De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Incident in het plantsoen
| |
[pagina 147]
| |
zij schuldig waren aan al wat verkeerd, vervelend en ongelukkig was in zijn leven. Zijn lot was weliswaar alleen maar het zijne en daarom uniek, maar toch was het niet meer dan een van de vele bekende verhalen, onderling verwisselbaar, op diverse wijze beschreven in boeken, artikelen, essays. Als hij Amerikanen het verhaal vertelde van zijn onbeduidend conflict met de autoriteiten in zijn onderdrukte vaderland, waarvan de bevrijding niet in zicht was, het conflict dat was geëindigd in de gevangenis, over zijn vlucht en het asiel dat hij in dit vrije land had gekregen, knikten zijn toehoorders beleefd en wist hij dat hij er niemand meer mee choqueren kon: het verhaal was in grote lijnen allang algemeen bekend. Maar alleen hij wist wat het eigenlijk inhield. Niet alleen het lijden, dat lag achter hem, maar ook het leven hier, het leren omgaan met een nieuwe cultuur, het leren van een taal, de studie aan de universiteit, waar hij, een reeds gevormde volwassene, de banken moest delen met verwende en nonchalante studenten. Hij droeg dit alles gelaten, en hij wist waarom. De heel redelijke studiebeurs die hem was toegekend door een immigrantenorganisatie stelde hem in staat de kiezen op elkaar te zetten. Hij had zich voortvarend door de examens geslagen en zich weten op te werken tot wetenschappelijk medewerker aan een respectabel universiteit. Hij zette zijn tanden op elkaar, als ze geen pijn deden. Maar dat deden ze steeds vaker. Hij was erin geslaagd alle angsten en trauma's die zijn vorige leven in zijn ziel had geplant door innerlijke discipline te overwinnen, alleen tegen de zich herhalende, borende kiespijn had hij geen weerstand en wist hij geen middel of medicijn te vinden. Hij had zijn gebit al lang geleden geruïneerd in een gevangenis aan de andere zijde van de oceaan, of liever gezegd, het was geruïneerd door slecht voedsel, gebrek aan vitamines, de voortdurende tocht, het wassen met koud water. Van daarginds stamde ook zijn angst voor de tandarts. Telkens als hij dacht aan die slager uit de gevangenis, aan zijn nijptangen en boren, werd het donker voor zijn ogen. Eigenlijk niet zozeer donker als wel rood-zwart, omdat hij steeds als hij door die kwakzalver uit de gevangenis onder handen was genomen, als door een mist alleen maar naar zijn gezicht had kunnen kijken, of naar een rood affiche met dikke zwarte letters aan de muur tegenover hem. Dat plakkaat had hij nooit kunnen vergeten, en ook die dikke boren niet. Hij wist wel dat ze hier andere apparaten hadden. Zijn vrouw en vrienden probeerden hem er dagelijks van te overtuigen. Ze brachten folders mee over turbo-instrumenten, boren die zoveel omwentelingen per se- | |
[pagina 148]
| |
conde maakten dat de hele ingreep pijnloos was. Ze vertelden hem over de weldadige injecties, de zorgzame handen van blonde vrouwelijke tandartsen. Maar Mihail Ševčenko, die het had aangedurfd zich te weer te stellen tegen het autoritaire regime van het enorme communistische imperium, zijn legers en geheime politieapparaat, diezelfde Mihail Ševčenko kon zijn enige angst voor het borende gekners, voor het metalen wegslijpen van tandglazuur niet overwinnen. En deze ochtend toen hij met hersenen door de pijn verscheurd, suf van de pillen, en met lodderige ogen naar de opkomende rode bal keek, die hem deed denken aan de zonsopgangen in zijn vaderland, deze ochtend leek het erop dat hij het eindelijk zou kunnen opbrengen. Lang spoelde hij zuchtend en steunend zijn pijnlijke mondholte, langzaam trok hij schoon ondergoed aan, knoopte zorgvuldig zijn stropdas en stond met kloppend hart voor de spiegel. Hij hoorde hoe zijn vrouw in de kamer ernaast zijn komst per telefoon aankondigde. Duizend omwentelingen per seconde, duizend onhoorbare en pijnloze turbo-omwentelingen en nog meer.
