De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Herz' derde brief
| |
[pagina 119]
| |
niet gekregen), er zou iets kunnen gebeuren, omdat ze misschien domweg het licht in de gang aandoen of sigaretten gaan paffen. En dat zou niet hoeven. Maar voor de zekerheid zal ik de deur afplakken en achter me afsluiten, als je vertelt wat er aan de hand is zal de politie een slotenmaker meenemen, dan gaat het wat sneller. Maar deze tijd van de dag is de gasdruk hoe dan ook het hoogst. Nog vanmorgen vroeg bij de dokter - sinds twee maanden ga ik iedere donderdagochtend (behalve als ik vroege dienst draaide, dan 's middags, daarna snel een paar borrels achterover, zodat je geen vragen hoefde te stellen en me direct kon gaan uitkafferen) naar dokter Bloß. Elke keer heb ik hem verzocht jou niets te vertellen; vandaag heeft hij het niet willen beloven, maar daarom schrijf ik je niet. Toen ik daar nog zat, wist ik zeker dat ik je niet zou schrijven, dit al helemaal niet, zou niet hebben geweten waarom en voor wie, tussen ons is alles al honderden keren gezegd, en de foto's, het geklets, daar doe je maar mee wat je nodig vindt, mij maakt het niet uit. Alleen op dit moment, nu ik er zo dadelijk mee moet beginnen - ik ben, al zul je dat net zolang betwijfelen tot het onderzoek het vaststelt, volkomen nuchter; raar, maar ik heb het nu niet nodig -, nu is het als vanzelfsprekend, ik denk daarbij niet aan rechtvaardiging of zoiets, en toch kost het me moeite; als ik had vermoed dat ik het toch zou doen, had ik er de hele nachtdienst over kunnen nadenken, ik voel me nu ook erg moe, val om van de slaap, is toch weer na twee uur die transportband uitgevallen en na middernacht krijg je die reparateurs niet meer te pakken, die zeker niet, hebben we de hele lading met de handkar moeten halen. Afijn. Zo zit dat dus, zit nu hier en moet iets opschrijven, moet wel, hoewel ik dat twee uur geleden juist niet wilde. Heb je maar twee brieven geschreven, de hele tijd dat we getrouwd zijn, je weet wel, die twee toen je voor die cursus naar Thüringen was en daarna heb ik je nooit meer hoeven schrijven; het kon mij toch niet schelen of je naam nu op een ‘d’ of een ‘t’ eindigt, voor mij was een ‘t’ net zo goed als een ‘d’, maar jij begint om zoiets te brullen en zegt: stomme kaffer, ik zou me voor je moeten schamen, 't is om je rot te ergeren, stel dat iemand het had gelezen! Nee, echt niet, nooit heb ik je meer willen schrijven. Nog drie uur en een paar minuten. En ik weet niet of het angst is wat ik voel - zo ongeveer, niet precies zo heb ik me gevoeld, als je zoiets als onontkoombaarheid of eenzaamheid eigenlijk kan voe- | |
[pagina 120]
| |
len, maar ongeveer zo, toen ik je de eerste keer voorstelde om maar te scheiden. En misschien had ik je erom moeten smeken, dat had ik toen nog gekund, of ik had je moeten zeggen, ook dat was toen nog mogelijk, dat het enkel voor mij gold, dat ik zo niet meer kon leven, al kon ik het nog zes jaar lang, tot de dag van vandaag, ja, bijna zeven, maar vraag me niet hoe! Ik weet dat het drinken niets oplost, het heeft nooit iets opgelost en maakt het er niet eenvoudiger op. Maar die uren daarvoor, dat gaf me kracht, het gevoel, en ik wist altijd wel dat het alleen maar een gevoel was, niet jouw ballast te zijn, de deurmat waar je je voeten op veegt - dat eerder, ja, niet andersom, jij voor mij, al ben ik het stuk vuil, maar ik heb gezegd en daarmee gooide ik alle schuld op mezelf: en ook voor jou zou het 't beste zijn wanneer je je niet meer hoeft te schamen, want je schaamt je toch voor mij, en... En jij zei: ik maak uit wat voor mij het beste is, voor mij en de kinderen, jij denkt alleen maar aan jezelf, jij... Dat maakt nu allemaal niets meer uit. Maar ook om wat je toen zei schrijf ik niet. Weet je, morgen had ik thuis moeten blijven, weken, maanden, dan ziekenhuis, kuren (maar ook daarom niet dit!), later misschien minder zwaar werk, bij de bedrijfsbewaking of zo, dankjewel, maar die negentien jaar boven de oven is me wel op m'n longen geslagen - en dat geldt ook voor de borrels, en dan maar vierhonderd, vijfhonderd mark aan het eind van de maand! Nee, kom nou. Met al je scholing en omscholing en thuisstudie en partij en ga zo maar door, heb ík die duizend mark in de maand verdiend, en nooit minder, meestal meer, begrijp je dat: ik heb nog altijd gezorgd voor brood op de plank, ik. En ik had kunnen lachen en ik lach nu (hé, ik lach!), omdat je vandaag nog met zevenhonderd thuis komt. En dat, vrouw, had je ook zonder die hele rataplan gehad, en dan hadden we kunnen leven! Ja, wij! Mij stoppen jullie veilig onder de grond. Maar jij, wat rest jou dan? Waar ben je dan? Leef je? Heeft dat dan zoveel voor je betekend? Het ging je toch alleen om de verantwoordelijkheid (of misschien om het idee ervan?) en om het vaak mogen zitten op de eerste rij. Wat voor een ‘mevrouw Herz’ was je toch? Ben je geworden? Een mevrouw die mijn naam draagt, mijn God, toen het tussen ons iets werd had je nog iets, toen was er 's nachts nog wat te beleven! Maar ook dat is tot een van je plichten geworden, enkel nog wat gerotzooi, zodat ik je niets te verwijten had. Wat heeft 't voor zin? Dus: ik schrijf je - enkel daarom, denk ik - dat niemand er- | |
