De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Don JuanGa naar voetnoot*
| |
[pagina 132]
| |
terend verlicht. Loges en parterre waren tot de laatste plaats bezet. De eerste akkoorden van de ouverture overtuigden me onmiddellijk dat dit uitmuntende orkest mij garandeerde dat de verrukkingen van het meesterwerk mij zelfs dan deelachtig zouden worden wanneer de zangers nauwelijks het aanhoren waard zouden blijken. Tijdens het andante beving me een huivering voor de verschrikkingen van het onderaardse regno all pianto, een gruwelijk voorgevoel van een afgrijselijk gebeuren vervulde mijn ziel. De jubelende klaroenstoot in de zevende maat van het allegro klonk me als de triomfkreet na een euvele daad in de oren. Ik zag hoe uit de diepe duisternis van de nacht vurige demonen hun gloeiende klauwen uitstrekten naar het leven van blije mensen die op het flinterdunne vlies boven de afgrond vrolijk aan het dansen waren. De worsteling van de menselijke natuur met de onbekende, afschuwwekkende machten die de mens in hun greep houden, voortdurend er op uit zijn ondergang te bewerkstelligen, openbaarde zich helder aan mijn geestesoog. Eindelijk bedaart de storm; het doek gaat met een zwaai open. Rillend, gehuld in zijn mantel en vol wrevel schrijdt Leporello in de duistere nacht heen en weer voor het buiten [van Donna Anna]: ‘notte e giorno faticar...’Ga naar eindnoot2 Italiaans dus? Hier op Duitse bodem Italiaans? Ah che piacere!Ga naar eindnoot3 Ik zal alle recitatieven, alles zo horen als de grote meester het in zijn ontvankelijke gemoed ontving en uitwerkte. Daar komt Don Juan naar buiten stormen, met Donna Anna achter zich aan terwijl ze de boosdoener vasthoudt aan zijn mantel. Wat een tafereel! Ze zou wat langer, ranker gebouwd en majesteitelijker kunnen zijn; maar wat een hoofdje! Ogen waaruit liefde, boosheid, haat en wanhoop als vanuit één brandpunt een stralenpiramide van bliksemende vonken werpen die als een Grieks vuurGa naar eindnoot4 onuitwisbaar in mijn diepste wezen inbranden. De ontbonden vlechten van haar donkere haar golven krullend langs haar nek omlaag. Haar witte nachtgewaad onthult op verraderlijke wijze bekoorlijkheden die niemand ooit zonder gevaar bespiedde. Gegrepen in de klauwen van de afgrijselijke daad stuiptrekt het hart in heftige slagen. En nu, wat een stem! ‘Non sperar se non m'uccidi...’Ga naar eindnoot5 Uit de storm van de instrumenten lichten als vurige bliksemschichten de uit etherisch metaal gegoten tonen op. Tevergeefs poogt Don Juan zich los te rukken. Wil hij het werkelijk? Waarom stoot hij niet met krachtige vuist de vrouw van zich af en | |
[pagina 133]
| |
vlucht hij niet? Maakt de euvele daad hem krachteloos, of is het de strijd tussen haat en liefde in zijn innerlijk die hem berooft van zijn krachten? Anna's oude vader heeft dwaasheid, in het donker een krachtige tegenstander aan te vallen, met de dood moeten bekopen: Don Juan en Leporello schrijden in hun recitando-dialoog verder naar voren het proscenium op. Don Juan bevrijdt zich met een zwaai van zijn mantel en is, al vertoont het scheuren, prachtig gekleed in een rood fluwelen kostuum met zilveren borduursel. Een krachtige wondermooie gestalte: zijn gezicht is mannelijk schoon, een voorname neus, doordringende ogen, zacht gevormde lippen; het wonderlijke spel van een gelaatsspiertje boven zijn wenkbrauwen brengt seconden achtereen iets mefistofelisch in zijn trekken, en zonder dat het zijn gelaat van zijn schoonheid berooft, doet het onwillekeurig huiveren. Hij