| |
| |
| |
De Venetiaanse Vespers
Anthony Hecht
(Vertaling Paul van den Hout)
Canto II
Elders wordt vaak de levensgeest gedagvaard
Met klokgelui, gezeefd door scholen, slierten
Zonovergoten peppelblaren - ijle
Nuances kleur (Monet en Debussy) -
Of woeste vlagen aanstormend verkeer,
Het schor en eenzaam loeien van een misthoorn,
Of, liefst van al, de schuchtere aubade
Van vroege vogels die het kil asgrauw
Van Fenix Dageraad het eerst bespeuren.
Gedagvaard voor het aards bestaan, let wel,
Uit kerkers à la Piranesi en
Uit zelfgewrochte krochten. Maar Venetië,
's Werelds kunstmatigste, meest louche stad
(Waar mijn relaas uiteindelijk zal stokken),
Dagvaardt met bruut verbrijzelen van glas,
Toepasselijke nijverheid ter stede,
Die geld en ruimte spaart en werk biedt aan
De jonge mannen op de vuilnisschuiten.
Wijnflessen van een klaar zeewatergroen,
Rookbleke maatjes acqua minerale,
Fiaschi, jodiumbruin, het Waterman-
Kobalt van Bromo Seltzer, lampen vol
Gevangen mist, TL-verlichtingsbuizen
Met vacuümverpakte wolkenmonsters,
| |
II
Elsewhere the spirit is summoned back to life
By bells sifted through floating schools and splices
Of sun-splashed poplar leaves, a reverie
Of light chromatics (Monet and Debussy),
Or the intemperate storms and squalls of traffic,
The coarse, unanswered voice of a fog horn,
Or, best, the shy, experimental aubade
Of the first birds to sense that ashen cold
Grisaille from which the phoenix dawn arises.
Summoned, that is to say, to the world's life
From Piranesian Carceri and rat holes
Of its own deep contriving. But here in Venice,
The world's most louche and artificial city,
(In which my tale some time will peter out)
The summons comes from the harsh smashing of glass
A not unsuitable local industry,
Being the frugal and space-saving work
Of the young men who run the garbage scows.
Wine bottles of a clear sea-water green,
Pale, smoky quarts of acqua minerale,
Iodine-tinted liters, the true-blue
Waterman's midnight ink of Bromo Seltzer,
Light-bulbs of packaged fog, fluorescent tubes
Of well-sealed, antiseptic samples of cloud,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Die wachten op hun liquidatie èn
Herrijzen in Murano's ovens met
Hun wonderingewanden. Ondertussen
Dient plaats gemaakt voor al het efemere,
Afdankertjes, aankoeksels, alles wat
Door ouderdom verweekt is, òf versteend,
Ons stadsafval. Venetië hééft geen goten
Voor hond-in-goot, zodat we door het oker
Van hondepoeppastei in menig opzicht
Met beide benen op de aarde blijven:
De Dogenstad gedoogt geen hoovaardij,
Zij zal ons wel een poepje laten ruiken!
Een weelde weggeveegd, vaak met haar makers;
Kanaries, katten, honden en parkieten,
In zakken afgevoerd als Monte Cristo's:
Geen grasveld, wei of heuvel in de buurt
Om te bemesten of als graf te dienen.
Voor hen wordt in de nacht het glas gebroken,
Het in memoriam der vuilnislieden.
Ik rouw, wanneer hun uur weer daar is, met
Een litanie van eigen makelij.
Hier stierf ooit Wagner, ligt Strawinsky's graf,
Vond Cimarosa, door vilein vergif,
Zegt men, de dood. Het brein, om vier uur 's ochtends,
Is slechts een brij, wormstekig en armzalig.
Ik zag het vaak gemorst als zwezerik,
Dromend van Byrons woord: ‘Vaak bij mooi weer
Zou ik mij voor de kop geschoten hebben,
Had het mijn schoonmama geen pret bezorgd.’
| |
[Engels]
Await what is at once their liquidation
And resurrection in the glory holes
Of the Murano furnaces. Meanwhile
Space must be made for all ephemera,
Our cast-offs, foulings, whatever has gone soft
With age, or age has hardened to a stone,
Our city sweepings. Venice has no curbs
At which to curb a dog, so underfoot
The ochre pastes and puddings of dogshit
Keep us earthbound in half a dozen ways,
Curbing the spirit's tendency to pride.