Met een rustige en vastberaden pas liep hij langs het gebouw van de Economische Faculteit, hij wist dat meteen om de hoek een groen plantsoen voor hem openlag, dat zich helemaal tot aan het gebouw van de Letterenfaculteit uitstrekte, en pas aan de overzijde, pas om de volgende hoek, waren de ramen van de polikliniek, die het ochtendlicht van de zon schitterend weerkaatsten. Hij hield van dit grasveld op dit uur van de dag. Het deed hem denken aan een streek uit zijn vaderland dat hij had moeten verlaten, aan wilgen langs een beek die door grasland stroomde. Ondanks of juist vanwege de onverbiddelijke pijn in zijn kaak dacht hij aan zijn verre, verloren vaderland. Op het moment dat hij het grasveld opliep, gebeurden er twee dingen. Hij zag het verwachte grote, groene door de ochtendzon overgoten grasoppervlak. Op datzelfde moment zag hij ook op de rand van het gras en de stoep, tussen de open ruimte en het gebouw van de Economische Faculteit drie of vier stands, waar hij meestal met een grote boog omheen liep. Daar stalden linkse studenten marxistische literatuur en anti-imperialistische pamfletten uit, verkochten ze T-shirts met foto's van Che Guevara, Marx en andere bebaarde klassieken. Wellicht zou hij ze over het hoofd hebben gezien, wellicht zou hij erlangs zijn gelopen zonder ook maar een blik op de groep jonge mensen te werpen die er altijd omheen stond, wellicht zou hij, als altijd bij het langsgaan, zijn | |
[pagina 149]
| |
pas hebben versneld en zich hebben overgegeven aan het groen, het chlorofiel, de zachte stappen, de herinneringen, de grond die als een kussen meegaf onder je voeten. Zeer waarschijnlijk zou hij al die andere dingen hebben gedaan in plaats van wat hij deed, heel waarschijnlijk zou zijn leven daarna heel anders zijn gelopen als hij op die dag geen kiespijn had gehad, als hij geen verschrikkelijke nacht achter de rug had gehad, geen door de pijn verscheurde hersenen, geen verdoofd lichaam en pijnlijke duizeling in zijn ogen. Een zwartharige student met een doekje om zijn hals deelde affiches uit, die de voorbijgangers aannamen en in hun zak staken of onder het lopen doorlazen. Sommigen keken ze alleen vluchtig door en lieten ze in de eerstvolgende papierbak vallen, anderen liepen met het papier in de hand op de standjes toe. Een alledaags tafereel dat Mihail Ševčenko wel bekend was en dat hij elke dag al van verre ontweek. Misschien kwam hij die dag te dichtbij, misschien had de uitdeler van de pamfletten hem wel met opzet uitgekozen. Hoe het ook zij, plotseling liep hij naast hem en bood hem een rood, een gloeiend rood vel papier aan, bedrukt met vette zwarte letters. Mihail Ševčenko maakte met zijn hand een afwerend gebaar en versnelde zijn pas. Maar juist op die ochtend gebeurde wat hem nog niet eerder was overkomen, de jongen liep achter hem aan, kwam naast hem lopen en hield hem dat stencil onder de neus, zwaaide er zelfs mee, zodat Mihail Ševčenko vond dat hij er wel heel opdringerig mee voor zijn gezicht wuifde. Hij stopte en keek de jongeling recht in het gezicht. - Ik wens dit stuk papier niet aan te nemen, zei hij. - Dat hoeft u ook niet, zei de jongen, dit is een vrij land. - En daarom zal ik het ook vooral niet doen, zei Ševčenko. - U hoeft het niet aan te nemen, zei de jongen met het doekje. Hij zei het wel, maar ging niet opzij, hij bleef voor zijn neus staan en hield het papier voor zich