De Tweede Ronde. Jaargang 12
(1991)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Vijf gedichten
| |
IIIEra il giorno ch'al sol si scoloraro
per la pietà del suo factore i rai,
quando i' fui preso, ei non me ne guardai,
ché i be' vostr'occhi, donna, mi legaro.
Tempo non mi parea da far riparo
contra colpi d'Amor: però m'andai
secur, senza sospetto; onde i miei guai
nel commune dolor s'incominciaro.
Trovommi Amor del tutto disarmato
et aperta la via per gli occhi al core,
che di lagrime son ratti uscio et varco:
però al mio parer non li fu honore
ferir me de saetta io quello stato,
a voi armata non mostrar pur l'arco.
| |
[pagina 153]
| |
VIIVraatzucht en slaap en 't luie bed van veren,
hebben de deugd uit de wereld verjaagd;
de zedeloosheid is er in geslaagd
de menselijke aard te perverteren,
en van de sterren die ons lot regeren
is het weldadig stralen zó vervaagd,
dat wie Parnassus te beklimmen waagt
zich tegen spot en hoon dient te verweren.
Wie taalt er nog naar mirt of lauwerkrans?
‘Filosofie, je bent maar kaal en naakt,’
zegt de filister, van gewin bezeten.
Op reisgenoten maak jij weinig kans;
te meer bid ik je dat je niet verzaakt
de grootse taak die jou is toegemeten.
| |
VIILa gola e 'l somno et l'otïose piume
ànno del mondo ogni vertú sbandita,
ond'è dal corso suo quasi smarrita
nostra natura vinta dal costume;
et è sí spentu ogni benigno lume
del ciel, per cui s'informa humana vita,
che per cosa mirabile s'addita
chi vòl far d'Elicona nascer fiume.
Qual vaghezza di lauro, qual di mirto?
Povera et nuda vai philosophia,
dice la turba al vil guadagno intesa.
Pochi compagni avrai per l'altra via:
tanto ti prego piú, gentile spirto,
non lassar la magnanima tua impresa.
| |
[pagina 154]
| |
XVIDe moede grijsaard gaat door dag en nacht,
ver van de plaats waar hij zijn leven leidde
en van 't gezin waarvan hij wenend scheidde
en dat nu angstig op zijn terugkeer wacht,
en sleept de haast ondragelijke vracht
der jaren door het laatste jaargetijde;
slechts uit de hoop op het zo lang verbeide
voleinden van zijn reis put hij nog kracht;
en komt in Rome en vervult zijn wens
om het waarachtig beeld te mogen zien
van Hem die hij hierboven hoopt t'aanschouwen.
Zo ga ook ik, en zoek of enig mens
mij geven kan, hoe weinig ook misschien,
een beeltenis van U, aanbeden Vrouwe.
| |
XVIMovesi il vecchierel canuto et biancho
del dolce loco ov'à sua età fornita
et da la famigliuola sbigottita
che vede il caro padre venir manco;
indi trahendo poi l'antiquo fianco
per l'extreme giornate di sua vita,
quanto piú pò, col buon voler s'aita,
rotto dagli anni, et dal camino stanco;
et viene a Roma, seguendo 'l desio,
per mirar la sembianza di colui
ch'ancor lassú nel ciel vedere spera:
cosí, lasso, talor vo cerchand'io,
donna, quanto è possibile, in altrui
la disïata vostra forma vera.
| |
[pagina 155]
| |
XVIIIAls ik mijn blik gericht heb naar de zijde
waar Uw geliefd gelaat verblindend licht
en mijn gedachten branden van een licht
dat mij geheel doorzengt van zij tot zijde,
dan breekt mijn hart, mijn kracht wijkt van mijn zijde,
ik zie het einde van mijn levenslicht,
en loop zoals een blinde, zonder licht,
die wegsnelt en niet weet naar welke zijde.
Hoe schielijk ik ook heenvlucht voor de dood,
mijn vlucht is vruchteloos, want mijn verlangen
vlucht altijd met mij mee, zo is zijn aard.
Eenzaam sleep ik mij voort, mijn stem is dood,
en troosteloze smart doet mij verlangen
om met mijn leed alleen te zijn op aard.
| |
XVIIIQuand'io son tutto vòlto in quella parte
ove 'l bel viso di madonna luce,
et m'è rimasa nel pensier la luce
che m'arde et strugge dentro a parte a parte,
i' che temo del cor che mi si parte,
et veggio presso il fin de la mia luce,
vommene in guisa d'orbo, senza luce,
che non sa ove si vada et pur si parte.
Cosí davanti ai colpi de la morte
fuggo: ma non sí ratto che 'l desio
meco non venga come venir sòle.
Tacito vo, ché le parole morte
farian pianger la gente; er i' desio
che le lagrime mie si spargan sole.
| |
[pagina 156]
| |
XXAls ik mij schaam dat ik wéér moest versagen
Uw schoonheid eer te doen in mijn gedicht,
dan droom ik weer van Uw bemind gezicht,
zo schoon dat niemand mij meer kan behagen.
De last is zwaarder dan mijn arm kan dragen,
mijn vijl te grof en mijn talent te licht.
Ik monster al mijn krachten, en ik zwicht;
nog vóór de strijd kom ik genade vragen.
Vaak zijn mijn woorden in mijn keel gebleven
als ik mij om te spreken had vermand;
wiens stem zou tot Uw hemel kunnen reiken?
Vaak had ik 't eerste woord nog niet geschreven,
als reeds mijn pen, mijn hand en mijn verstand
voor zoveel overmacht moesten bezwijken.
| |
XXVergognando talor ch'ancor si taccia,
donna, per me vostra bellezza in rima,
ricorro al tempo ch'i' vi vidi prima,
tal che null'altra fia mai che mi piaccia.
Ma trovo peso non da le mie braccia,
né ovra da polir colla mia lima:
però l'ingegno che sua forza extima
ne l'operatïon tutto s'agghiaccia.
Piú volte già per dir le labbra apersi,
poi rimase la voce in mezzo 'l pecto:
ma qual sòn poria mai salir tant'alto?
Piú volte incominciai di scriver versi:
ma la penna et la mano et l'intellecto
rimaser vinti nel primier assalto.
|