wekt de indruk de magische kunst van de ratelslang te beheersen: vrouwen lijken hem, als hij ooit zijn blik op hen gericht heeft, niet meer los te kunnen laten, en ontkomen er niet aan, eenmaal in de ban van zijn magische krachten, zelf hun ondergang te voltooien. Lang en spichtig, in een rood en wit gestreept vest, een witte baret met een rode veer op zijn hoofd, trippelt Leporello om hem heen. Zijn gelaatstrekken vertonen een vreemde mengeling, die tegelijkertijd goedhartigheid, guitigheid, wulpsheid en ironiserende brutaliteit uitdrukt. Zijn zwarte wenkbrauwen steken opvallend af bij zijn grijze hoofd- en baardhaar. Je begrijpt meteen dat deze oude rakker het aan zich zelf te wijten heeft dat hij Don Juan als factotum dient. Gelukkig hebben ze over de muur weten te ontkomen. Fakkels, Donna Anna en Don Ottavio maken hun entree, de laatste een piekfijn verzorgd kereltje, elegant op het fatterige af, van hooguit eenentwintig jaar. Gezien het feit dat men hem zo vlug te hulp kon roepen, woonde hij in zijn kwaliteit van Anna's verloofde kennelijk bij haar in huis. Bij het eerste rumoer, dat hij beslist moet hebben gehoord, had hij toe kunnen snellen en zijn schoonvader kunnen redden. Maar ja, meneer moest eerst toilet maken en hield er trouwens helemaal niet van zich 's nachts buiten de deur te begeven. ‘Ma qual mai s'offre, o dei, spettacolo funeste agli occhi miei!’Ga naar eindnoot6 Er klinkt meer dan wanhoop over de gruwelijke wandaad door in de ijzingwekkende, hartverscheurende tonen van dit recitatief en duet. Het is niet | |
[pagina 134]
| |
louter Don Juans gewelddadige moordaanslag, die hooguit bijdroeg tot diens verdorvenheid, voor haar vader echter de dood bracht, die dit soort klanken aan haar benarde gemoed ontlokt: slechts een noodlottige, dodelijke strijd in haar binnenste is in staat zulke tonen voort te brengen. Zoëven maakte de lange en knokige Donna Elvira, met nog zichtbare sporen van een grote schoonheid die nu echter verlept is, de verrader Don Juan uit voor: ‘Tu nido d'inganni’Ga naar eindnoot7 en Leporello die medelijden heeft maakt de schrandere opmerking: ‘Parla come un libro stampato’Ga naar eindnoot8. Op hetzelfde moment krijg ik de indruk dat er zich iemand naast of achter me bevindt. Men zou gemakkelijk de deur van de loge achter me hebben kunnen openen en naar binnen glippen, de gedachte voer me als een dolkstoot door het hart. Ik was juist zo gelukkig dat ik me alleen in de loge bevond om volstrekt ongestoord dit zo volmaakt opgevoerde meesterwerk met alle vezels van mijn ontvankelijkheid als met de armen van een octopus te omknellen en in mijn innerlijk naar binnen te trekken! Een enkel woord, wie weet was het nog onbenullig ook, zou al voldoende zijn om me op pijnlijke wijze uit dit zalige moment van dichterlijk-muzikaal enthousiasme los te rukken. Ik besloot in het geheel geen nota van de onbekende in de loge te nemen, maar geheel en al in de voorstelling verdiept, ieder woord, iedere blik te vermijden. Mijn hoofd in mijn armen steunend en met mijn rug naar degene met wie ik de loge deelde, keek ik de zaal in. Het verdere verloop van de uitvoering stemde overeen met het voortreffelijke begin. De kleine, wulpse, verliefde Zerlina troostte met allerliefste klanken en maniertjes de goedhartige sukkel Masetto. In de wilde aria ‘Fin ch'han dal vino calda la testa’Ga naar eindnoot9 spreidde Don Juan volstrekt onverholen zijn diepste, verscheurde wezen tentoon: zijn hoon ten aanzien van de mensjes om hem heen, slechts belust op