The palaces decay. Venice is rich
Chiefly in the deposits of her dogs.
A wealth swept up and gathered with its makers.
Canaries, mutts, love-birds and alley cats
Are sacked away like so many Monte Cristos,
There being neither lawns, meadows nor hillsides
To fertilize or to be buried in.
For them the glass is broken in the dark
As a remembrance by the garbage men.
I am their mourner at collection time
With an invented litany of my own.
Wagner died here, Stravinsky's buried here,
They say that Cimarosa's enemies
Poisoned him here. The mind at four am
Is a poor, blotched, vermiculated thing.
I've seen it spilled like sweetbreads, and I've dreamed
Of Byron writing, ‘Many a fine day
I should have blown my brains out but for the thought
Of the pleasure it would give my mother-in-law.’
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zo wordt de deugd, zegt men, ons opgedrongen
Door ons gewetenloos gedrag. Ik zié hem,
Met zijn gevolg van hoeren en gravinnen,
Naar muskus, knoflook en seringen riekend,
Ménage die veeleer ménagerie was:
Een vos, een wolf, een bulldog, vogels, apen,
Corbaccio's en corvino's, spintriae,
De heffe van Venetië 's onderwereld,
Aasvliegenplaag. Uitvaagsel. Uitgebraakt.
O licht en levers. Doder dan morsdood.
In 'n kist gevoerd met zij in theerooskleur.
O mocht de ziel zich schoeien, mocht de geest
Zijn handen wassen aan de kraan, mocht slechts
Eén grein onsterflijkheid voorzien zijn van
Een kunstgebit. We glijden langzaam af,
Geheugenzwakte, lege blik, kwijlbekkend,
Bezoedeld en verguisd, naar lichaam en
Naar geest - naar dat doodlopende kanaal
Der Incurabili, dat voert voorbij
De laatste aanlegplaatsen van de ziel,
In glanzend zwart van koets en kist en voor
Veel méér dan één obool gevaren door
Een leerling-Charon naar de Calle dei Morti.
Je nadert de Venetiaanse Hades
Stil over 't water, waar de gondelier
Met elke slag een kolk in trekt, die wervelt
Als eikewortels, zilver, glad, gespierd.
Je glijdt er als in zwijm heen, weg naar oorden,
Massaal bevolkt door de verstomde doden,
De levenlozen, grondig onverschillig
| |
[Engels]
Thus virtues, it is said, are forced upon us
By our own impudent crimes. I think of him
With his consorts of whores and countesses
Smelling of animal musk, lilac and garlic,
A ménage that was in fact a menagerie,
A fox, a wolf, a mastiff, birds and monkeys,
Corbaccios and corvinos, spintriae,
The lees of the Venetian underworld,
A plague of iridescent flies. Spilled out.
O lights and livers. Deader than dead weight.
In a casket lined with tufted tea-rose silk.
O that the soul should tie its shoes, the mind
Should wash its hands in a sink, that a small grain
Of immortality should fit itself
With dentures. We slip down by grades and degrees,
Lapses of memory, the vacant eye
And spittled lip, by soiled humiliations
Of mind and body into the last ditch,
Passing, en route to the Incurabili,
The backwater way stations of the soul,
Conveyed in the glossy hearse-and-coffin black
And soundless gondola by an overpriced
Apprentice Charon to the Calle dei Morti.
One approaches the Venetian underworld
Silently and by water, the gondolier
Creating eddies and whirlpools with each stroke
Like oak roots, silver, smooth and muscular.
One slides to it like a swoon, nearing the regions
Where the vast hosts of the dead mutely inhabit,
Pulseless, indifferent, deeply beyond caring
| |
| |
| |
[Nederlands]
Voor wie of wat hun schimmenrijk betreedt.
