De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Nederlands proza | |
[pagina 3]
| |
De bol en de BoleroGa naar voetnoot*
| |
[pagina 4]
| |
Ik kan me niet meer herinneren wat ik het eerst hoorde, maar vanaf dat ogenblik liet ik de radio de hele dag aanstaan. Sprekers en prekers draaide ik onmiddellijk weg. Ik wilde muziek horen; niet een bepaald genre, maar alle muziek. The London Symphony Orchestra en de Skymasters, Jehudi Menuhin en de Ramblers; aria's van Verdi, tango's van Malando, preludes van Debussy, chansons van Trenet; Vivaldi en Cole Porter, Bartók en Berlin; de swing van Tommy Dorsey en natuurlijk de jazz: Armstrong en Goodman, Ellington en Hawkins, het repertoire dat we voor de oorlog op onze koffergrammofoon draaiden. Ik liet het allemaal als een onstuitbare potpourri over me heen komen. Ik had honger en ik at, zonder te proeven.
Tot ik op een keer de kamer binnenkwam terwijl de Bolero van Ravel werd ingezet, die ik merkwaardig genoeg nog niet op het toestel had gehoord. Ik bleef staan, het hele kwartier lang, zoals indertijd, veertien jaar geleden. Mijn zusje en ik moesten van mijn moeder een streng wol opwinden. Zodra de streng tussen de polsen van mijn zusje was gespannen en ik het begin van de draad had gepakt, klonken uit de radio de eerste ijle maten van de Bolero. Wij stonden bij de tuindeuren. Ik keek naar de klimop die de schutting tot op de grond overdekte, terwijl ik langzaam, met het ritme mee, de draad om mijn vingers begon te winden en mijn zusje, ook precies in het ritme, met haar handen die de wol lieten vieren, kleine kringen in de lucht beschreef. Meer bewegingen maakten we niet. Het karwei, waar we anders zo'n hekel aan hadden, deden we nu alsof het deel uitmaakte van een muzikale act. De blauwe draad die ons verbond trilde als een snaar. Naarmate de herhalingen van het thema het crescendo naderden, werd ons tempo sneller en groeide de bol in mijn handen. Toen de opzwepende laatste akkoorden klonken, stak mijn zusje haar los van de streng gekomen armen omhoog en reikte naar de bol die ik triomfantelijk boven mijn hoofd hield, tegelijk met het abrupte slot.
Nu had ik opnieuw de draad tussen mijn vingers gevoeld. Ik draaide de volumeknop van de radio terug, legde mijn handen om het warme toestel en tilde het op. In het venster van de zenderschaal zag ik niet de rode naald maar de spiegeling van mijn ogen. Ik keek mezelf aan vanuit dat punt in het verleden. Het was of ik tot dan toe alles klakkeloos had aangehoord in afwachting van dit moment. |
|