zijn eigen plezier om op een verderfelijke manier in hun halfzachte doen en laten in te grijpen. Krachtiger dan tot dusver trilde daarbij het spiertje op zijn voorhoofd. De gemaskerde Donna Anna, Donna Elvira en Don Ottavio verschijnen. Hun terzet is een gebed dat in helder flonkerende stralen ten hemel opstijgt. Nu vliegt het middendoek open. Het is een dolle boel daar op het toneel: bekers klinken en in een vrolijke drukte wervelen boeren en allerlei gemaskerde lieden rond die door het feest van Don Juan naderbij zijn gelokt. | |
[pagina 135]
| |
Nu verschijnen de drie op wraak beluste samenzweerders op het toneel. Alles wordt plechtiger totdat de dans begint. Zerlina wordt gered en in de overweldigend donderende finale treedt Don Juan moedig met getrokken degen zijn vijanden tegemoet. Hij slaat de bruidegom diens stalen galanterie-degenGa naar eindnoot10 uit de hand en baant zich een weg naar de vrijheid, dwars door het laaghartige gespuis dat hij uiteenslaat, gelijk de dappere Roeland het leger van de tiran CymorkGa naar eindnoot11, waardoor de hele boel op een koddige manier over elkaar heen tuimelt. Al herhaaldelijk dacht ik dat ik dicht achter me een delicate, warme geur had geroken en het knisperen van een zijden gewaad had gehoord. Dat deed me uiteraard de aanwezigheid van een vrouwspersoon vermoeden, maar volkomen verdiept als ik was in de dichterlijke wereld die de opera voor me ontsloot, had ik er niet echt aandacht aan geschonken. Maar nu, nadat het doek was gevallen, richtte ik mijn blikken op de vrouw schuin achter me. Nee, met geen woorden valt mijn verbazing uit te drukken: daar stond Donna Anna, nog geheel gekleed in het kostuum waarin ik haar zoëven nog op het toneel had zien staan, achter mij en observeerde me doordringend met haar gevoelvolle ogen. Niet in staat enig woord uit te brengen, staarde ik haar aan, haar mond vertrok (althans die indruk wekte het bij mij) tot een nauwelijks bespeurbaar, ironisch glimlachje, waarin ik een weerspiegeling zag van de onnozele figuur die ik sloeg. Ik voelde de noodzaak het woord tot haar te richten maar was desondanks van verbazing, of liever gezegd van de schrik, niet in staat mijn tong te roeren. Eindelijk, eindelijk ontsnapten bijna onwillekeurig de volgende woorden aan mijn lippen: ‘Hoe is het mogelijk dat ik u hier zie?’ Waarop ze terstond in haar zuiver Toscaanse tongval reageerde met te zeggen dat ik, indien ik het Italiaans niet machtig was, het genoegen van een gesprek met haar zou moeten ontberen, aangezien zij geen andere taal dan deze sprak. Haar zoete woorden klonken als een lied in mijn oren. Onder het spreken won de uitdrukking van haar donkerblauwe ogen nog, en elke blik die er uit te voorschijn straalde, goot een gloeiende stroom in mijn innerlijk, waardoor mijn pols overal in mijn lichaam harder begon te kloppen en trillingen al mijn vezels doorvoeren. Er was geen twijfel mogelijk. Dit was Donna Anna! Het kwam niet in | |
[pagina 136]
| |
me op te overwegen of haar aanwezigheid én op de planken én in mijn loge wel aannemelijk was. Op de manier waarop in een gelukkige droom de uitzonderlijkste dingen met elkaar verbonden worden, waardoor een vrome overtuiging het bovennatuurlijke begrijpt en moeiteloos in harmonie weet te brengen met de zogenaamde natuurlijke verschijnselen van het leven, op die manier dus raakte ik in aanwezigheid van deze oogstrelende vrouw in een soort somnambulistische toestand, waarin ik de geheimzinnige relatie herkende die me op zulk een intieme manier