uit. Niet alleen voor zich uit, maar in zijn richting, pal voor zijn gezicht. De pijn in zijn tand, de derde van links, bovenaan, begon weer te kloppen. Hij wilde de jongen opzij duwen, maar deed het niet. Hij week uit en liet hem met zijn bundel papier in de hand staan. - Hé, riep de zwartharige marxist, die afkomstig was ergens diep uit Zuid-Amerika. Hé mister, riep hij. Ševčenko draaide zich niet om. Hij liep in de richting van de oranje glinstering in de ramen van de polikliniek. De pijn drong door het jukbeen op in de richting van zijn oog. De jongen rende achter hem aan. | |
[pagina 150]
| |
- Misschien heeft u hier wel belangstelling voor, zei hij en hield hem een vel rood papier onder de neus, waarvan Mihail Ševčenko niet wist of het niet hetzelfde was als daarnet. - Ik heb je al gezegd dat het mij niet interesseert. Hij klemde zijn tanden op elkaar, zodat de pijn door het oogweefsel heenschoot. - Dat heeft u van het vorige pamflet gezegd, zei de student, niet van dit. De student beweerde later dat Mihail Ševčenko hem op dit moment al aanviel. Ševčenko beweerde tijdens de verhoren die zouden volgen dat hij dat pas later had gedaan, dat het de student was die als eerste de lichamelijke, academische en intellectuele integriteit had geschonden. Eigenlijk was het Ševčenko ook niet helemaal duidelijk wie nu wie het eerste had aangeraakt, maar hij kon zich duidelijk herinneren dat hij hem nog eenmaal had willen ontwijken. Hij week uit naar links en raakte daarbij met zijn schouder de student aan, het kon ook zijn dat de student hem bij de heup raakte. Hoe dan ook, daarna had hij al een pas of tien gemaakt in de richting van de ramen van de polikliniek, die zo sterk oranje schitterden in de zon dat hij zijn zonnebril opzette. Maar toen hij zijn hand in zijn zak stak om er de zonnebril uit te halen, haalde hij tegelijk ook een rood pamflet voor de dag. Tijdens het uitwijken en aanstoten moest de student het er behendig in hebben gestopt. De ramen schitterden rood, de pijn sneed door het oogweefsel en naar zijn hersens, met duizend omwentelingen, met turbo-omwentelingen vrat ze het hersenvlies aan, boorde en draaide ze, zoals achter die ramen ook de turboboren draaien, die door het tandglazuur vraten, zoals ook eens een dikke boor had huisgehouden in zijn kaken, in een gevangenispolikliniek, lange jaren geleden, zodat het ratelde in zijn schedel en de stukjes door zijn mond vlogen. Hij stopte. De student stond nog steeds midden op het plantsoen met een bundel rode papieren in zijn hand. Hij stapte op hem toe. De student bleef staan en grijnsde. Hij stapte op hem toe met opeengeklemde kaken en in zijn hand kneep hij het stuk papier tot een prop. De getuigen hebben dit verschil, dit wezenlijke verschil verzwegen. Toen pas stapte hij naar hem toe met die fijngeknepen prop papier in zijn handen. De grijns op het gezicht van de student verstarde. Hij deed een stap opzij. - Dit is een vr..., zei hij. Waarschijnlijk wilde hij zeggen: vrij land, maar er kwam alleen nog: ..and. Iets anders kon hij niet meer zeggen, omdat Ševčenko de prop in zijn | |
[pagina 151]
| |
