De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Polymax
| |
[pagina 105]
| |
bestond, maar dat hem tegelijkertijd vreemd genoeg als een troost voorkwam, omdat hij zich daardoor verbonden wist met de wereld. Hij lag alleen op zijn kamer. Het bezoek van vrouw en dochter was met waardigheid doorstaan. Ze hadden bij zijn bed gezeten en hun best gedaan de juiste verhouding te treffen tussen optimisme en bezorgdheid. Maar hij had gedaan of hij er volstrekt niet tegen opzag. Dat terwijl hij ongeveer een idee had welke risico's de operatie met zich meebracht en dus wist dat dit wel eens zijn laatste avond kon zijn, en de huichelarij waartoe hij zich verplicht had gevoeld zijn krachten bijna te boven ging. Uit het röntgenonderzoek was gebleken dat er in zijn hoofd meer gebeurde dan goed voor hem was. Nadat de dokter zijn hersenpan van alle kanten had doorgelicht, zei hij: Man, waarom kom je nou pas? Glück, die van de ene dokter naar de andere was gestuurd, migrainetabletten had geslikt, zich geduldig had onderworpen aan elektrotherapie en spoelbaden en op talloze uitslagen en afspraken had gewacht, voelde even de aandrang om de ander een klap te verkopen. Maar hij herwon zijn kalmte, wat dit punt betrof tenminste, toen hij op het gezicht van de dokter niet het geringste spoor van cynisme bespeurde. Zijn opwelling was eigenlijk ook alleen te verklaren uit de schok die deze plotselinge mededeling over zijn toestand bij hem teweegbracht, want Anton Glück, hoofdredacteur van het tijdschrift ‘Wereld der vooruitgang’ verfoeide onconstructief gedrag. In zijn functie voelde hij zich als een kapitein die zijn schip langs klippen en door stormen moest loodsen. Het moest toch zo zijn dat zulke posities op het terrein van de geest werden ingenomen door de juiste mensen en daarmee bestond er, los van zijn persoonlijke wensen, een objectief belang dat zijn leven behouden bleef. Misschien ws het juist die overtuiging die hem in staat stelde zijn huidige situatie te verdragen. Anton Glück gleed weg in een kortstondige, onrustige slaap. Waarschijnlijk werkten de injecties die hij kreeg rustgevend. Maar ze vrijwaarden hem niet van kwellende dromen. Hij rende door een kloof, rende en rende zonder ook maar een centimeter vooruit te komen, terwijl alles duidde op gevaar achter hem. Iemand die hem achterna zat en het op hem had voorzien. Hij wist dat hij zich in geen geval mocht omdraaien, anders was het met hem gedaan. Een eind voor hem stond in rode letters het woord polymax op de rotswand, als een soort leus. De verf was uitgelopen | |
[pagina 106]
| |
en leek op geronnen bloed. Het woord kwam hem bekend voor, maar hij kon zich niet te binnen brengen wat het betekende. Het kostte hem grote inspanning om niet om te kijken. Klam van het zweet werd hij wakker en hij had moeite om weer bij zijn positieven te komen. Toen hij probeerde de beelden uit zijn droom van zich af te schudden, schoot het hem te binnen. polymax was een apparaat waarover Stiller een artikel had geschreven. Een goed stuk trouwens, als je de laatste zin wegliet. Niet te geloven waar die man allemaal over schreef. Op alle redacties in de hoofdstad kenden ze hem als iemand die ongevraagd stukken inzond die bijna altijd ongeschikt bleken voor publikatie. Als een redactie nog niet had gemerkt dat je je aan een bepaald onderwerp beter niet meer kon wagen, een bijdrage van Stiller daarover bracht je wel op de gedachte. Moeilijk te zeggen of je dat talent van de man moest aanmerken als gevoeligheid of ongevoeligheid. Waarschijnlijk bezat hij naast een grote dosis naïeviteit een fanatieke