met haar verbond, dat deze zelfs niet kon worden verbroken nadat ze opnieuw op het toneel was verschenen. Hoe graag zou ik, mijn beste Theodor, ieder woord van het merkwaardige gesprek dat zich op dat moment tussen de signora en mij ontspon voor je op papier zetten; maar tja, als ik op het punt sta ons gesprek in het Duits op te schrijven, komt elk woord me ineens stijf en glansloos voor, iedere zin houterig, niet in staat weer te geven, wat haar in het Toscaans zo gemakkelijk en gracieus afging. Terwijl ze het over Don Juan, over haar rol had, was het alsof zich voor het eerst de afgronden van het meesterwerk voor me ontsloten. Met heldere blik kon ik naar beneden kijken waar ik duidelijk een vreemde wereld van fantastische droomgezichten onderkende. Ze vertelde dat haar hele leven muziek was en vaak had ze de indruk dat vele mysterieuze, ontoegankelijke verschijnselen in haar binnenste, die niet in woorden vielen uit te drukken, onder het zingen begrijpelijk voor haar werden. ‘Ja, dan begrijp ik het wel, maar toch blijft het dood en kil om me heen,’ vervolgde ze met vurige blik en een hoger stemgeluid: ‘maar terwijl de mensen applaudisseren voor een moeilijke rouladeGa naar eindnoot12, een geslaagde geste, klauwen ijskoude handen in mijn gloeiende hart... Maar jij, jij begrijpt mij, want ik weet dat zich voor jou ook dit magische, romantische rijk geopenbaard heeft, waarin de hemelse betovering van de noten zijn woon heeft.’ ‘Hoe is het bestaanbaar, onbeschrijflijk schone, wondermooie vrouw ... je ... je zegt me te kennen?’ ‘Is die betoverende waanzin van een smachtende liefde zoals in de rol van *** uitje laatste operaGa naar eindnoot13 dan soms niet uitjouw wezen ontsproten? Ik heb jou begrepen, jouw ziel is terwijl ik zong voor mij opengegaan. Ja, (hier noemde ze me bij mijn voornaam), ik heb jou gezongen, zo waar als jouw melodieën en ik een zijn.’ | |
[pagina 137]
| |
De gong luidde; een plotseling opkomende bleekte deed alle kleur uit Donna Anna's ongeschminkte gezicht wegtrekken: haar hand bewoog naar haar hart alsof ze daar plotseling pijn voelde. En terwijl ze zachtjes zei: ‘Ongelukkige Anna, nu breken voor jou weer die vreselijke ogenblikken aan,’ was ze uit de loge verdwenen. Het eerste bedrijf had me in verrukking gebracht, maar na de raadselachtige belevenis had de muziek een volstrekt andere, miraculeuze uitwerking op mij. Het kwam me voor alsof een lang geleden voorzegde vervulling van mijn mooiste wensdromen uit een andere wereld in dit ondermaanse tot werkelijkheid werd, alsof de meest geheime voorgevoelens van mijn verrukte ziel in klanken werden omgetoverd en alsof ze op magische wijze uitdrukking moesten vinden in een wonderbaarlijke kennis van het wezen der dingen. In de scène van Donna Anna voelde ik hoe een zachte warme ademtocht die over me heen gleed me deed beven in een gevoel van extatisch welbehagen. Onwillekeurig sloten zich mijn ogen en het leek of er een gloeiende kus op mijn lippen brandde; maar die kus bestond uit een door eeuwig dorstende nostalgie lang aangehouden noot. De finale was begonnen in een vrolijke stemming, op het misdadige af: ‘Gia la mensa preparata!’Ga naar eindnoot14 Don Juan zat met twee meisjes te minnekozen en liet de ene kurk na de andere knallen om de zoëven nog hermetisch van de buitenwereld afgesloten bruisende geesten de vrije heerschappij over zichzelf te verlenen. Het vertrek was ondiep en had een groot Gotisch raam op de achtergrond waardoorheen je buiten de nacht zag. Reeds terwijl Elvira de