mond duwde, recht tussen zijn tanden. Tussen de opeengeklemde tanden. Hij pakte hem met de andere hand bij zijn nek en duwde de prop tussen de lippen door, tussen de tanden, tussen de gezonde, pijnloze Latijnse revolutionaire tanden. Ševčenko zag mensen over het grasveld op hen toerennen, maar het was al te laat, hij kon niet meer ophouden. Pas een paar tellen later kwam hij weer bij zinnen, toen men hem had losgerukt van de jongen en toen beiden trillend tegenover elkaar stonden en onduidelijke zinnen uitbrachten, toen het hun beiden niet duidelijk was wat er zojuist was gebeurd. Hoe het ook zij, Mihail Ševčenko had zelfs wat bloed aan zijn knokkels volgens de getuigen. Hij meende dat die doorzichtige rode kleur geen bloed was, maar de drukinkt van het pamflet. Niemand heeft een analyse gemaakt. Bloed of geen bloed, het was een onverkwikkelijke zaak, de academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting waren op grove wijze geschonden. Er kwam een affaire van, in al haar omvang. De volgende dag verscheen er een speciale editie van het studentenblad met op de eerste pagina de vette kop: Wie stopt onze monden dicht? Daarnaast was een karikatuur getekend van een student met een prop papier tussen de tanden. Op de Faculteit der Letteren werd een forumdiscussie gehouden over de academische vrijheid. Er verschenen beledigende affiches. Een locaal TV-station deed in het middagjournaal verslag van de zaak. De professoren van de beroemde universiteit kwamen bijeen voor een speciale vergadering. Wetenschappelijk medewerker Ševčenko deed er niet aan mee, omdat hij kiespijn had. Hij stuurde een schriftelijk verslag van het gebeurde, waarin hij vaststelde dat de student was begonnen met het geweld, omdat die het pamflet, dat hij beleefd had geweigerd, in zijn zak had gestopt. Over zijn eigen verhouding tot de vrijheid repte hij met geen woord. Ook niet over de kiespijn. Hij werd gebeld door de dekaan en die legde hem uit dat hij te ver was gegaan, dat hij zijn verleden wel kende, maar dat zijn handelwijze niet te rechtvaardigen was. Dat hij maar beter naar een andere universiteit kon gaan, of van werkkring veranderen. Ševčenko veranderde alles. Hij schreef zijn ontslagbrief. Hij verhuisde. Vond een nieuwe baan als corrector bij een verzekeringsmaatschappij. Hij werkte uitsluitend 's nachts. Het was slecht betaald en oninteressant. Maar het was eenzaam en rustig. Dat was alles wat hij zich wenste: eenzaamheid en rust. De volgende jaren corrigeerde hij 's nachts de verzekeringsteksten, overdag liep hij door het park en zat hij vaak aan de oever van een beek waarlangs wilgen groeiden. Zijn | |
[pagina 152]
| |
holle tand, de derde van links, bovenaan, had hij zelf getrokken. Hij kreeg een kaakonsteking en een abces, maar zijn vrouw slaagde erin het te genezen met kamillethee, die hun door familie uit het vaderland was toegestuurd. Zaterdags en zondags, als hij geen correctiewerk te doen had, probeerde hij slaap in te halen, zijn versnipperde middagdutjes waren die naam niet waard. Zijn vrouw, die elke nacht zinloos langs de TV-programma's zapte, moest wel vaker opstaan om met een aantal flinke porren een eind te maken aan zijn gekerm, soms zelfs geschreeuw. Mihail Ševčenko kreunde niet vanwege zijn kiespijn, de pijn in zijn jukbeen, in zijn ogen en hersenen. Hij droomde altijd hetzelfde. De kwakzalver uit de gevangenis in zijn vaderland stond nog steeds over hem heen gebogen. En als hij zich even verzette, kon Ševčenko een rood affiche zien met zwarte vette letters. Maar de gelaatstrekken van de kwakzalver begonnen steeds meer te lijken op die van de zwartharige jongen met het doekje om zijn hals. |
|