De gondelstok werpt wijd zijn parels licht,
Goedkope glitters; verder vaar je, langs
Al die behuizingen van rauwe sienna,
Gebrande omber, heel het scala van
Gekleurde klei. Je zwakte wordt allengs
Zelf tot genieting van een milde leegte.
(Hef beide armen boven 't hoofd, haal dan
Drie maal diep adem, houd de laatste in.
Je maat, je jeugdgids naar de andere wereld,
Slaat dan van achteren zijn beide armen
Zó stevig om je heen, dat heel je hoofd
Gaat prikken, branden, als een arm of been,
Dat slaapt als het een tijd niet is doorbloed.
De longen worden warm van pijn, dan glijd je
Een zwartfluwelen duister in, je beul-
Anubis sprakeloos erkentelijk...)
Waarschijnlijk sterf ik hier onopgemerkt
In mijn armzalig logement waar zelfs
Mijn laatste ademtocht nog wordt verpest door
De lichte stank van zee en van moeras,
Moment van gêne en last voor 't personeel.
Dat lijkt me erg genoeg, ook zonder dat
Wat Byron zei te vrezen: ‘Word ik ooit oud,
Dan sterf ik “eerst van boven”, net als Swift.’
Of Swifts door hemelvuur getroffen boom.
Ook is hier ooit een Zwitser, droomexpert,
Henry Fuseli, nog pas eenendertig,
Een dag of wat geplaagd door zware koorts;
Daarvan hersteld leefde hij voort metharen,
| |
[Engels]
What shape intrudes itself upon their fathoms.
The oar-blade flings broadcast its beads of light,
Its ordinary gems. One travels past
All of these domiciles of raw sienna,
Burnt umber, colors of the whole world's clays.
One's weakness in itself becomes delicious
Towards the end, a kindly vacancy.
(Raise both your arms above your head, and then
Take three deep breaths, holding the third. Your partner,
Your childhood guide into the other world,
Will approach from behind and wrap you in a bear hug,
Squeezing with all his might. Your head will seethe
With prickled numbness, like an arm or leg
From which the circulation is cut off,
The lungs turn warm with pain, and then you slip
Into a velvet darkness, mutely grateful
To your Anubis-executioner...)
Probably I shall die here unremarked
Amid the albergo's seedy furniture,
Aware to the last of the faintly rotten scent
Of swamp and sea, a brief embarrassment
And nuisance to the management and the maid.
That would be bad enough without the fear
Byron confessed to: ‘If I should reach old age
I'll die “at the top first,” like Swift.’ Or Swift's
Lightning-struck tree. There was a visitor,
The little Swiss authority on nightmares,
Young Henry Fuseli, who at thirty-one
Suffered a fever here for several days
From which he recovered with his hair turned white
| |
| |
| |
[Nederlands]
Wit als een rechterspruik, en blijvende
Linkshandigheid. En Koning George de Derde,
Die kennis maakte met een boom op Windsor,
Daar hij die aanzag voor de Vorst van Pruisen,
Zodat hij hem royaal de hand gaf. Lach maar,
Alwie nooit op een zaal met zwaargestoorden
Gelegen heeft. Eerstwerd hij plat gespoten,
Toen, constant gesedeerd, strak ingesnoerd,
Een parelhoen gelijk. Inmiddels weet ik:
Een klein apéritif bij Florian
Helpt iéts, al kan ik nimmer echt vergeten.
Ik volg Fuseli's eigen therapie,
En ik citeer: ‘Eerst ga ik rustig zitten
En dan wind ik me op. En daarna knal ik
Het zwart erin. En dan haal ik het licht weg.
Zijn angstdroom werkte prima, maar de mijne?
Die speelt zich af op het plafond van mijn
Gehuurde kamer of mijn schedeldak,
In 't donker, steeds als ik mijn licht weghaal.
Het licht. Ik koos Venetië om haar licht,
Haar luchtigheid, haar drijven, zweven haast
In tijd en water, èn haar vreemde rust.
Ik, die Amerika de rug toekeerde
En van een jaargeld leef, kijk naar het water
Van de lagune in de ochtendzon.