zendingsdrang. Voor zulke mensen moest je oppassen. De inzendingen van Stiller gingen onder de redacteuren van hand tot hand, wat Glück bewust negeerde. Zoals hij ook vermeed er officieel nota van te nemen dat Wegner 's mans manuscripten stiekem verzamelde en hem een ‘hedendaagse Karl Kraus’ noemde. Hoofdschuddend probeerde hij zich een ‘hedendaagse Karl Kraus’ voor te stellen en voelde niet de minste aandrang om vanwege dergelijke publikaties weken te verdoen met excuses maken en sussen. Hij kon steeds slechter tegen dergelijke vernederingen en even kwam het zelfs bij hem op daarin een oorzaak van zijn ziekte te zien, maar hij verwierp de gedachte meteen. De diagnose sprak duidelijk van organische oorzaken. Hij had prijs gesteld op die constatering voor hij in de kliniek voor zenuwziekten werd opgenomen. Dat was een verschil met een slap individu dat belandde op een afdeling voor alcoholverslaafden. Buiten was het nu helemaal donker. De zuster kwam langs en kondigde aan dat ze straks zijn hoofd kwam scheren. Opeens bleek hoe weinig zijn zelfverzekerdheid voorstelde. Paniek greep hem naar de keel. Het was absurd, maar het leek hem dat die ingreep een grotere aantasting van zijn persoon was dan de operatie. Ook begonnen de beelden uit zijn droom hem opnieuw te belagen. Weer zag hij die vreemde leuze polymax voor zich in grote drukletters waarvan de rode verf was uitgelopen. | |
[pagina 107]
| |
Het artikel van Stiller over het Polymax-apparaat was in de ‘Wereld der vooruitgang’ gepubliceerd. Het betrof een verhaal over het klapstuk van de Wetenschapstentoonstelling, een apparaat om computerdiagnoses te maken van geometrische structuren met de vreemde naam Polymax, geconstrueerd door een jongerencollectief onder leiding van een Verdienstelijk Wetenschapper met hoge onderscheidingen en bekroond met een gouden medaille. Vertegenwoordigers hadden lovende woorden gesproken. In het verhaal was de hand van Stiller in eerste instantie helemaal niet terug te vinden. Het had door iedere andere correspondent geschreven kunnen zijn. Maar Glück las met een argwanend oog en hij werd niet teleurgesteld. De laatste zin luidde onomwonden: Aan de hele zaak kleeft maar één klein bezwaar: de methode kan onmogelijk werken. Als je die laatste zin schrapte, was het werkelijk een prima werkstuk dat de ‘Wereld der vooruitgang’ goed kon gebruiken. Na het verschijnen van zijn artikel minus de slotzin was Alfred Stiller op de redactie verschenen. De vreemde glans in zijn ogen gaf zijn gelaatsuitdrukking iets verbetens, iets griezeligs zelfs. Misschien had hij toen al onder doktersbehandeling gemoeten, dacht Glück. Destijds was hij in elk geval een ogenblik bang geweest dat de man handtastelijk zou worden en dat verklaarde ook zijn angstdromen. Glück had altijd gevonden dat de aanval de beste verdediging was. Bovendien leek hem in dit speciale geval een principiële terechtwijzing op zijn plaats. Hij had de ander daarom op scherpe toon duidelijk gemaakt hoe hij over mensen dacht die zich zonder enig gevoel van schaamte denigrerend uitlieten over personen die grote verdiensten hadden. Maar het drong volstrekt niet tot Stiller door. Die begon daarentegen uit te leggen waarom het polymax-apparaat niet werkte. De hoofdredacteur snapte niets van de technische details en ze interesseerden hem ook niet. Hij noemde Alfred Stiller eigenwijs, want het apparaat was tenslotte al in gebruik en als het niet werkte, dan was dat de mensen die er verstand van hadden toch zeker wel opgevallen. Maar lui als Stiller mocht je niet de geringste kans geven. Meteen betoogde hij dat met dat apparaat structuren werden geanalyseerd die anderszins niet toegankelijk waren. De uitkomsten waren zodoende op geen enkele manier te verifiëren. | |
