropen,
Zodat hij ongehinderd rond kon lopen.
81
Ecco levar ne la città si sente
Nuovo rumor, nuovo menar di spade;
Che 'l cugin di Bireno con la gente
Ch'avea condutta da le sue contrade,
Poi che la porta ritrovò patente,
Era venuto dentro alla cittade,
Dal paladino in tal timor ridutta,
Che senza intoppo la può scorrer tutta.
82
Men vluchtte in wanordelijke scharen,
Niet wetend wat dat leger daar kwam doen;
Maar toen men inzag dat dit krijgers waren
Uit Seeland, door hun taal en hun blazoen,
Stuurde men vredesonderhandelaren
En vroeg de kapitein van 't legioen
Of hij hen helpen wilde, daar de Friezen
Zijn hertog in de kerker lieten kniezen.
82
Fugge il popul in rotta, che non scorge
Chi questa gente sia, né che domandi;
Ma poi ch'uno ed un altro pur s'accorge
All'abito e al parlar, che son Selandi,
Chiede lor pace, e il foglio bianco porge;
E dice al capitan che gli comandi,
E dar gli vuol contra i Frisoni aiuto,
Che 'l suo duca in prigion gli ha ritenuto.
| |
[pagina 107]
| |
83
Dat volk had aan de Fries een broertje dood en
Hun afkeer van zijn achterban was groot,
Daar hij hun oude graaf had neergeschoten
En meer daar hij hebzuchtig was en snood.
Zo is de vrede tussen hen gesloten,
Nadat Orlando zich als scheidsman bood;
Vereend hebben de volken wraak genomen,
Geen Fries is ongedeerd zijn straf ontkomen.
83
Quel popul sempre stato era nimico
Del re di Frisa e d'ogni suo seguace,
Perchè morto gli avea il signor antico,
Ma più perch'era ingiusto, empio e rapace
Orlando s'interpose come amico
D'ambe le parti, e fece loro far pace;
Le quali unite, non lasciar Frisone
Che non morisse o non fosse prigione.
84
En om de kerkerdeuren te ontsluiten
Neemt men geen sleutel, maar een dommekracht.
Bireno weet de graaf zijn dank te uiten,
Daar hij het was die hem in vrijheid bracht.
Dan rijden beiden heen met hun kornuiten,
Naar waar op 't schip Olympia hen wacht:
Zo heette namelijk de jongedame,
Van Hollands troon de ware erfgename;
84
Le porte de le carcere gittate
A terra sono, e non si cerca chiave.
Bireno al conte con parole grate
Mostra conoscer l'obligo che gli have.
Indi insieme e con molte altre brigate
Se ne vanno ove attende Olimpia in nave:
Così la donna, a cui di ragion spetta
Il dominio de l'isola, era detta;
85
De jonkvrouw die Orlando derwaarts leidde,
Maar die zijn zware taak had onderschat:
Zij had gedacht Bireno te bevrijden
Als zij zichzelve opgeofferd had.
Zij groet en eert haar onderdanen blijde.
Ik hoef u niet uiteen te zetten dat
De twee elkaar met kussen overladen
En graaf Orlando danken voor zijn daden.
85
Quella che quivi Orlando avea condutto
Non con pensier che far dovesse tanto;
Che le parea bastar, che posta in lutto
Sol lei, lo sposo avesse a trar di pianto.
Lei riverisce e onora il popul tutto.
Lungo sarebbe a ricontarvi quanto
Lei Bireno accarezzi, ed ella lui;
Quai grazie al conte rendano ambidui.
86
Het volk heeft aan de vrouw zijn trouw verpand en
Geeft haar de troon die zij had ingeboet.
Zij legt haar lot nu in Bireno's handen,
Daar Amor hen geketend heeft, voorgoed,
En het beheer van stad en ommelanden.
Hij, die alweer op nieuwe plannen broedt,
Verzoekt zijn neef het eiland te beheren
Totdat hij zelf uit Seeland weer zal keren.
86
Il popul la donzella nel paterno
Seggio rimette, e fedeltà le giura.
Ella a Bireno, a cui con nodo eterno
La legò Amor d'una catena dura,
De lo stato e di sè dona il governo.
Ed egli, tratto poi da un'altra cura,
De le fortezze e di tutto il domino
De l'isola guardian lascia il cugino;
| |
[pagina 108]
| |
87
Hij wil daar eerst een korte tijd vertoeven
Met zijn getrouwe gade aan zijn zij
En dan in Friesland zijn geluk beproeven
Door 't winnen van de opperheerschappij;
Daartoe bezat hij een der mooiste troeven
Die er bestaan, zo overlegde hij:
De koningsdochter, die hij ongeschonden
Bij de gevangen Friezen had gevonden.
87
Che tornare in Selandia avea disegno,
E menar seco la fedel consorte:
E dicea voler fare indi nel regno
Di Frisa esperienza di sua sorte;
Perchè di ciò l'assicurava un pegno
Ch'egli aveva in mano, e lo stimava forte:
La figliuola del re, che fra i captivi,
Che vi fur molti, avea trovata quivi.
88
Hij wou dat meisje aan zijn broeder paren
Die ietwat jonger was dan hij, als bruid.
Toen nu Bireno's schip was uitgevaren,
Voer op diezelfde dag Orlando uit.
