De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 124]
| |
Mijn leven
| |
[pagina 125]
| |
‘Even wachten tot je ogen aan het donker gewend zijn,’ ried ze me aan. Maar nog voordat mijn ogen daar de kans toe hadden gekregen, fluisterde ze verschrikt: ‘Blijf waar je bent!’ Iemand liep met zware stappen de gang op en neer, na een poosje kuchte hij en verdween. ‘Opschieten, je bent nu toch al bezig. Kruip achter de kast. Waar de pot staat, zit een losse spijker. Die moet je eruit trekken, dan kun je de plank weghalen.’ Zonder nadenken deed ik alles wat ze me opdroeg. Als ze had gezegd: Ga naar buiten en spring voor een kar, zou ik het ook hebben gedaan. Ik nam de plank uit de kast, tastte met mijn hand naar de pot, pakte er vijf, zes peren uit en stopte ze in mijn zakken; daarna pakte ik er nog een en nog een, zodat mijn beide zakken vol zaten. Toen ik de plank had teruggezet en mij van achter de kast te voorschijn had gewurmd, was ik buiten adem en drijfnat. Mijn zus en ik gingen achter het huis in het gras liggen, bij de schutting, en begonnen te eten. Maar al die tijd keken we elkaar niet aan, en lachen deden we evenmin. En elke dag, tegen de avond, zaten wij zo te smullen, terwijl de andere kinderen buiten speelden, moeder bij de buurvrouw was en vader in de kroeg zat. Het zondige gevoel was al bijna verdwenen; we lachten en praatten vrijuit over onze stiekeme onderneming. Op een zondag na de hoogmis maakte moeder de kast open en stond perplex. ‘Hoe kan dat nou? Die pot was overvol, en nu komen de peren niet eens meer tot de rand. Zo te zien houden de muizen er niet van, want er is er niet een aangevreten.’ Ze hield de pot in haar handen en keek ons een voor een aan. Terwijl alle andere kinderen met grote ogen en open mond naar de pot staarden, keek zus Lina naar de grond en schuifelde met een voet over de vloer. Een koude rilling ging traag door mij heen, van mijn wangen tot mijn tenen en terug; het leek of de kamer heen en weer bewoog en moeder reusachtig groot was geworden. ‘Wie heeft het gedaan, zeg op!’ We zwegen. We waren allemaal bang, niet van de dreiging die in de kamer hing of de stok waarmee we werden gestraft, maar van iets onuitsprekelijks, iets dat veel groter en sterker was. Het was zus Lina zelf die zei: ‘Hij!’ | |
[pagina 126]
| |
En ze wees me aan met haar vinger. Moeder zette de pot op tafel. Ik was verlamd van schrik, maar toch zag ik dat ze verbleekte. Nog een keer vroeg ze: ‘Wie heeft het gedaan?’ ‘Janez!’ zei zus Lina terwijl ze me recht in de ogen keek. ‘Hoe heb je dat klaargespeeld, vertel op,’ beval moeder. Mijn benen trilden hevig, zodat ik niet op kon staan. Maar mijn antwoord was zo helder, dat ik verbaasd luisterde naar mijn eigen stem. ‘Ik kroop achter de kast, trok de losse spijker weg, haalde de plank eruit en greep naar de pot. We doen het al vanaf dinsdag, steeds aan het eind van de middag.’ Toen gebeurde er iets dat mij, als ik eraan terugdenk, nog altijd vervult met een ongekende angst. Moeder sloeg mij niet, ze zei geen onvertogen woord; ze ging op de bank zitten, verborg haar gezicht in haar handen en begon te huilen, zodat de tranen onder haar vingers te voorschijn kwamen. Zus Lina sloop stilletjes de kamer uit; ik was de enige die het zag, ook al was ik verstijfd van schaamte. Langzaam ging ik haar achterna, mijn benen voelden heel zwaar aan. Ik liep achter het huis om: daar, onder de jasmijn bij de schutting, had ze zich verborgen, haar rode zondagse hoofddoek verried haar. Ik liep op haar toe, greep haar bij haar lange vlecht en trok haar achter mij aan, de hele tuin door. Ze gaf geen kik, ze zuchtte niet eens. Mijn latere leven was vol bedrog en verdriet, menige vrouw heeft mij misleid en verraden. Moge God hun zonden vergeven, ik heb het allang gedaan. Maar de hardste leerschool is de leerschool van de jeugd. |
|