Palladio's kerk drijft, vrediglijk verankerd,
Recht vóór mij uit, de kerk van de Gezondheid,
Gewijd door de Venetianen, dankbaar
Dat hen de hemel van de pest ontsloeg,
Strekt zich, barok gekruld, in het kanaal.
| |
[Engels]
As a judicial wig, and rendered permanently
Left-handed. And His Majesty, George III,
Desired the better acquaintance of a tree
At Windsor, and heartily shook one of its branches,
Taking it for the King of Prussia. Laugh
Whoso will that has no knowledge of
The violent ward. They subdued that one
With a hypodermic, quickly tranquilized
And trussed him like a fowl. These days I find
A small aperitif at Florian's
Is helpful, although I do not forget.
My views are much like Fuseli's, who described
His method thus: ‘I first sits myself down.
I then works myself up. Then I throws in
My darks. And then I takes away my lights.’
His nightmare was a great success, while mine
Plays on the ceiling of my rented room
Or on the bone concavity of my skull
In the dark hours when I take away my lights.
Lights. I have chosen Venice for its light,
Its lightness, buoyancy, its calm suspension
In time and water, its strange quietness.
I, an expatriate American,
Living off an annuity, confront
The lagoon's waters in mid-morning sun.
Palladio's church floats at its anchored peace
Across from me, and the great church of Health,
Voted in gratitude by the Venetians
For heavenly deliverance from the plague,
Voluted, levels itself on the canal.
| |
| |
| |
[Nederlands]
Daarachter een gekringeld samenvloeien
Van schuine lijnen, als de strengen van
Een zijden koord, in 't door een lichte bries
Gerimpeld water. Zonlicht tooit de baai
Met schittering van scherven dansend zilver.
Die rimpeltjes en kopjes promeneren,
Gehaast en schertsend, geen moment verveeld.
Ils se promènent, als vrij welgestelde
Gezinnen in het Bois, op zondag. Blij om
Die zorgeloosheid en gefascineerd
Door zonne-morsetekens in de haven,
Ben ik, voor het moment, geheel genezen,
Onthecht, en los van toekomst en verleden,
Zelfs van de wetenschap dat deze Zee
Van Hadria, des Doges gemalin,
De koele, de gewijde, is afgeschuimd
Door kooplui uit haast alle werelddelen,
En al die kristallijnen breekbaarheid
Waarvoor ze zweten aan de ovens lijkt
Een wondere en breekbare triomf.
De eerste ruwe bol van glas, gestold,
Wordt aan de blaaspijp, gloeiend heet en zacht
Als toffee nog, gedompeld in een mal,
Die van metaal is en van binnen als
Een ananas met stekels is bezet.
Het glas krijgt voor de helft een regelmatig
Patroon van kuiltjes zo, en als die eenmaal
Bedekt zijn met een vloeibare glazuur,
Ontstaan er belletjes gevangen lucht,
Geëmailleerde, parelende leegtes.
| |
[Engels]
Further away the bevels coil and join
Like spiraled cordon ropes of silk, the lips
Of the crimped water sped by a light breeze.
Morning has tooled the bay with bright inlays
Of writhing silver, scattered scintillance.
These little crests and ripples promenade,
Hurried and jocular and never bored,
Ils se promènent like families of some means
On Sundays in the Bois. Observing this
Easy festivity, hypnotized by
Tiny sun-signals exchanged across the harbor,
I am for the moment cured of everything,
The future held at bay, the past submerged,
Even the fact that this Sea of Hadria,
This consecrated, cool wife of the Doge,
Was ploughed by the merchantmen of all the world,
And all the silicate fragility
They sweat for at the furnaces now seems
An admirable and shatterable triumph.
They take the first crude bulb of thickened glass,
Glowing and taffy-soft on the blow tube,
And sink it in a mold, a metal cup
Spiked on its inner surface like a pineapple.
Half the glass now is regularly dimpled,
And when these dimples are covered with a glaze
Of molten glass they are prisoned air-bubbles,
Breathless, enameled pearly vacancies.
|
|