[pagina 121]
| |
gens de schuld van krijgt, jij niet, niemand. - Luister, het is nooit bij me opgekomen je te slaan, al was ik nog zo bezopen, ik heb je nooit door de modder gehaald waar anderen bij waren; maar gehuild heb ik soms, als ik de dag na mijn nachtdienst vrij had en me expres door Bernd of iemand anders vlug met de auto naar huis liet rijden, omdat ik jou wilde, maar nooit had je gevoel voor me, ook niet als je me m'n gang liet gaan - ja, je liet het over je heen gaan, en dan altijd dat gevoel dat je me een gunst bewees, gunst voor iemand die dat niet waard was, vuiligheid aan en op en in je - gehuild heb ik. Maar, misschien ook daarom deze velletjes, vertel de jongens niet dat ik het gedaan heb omdat ik door de angst voor kanker gek ben geworden, dat ook wel, maar het is geen overhaaste beslissing, vertel ze ooit alles, zeg het ze gewoon een keer, zó dat ze er niet om grijnzen; ze mogen zich niet schamen. En jij hoeft dat ook niet. Natuurlijk had het me beter gestaan, als ik met vierenveertig plotseling, onverwachts uit een produktief leven en zo. Wat jou - als ik er goed over nadenk, tja, waarom heeft het jou nooit iets gedaan? en ik weet niet of het voor je pleit dat het je nooit onderuit heeft gehaald, dat je nooit knock-out gegaan bent -, maar jou had het net zo goed kunnen gebeuren. Elf uur intussen. Twee uur nog voordat je komt. Voor mij nog een uur. En verder? Ik heb je nooit verweten dat je, zoals je het zelf altijd formuleert, iets van je leven hebt gemaakt, van hulpkracht tot verkoopafdelingschef, gedelegeerde met zitting in vier commissies; maar wat heeft dat van je leven gemaakt! Ik heb nooit die eerzucht gehad, ik weet dat dat enkele woord niet uitdrukt wat jou dreef, maar voor mij was het alleen maar eerzucht geweest. Ik was tevreden met mezelf. Stoker. Dat is niet eens een echt beroep, maar ik was er tevreden mee. Ben jij nu tevreden met jezelf? En de jongens? Ik heb begrepen waarom jij meer voor ze betekent dan ik, waarom het zo moet zijn als ze enkel mij zien, ze kunnen het nog niet anders. Er komt nog wat bij: jij bent hun visitekaartje, achter jou verschuilen ze zich, nog wel, dat kunnen ze, en jij vindt dat wel prettig; maar als het je een keer te veel wordt, wat dan? Of hun? M'n twee jongens! Op een gegeven moment zijn de woorden en het gevoel daarvoor verloren gegaan, maar niet op de manier waarop die zaken (zijn dat zaken?) altijd lopen; ik bestond niet meer voor ze. En dat niet alleen omdat ik: ik heb gezopen, klopt. En misschien was het leven met mij klote. En ik ben niet iemand | |
[pagina 122]
| |
waarmee je voor de dag kan komen, nee zo was ik niet. Maar is dat zo nodig? Had jij dat nodig? Nog een paar minuten. Zo lang als dat altijd duurt, die paar zinnen. Zo snel als de tijd nu gaat. Nog twee dingen. Het café op de hoek krijgt nog vierentwintig mark van me, van maandagavond. Ze zouden er heus niet om komen vragen, maar er zou wel eens geroddel over kunnen komen en dat hoeft nu ook weer niet, betaal jij even. En: de laatste tijd moest ik vaak aan ons weekend in Boek denken, toen we pech hadden, weet je nog wel, en niet verder konden en daar moesten blijven waar niemand ons kende, en je hebt gelachen toen ik straalbezopen op de tafel ben geklommen en begon te zingen, de anderen hebben gelachen en jij ook, je kon me aankijken en lachen. En ik weet waarom je dat hier nooit kon. Ik weet alles. Alles. Maar wat maakt het me uit. Ik ga nu. De sleutels van de keuken laat ik vlak langs de muur uit het raam vallen, die zal je wel vinden.
Ja. En toen ben ik langzaam de trap afgegaan naar de telefooncel. En pas daar, toen ik het door de hoorn moest vertellen, toen ben ik, zoals hij schrijft - dat schrijft hij toch? - onderuit gegaan. Ik zat op de kabelkast en kon het niet zeggen, kon het niet meteen zeggen. Maar op een gegeven moment, het duurde bij nader inzien niet eens zo lang, op een gegeven moment en op een bepaalde manier heb ik het dan toch kunnen doen. Op een gegeven moment kun je toch altijd alles wel zeggen. |
|