[pagina 108]
| |
Man snap je dan niet waar het in feite om gaat? 't Gaat er toch niet om of dat ding werkt of niet. Glück schreeuwde het uit en het kwam niet vaak voor dat hij zich zo liet gaan. Hij had het over voorbeeldfunctie. Over stimulering van de jeugd. Over de verantwoordelijkheid van een publicist. Uitgeput staakte hij tenslotte zijn betoog met de ontmoedigende indruk dat zijn gedrevenheid op een muur van onbegrip stuitte. De man had er werkelijk niks van begrepen. Dat bleek uit de daaropvolgende gebeurtenissen. De rest van de pers pakte het verhaal op en een tijd lang deed Polymax de ronde in de kranten, het hele land door, zoals dat ging. En Stiller kwam er achteraan met zijn protest en maakte zich bij de redacties belachelijk. Toen was ook voor het eerst het woord drank gevallen. Op de redactie van een regionale krant moesten zich bijzonder vervelende taferelen hebben afgespeeld. Ergens was het een tragisch geval. Vond Anton Glück tenminste. Zijn mijmeringen werden verstoord door de anesthesist die zijn kamer binnenkwam, een paar vragen stelde, iets noteerde en die ten slotte wilde weten of Glück nerveus was. Die schudde dapper van nee. Hij had zichzelf weer in bedwang. De anesthesist was een kleine, gezette man die rust en zekerheid uitstraalde. Glück merkte dat hij vertrouwen in hem kreeg. Al het mogelijke werd voor hem gedaan. Wat er verder gebeurde moest je aan het lot overlaten. Op zulke ogenblikken moest je met het leven in het reine zijn, je hoogte- en dieptepunten onder ogen kunnen zien. Glück kon dat als het erop aankwam. Voor zijn gezin was gezorgd. In het ergste geval was alles geregeld. Op de redaktie ging het werk gewoon door. Wegner zou zijn bescheiden strapatsen wel gauw achterwege laten als hij zelf de verantwoordelijkheid droeg. Toch zou er een leemte blijven. Niemand van zijn mogelijke opvolgers kon zich qua ervaring en doorzettingsvermogen met hem meten. Het niveau van de ‘Wereld der vooruitgang’ was tijdens zijn hoofdredacteurschap aanmerkelijk gestegen. Er was ook echt geen objectieve reden zichzelf verwijten te maken vanwege iemand die niet voor rede vatbaar en absoluut niet in staat was de dingen in groter verband te zien. Maar het pleitte voor Glück dat hij zich voornam voor het geval het goed afliep zich om die ander te bekommeren. Met een warm gevoel van algehele medemenselijkheid zonk hij weg in een vreemde, zweverige toestand tussen slapen en waken in. | |
[pagina 109]
| |
Hij moest ver weg geweest zijn, want toen de deur met een ruk openging, kromp hij ineen en ging zijn hart hevig tekeer. Hij moest zich eerst realiseren waar hij was. Maar de aanblik van de chirurg bracht hem snel terug tot de werkelijkheid. De chirurg vertelde nog eens wat er de volgende dag ging gebeuren en sprak hem moed in. De hoofdredacteur toonde zich van zijn kant erkentelijk voor dat gebaar door te kennen te geven dat hij heel best in staat was om zichzelf als object te zien en er nuchter over te praten. De chirurg sprak over zeer moderne wetenschappelijke technieken die werden toegepast. Anton Glück trok een ernstig, tevreden gezicht. Het ging er vooral om, zei de chirurg, het betrokken gebied nauwkeurig te lokaliseren. Maar dat konden ze met het polymax-apparaat nu heel exact uitvoeren. Buiten was het opgehouden met sneeuwen. Het was een stille, heldere winternacht. Alles was overdekt met witte sneeuw en de wereld zag er zuiver en onschuldig uit. |
|