trouweloze aan al zijn dure eden herinnerde, zag je het door het raam telkens bliksemen en hoorde je het doffe gerommel van een naderend onweer. Ten langen leste weerklinkt het vreeswekkende gebonk. Elvira en de meisjes nemen de vlucht en onder de angstaanjagende akkoorden van de onderaardse wereld der geesten treedt de geweldige marmeren kolos binnen, waartegen Don Juan als een lilliputter afsteekt. De bodem trilt onder de donderende voetstappen van de reus. Don Juan roept dwars door de storm en de donder, door het gehuil der demonen, zijn ijzingwekkende ‘no’. Het uur van zijn ondergang is aangebroken. Het standbeeld verdwijnt, het vertrek wordt met een dikke walm gevuld die vervormt tot gruwelijke gemaskerde gestalten. Don Juan kronkelt in helse kwellingen. Nu en dan ontdek je hem tus- | |
[pagina 138]
| |
sen de demonen. Een explosie alsof duizend bliksems tegelijk inslaan ... Don Juan en de demonen zijn verdwenen, maar je hebt geen idee hoe! Leporello ligt bewusteloos in een hoek van het vertrek. Hoe weldadig doet nu de opkomst aan van de overige personages, tevergeefs op zoek zijn naar Don Juan, die door onderaardse machten onttrokken is aan aardse wraak. Het is alsof de toeschouwers nu pas aan de vreselijke duivelskringen van de helse geesten zijn ontsnapt. Donna Anna lijkt geheel veranderd: een dodelijke bleekheid in haar trekken, haar blik uitgeblust, haar stem trilt en is ongelijkmatig, en juist daardoor heeft het geluid ervan zulk een hartverscheurend effect in het kleine duet met de alleraardigste bruidegom die, nu de hemel hem gelukkig heeft ontslagen van zijn gevaarlijke opdracht als wreker, liefst meteen wil trouwen. Het als fuga gecomponeerde ensemble had het werk op een heerlijke manier tot een geheel afgerond en ik snelde in geëxalteerder stemming dan ooit naar mijn kamer. De kelner kwam me roepen om in de gelagkamer aan tafel te gaan en ik volgde hem werktuiglijk. Het gezelschap was vanwege de jaarmarkt prachtig uitgedost en de Don Juan-voorstelling van vandaag vormde hét onderwerp van gesprek. Men prees de Italianen in het algemeen en de intensiteit van hun spel in het bijzonder. Toch verrieden onbeduidende opmerkingen die de gasten zich terloops - overigens met louter leutige bedoelingen - lieten ontvallen, dat niemand ook maar enig idee had van de diepere betekenis van deze opera aller opera's. Don Ottavia was zeer in de smaak gevallen. Iemand vond Donna Anna te hartstochtelijk. Hij gaf als zijn mening te kennen dat men zich in het theater maar mooi moest matigen en al te schokkende effecten achterwege diende te laten. Haar relaas over de doodslag had hem danig ontsteld. Bij dit punt aangekomen nam hij een snuifje tabak en keek in een met geen pen te beschrijven mengeling van sluwheid en stommiteit in de richting van zijn buurman, die zojuist had beweerd dat die Italiaanse anders wel een verduveld mooie vrouw was, alleen een beetje nonchalant wat betreft haar kleding en opschik. Uitgerekend in dezelfde scène was er een lok van haar haar losgeraakt waardoor haar profiel half in de schaduw kwam te liggen. Nu begon er een ander heel zachtjes te zingen: ‘Fin ch'han dal vino’, waarop een dame zich liet ontvallen dat ze nog het minst met Don | |
[pagina 139]
| |
Juan tevreden was: de Italiaan was veel te somber voor haar, veel te ernstig en had trouwens over het algemeen Don Juans frivole, opgewekte karakter niet luchtig genoeg geïnterpreteerd. De explosie aan het einde werd zeer geprezen. Het geleuter beu haastte ik me naar mijn kamer. |
|