De laatgeborene
(Een sprookje voor Maria)
Bob Tenge
Aan de rand van een grote stad woonde een man zonder ervaring. Hij was niet jong en niet oud, zo'n beetje middelbaar.
Nu zegt u misschien: ‘Een middelbaar persoon, zo iemand heeft toch wel eens iets meegemaakt?’
Nee. Dat wil zeggen, hij verschilde welbeschouwd niet zo veel van andere mensen. Hij at, sliep, werkte en bedreef van tijd tot tijd de liefde. Hij was zelfs getrouwd, had kinderen en werd door zijn kleinzoon terecht opa genoemd. Hij had nu en dan nog een vriendin ook.
‘Dat zijn toch wel ervaringen,’ hoor ik u zeggen en gelijk heeft u. Voor ieder ander zijn dat ervaringen, maar voor hem niet.
Zijn gezicht was bedriegelijk. Het leek door de tijd en de ervaringen getekend en gekerfd, en straalde daardoor een zekere wijsheid uit. Maar dat was schijn. Dat gezicht had hij al van jongsaf. Wijsheid had hij niet en verlangde hij ook niet. Het enige waar hij naar verlangde was wat andere mensen ‘ervaring’ noemden. Maar wat hij ook deed of wat hem ook overkwam, nooit ervoer hij iets. Niet dat iemand van de vele mensen die hem kenden dat ook maar in het minst vermoedde. Hij kwam graag onder de mensen en roerde zich dan geducht. Hij stond zelfs bekend als geestig en gevat, en hij wist vaak de lachers op zijn hand te krijgen.
‘Om geestig te zijn moet iemand toch ervaringen hebben,’ hoor ik u zeggen.
Hij niet. Hij leende ervaringen, en omdat hij dat al een leven lang deed, was hij daar bijzonder handig in geworden, zodat niemand iets merkte.
Op een avond toen hij weer op zoek was naar wat anderen een ervaring noemden, kwam hij in een druk café toevallig naast een mooie vrouw te zitten. Er was niet veel voor nodig of ze waren aan de praat, en hij was weer geestig en gevat. Ook deze vrouw moest lachen om zijn verhalen. Maar ze deed meer, ze keek goed. Ze keek aandachtig naar zijn geplooide kop en zei: ‘Als je lacht... je ogen... net een jongetje.’