Niets zou de ridder voor zichzelf bewaren
Van alle welverdiende oorlogsbuit
Dan 't wapentuig, waarvan ons is gebleken
Dat het precies een bliksem had geleken.
88
E dice ch'egli vuol ch'un suo germano,
Ch'era minor d'età, l'abbia per moglie.
Quindi si parte il senator romano
Il dì medesmo che Bireno scioglie.
Non volse porre ad altra cosa mano,
Fra tante e tante guadagnate spoglie,
Se non a quel tormento ch'abbiam detto
Ch'ai fulmine assimiglia in ogni effetto.
89
Hij had het instrument niet meegenomen
Omdat hij 't zelve te gebruiken dacht:
Want immer zou hij voor de lafheid schromen
Een strijd te winnen door die overmacht.
Hij wou het wegdoen en daarmee voorkomen
Dat het de mensheid ooit nog schade bracht:
Kruit, kogels en het vindingrijk gesmede
IJzeren schiettuig nam hij met zich mede.
89
L'intenzion non già, perché lo tolle,
Fu per voglia d'usarlo in sua difesa;
Che sempre atto stimò d'animo molle
Gir con vantaggio in qualsivoglia impresa:
Ma per gittarlo in parte, onde non volle
Che mai potesse ad uom più fare offesa:
E la polve e le palle e tutto il resto
Seco portò, ch'apparteneva a questo.
90
Toen voer hij weg van waar getijden deinen,
Tot hij zich slechts door water zag omringd,
En ver op zee, waar links en rechts de lijnen
Waren vervaagd waar Hollands duin top blinkt,
Nam hij het tuig en zei: ‘Jij gaat verdwijnen
Waar jij geen ridder meer tot laagheid dwingt
En waar geen booswicht jou vandaan kan halen
Om valselijk als dapper man te pralen.
90
E così, poi che fuor de la marea
Nel più profondo mar si vide uscito,
Sì che segno lontan non si vedea
Del destro più né del sinistro lito;
Lo tolse, e disse: ‘Acciò più non istea
Mai cavallier per te d'essere ardito,
Né quanto il buono val, mai più si vanti
Il rio per te valer, qui giù rimanti.
| |
[pagina 109]
| |
91
‘O jij vervloekt en weerzinwekkend wapen,
Ontsproten aan een duivels waanidee
En door de demon Belzebub geschapen
Om ons te laten ondergaan in wee,
Keer nu terug waar helse diepten gapen.’
Zo sprekend wierp hij 't wapentuig in zee.
Dan vult een goede wind de bolle zeilen
En doet het schip naar 't wrede eiland ijlen.
91
‘O maladetto, o abominoso ordigno,
Che fabricato nel tartareo fondo
Fosti per man di Belzebù maligno
Che ruinar per te disegnò il mondo,
All'inferno, onde uscisti, ti rasigno.’
Così dicendo, lo gittò in profondo.
Il vento intanto le gonfiate vele
Spinge alla via de l'isola crudele.
92
Hij wordt door zulk verlangen voortgedreven
Te weten of zijn lief zich daar bevindt,
De jonkvrouw zonder wie hij niet kan leven
En die hij op de aard het meest bemint,
Dat hij zich niet naar Ierland wil begeven,
Uit vrees dat daar nieuw avontuur begint,
Waarna hij er zichzelf zou gaan vervloeken
En roepen: ‘Ging ik haar maar eerder zoeken!’
92
Tanto desire il paladino preme
Di saper se la donna ivi si truova,
Ch'ama assai più che tutto il mondo
insieme,
Né un'ora senza lei viver gli giova;
Che s'in Ibernia mette il piede, teme
Di non dar tempo a qualche cosa nuova,
Sì ch'abbia poi da dir invano: ‘Ahi lasso!
Ch'al venir mio non affrettai il passo.’
93
Dus blijft hij zonder landing westwaarts scheren,
Langs Engeland en Ierland, op zijn boot.
Hij laat zich door Cupido slechts regeren,
De naakte schutter die zijn hart doorschoot.
Maar ik wil nu terug naar Holland keren,
Waarbij ik u als mijn gezelschap nood,
Daar 't u en mij bijzonder zou berouwen
Als wij Olympia niet zagen trouwen.
93
Né scala in Inghelterra né in Irlanda
Mai lasciò far, né sul contrario lito.
Ma lasciamolo andar dove lo manda
Il nudo arder che l'ha nel cor ferito.
Prima che più io ne parli, io vo' in Olanda
Tornare, e voi meco a tornarvi invito;
Che, come a me, so spiacerebbe a voi,
Che quelle nozze fosson senza noi.
94
De bruiloft is een feest als nooit tevoren,
Maar niet zo prachtvol als het trouwfestijn
Dat men Bireno's broeder heeft beschoren.
Ik denk niet dat u daar te gast zult zijn,
Want onverwachts zal iets dat feest verstoren:
Een reeks van lotgevallen, groot en klein,
Die ik in canto tien u zal beschrijven,
Indien u onder mijn gehoor wilt blijven.
94
Le nozze belle e sontuose fanno;
Ma non sì sontuose e sì belle,
Come in Selandia dicon che faranno.
Pur non disegno che vegnate a quelle;
Perchè nuovi accidenti a nascere hanno
Per disturbarle, de' quai le novelle
All'altro canto vi farò sentire,
S'all'altro canto mi verrete a udire.
|
|