De Tweede Ronde. Jaargang 10(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Vier gedichten Jean Pierre Rawie Beeld Wij zaten aan tafel, de avond viel in door langzaam herinnerde ramen, mijn vader bad voor en het kleine gezin herhaalde zijn schuldeloos amen. Ik weet niet waarom juist dit vredige beeld na zoveel verwoestende jaren steeds inniger door alle dingen heen speelt. Wie kan wat er misging verklaren? Wij werden naar iedere windstreek verstrooid, op duistere wieken gedreven, en geen van ons weet waar de onschuld van ooit, geloof en geluk zijn gebleven. [pagina 40] [p. 40] Moment Soms hoor ik plotseling weer achter gewone woorden die je uit een zoveel zuiverder en zachter, adembenemender geluid, dat ik opnieuw naar je moet kijken of ik je nooit tevoren zag. Laat al die jaren maar verstrijken; zolang ik dit bewaren mag kan jou en mij de tijd niet deren: weer voor het eerst met je alleen hoor ik de harmonie der sferen door alle alledaagsheid heen. [pagina 41] [p. 41] Straks Wanneer ik al wat is bedreven en wat beleefd werd overzie, blijkt dat ons weinig is gebleven dan zinloze melancholie. We zitten als vanouds te zamen, terwijl opnieuw een herfst begint, met achter de beslagen ramen het oude lied van weer en wind, en vragen niet langs welke wegen ons de genade is ontgaan: alleen het ruisen van de regen doet ons nog steeds weldadig aan. Wat wij gewild hadden en werden is onverzoenlijk in conflict, en maakt ons voor verkeer met derden in diepste wezen ongeschikt. Wij raken meer en meer bevangen (wat zelfs het leven niet geneest) door hunkerend terugverlangen naar wat er nimmer is geweest. En meer dan aan onszelf ontstegen zijn wij van iedereen vervreemd; - maar wie weet wat het zwaarst zal wegen, als straks de tijd een einde neemt? [pagina 42] [p. 42] Nog Mijn hart trok samen, en met korte kramp schoot mij hoe sterfelijk ik ben te binnen. Ik moet mij steeds meer op de dood bezinnen, hoe vast ik mij ook aan het leven klamp. Dat eenmaal zo het einde zal beginnen is in het licht van wat er was geen ramp, maar toch: er valt onder de kleine lamp nog zoveel onontgonnens te ontginnen. De aarde is nog ongeëvenaard; er liggen nog oneindige domeinen waarover deze lamp moet schijnen braak; en enkel met de verzen die ik maak maak ik de wereld woord voor woord de mijne, en breng ik het geschapene in kaart. Vorige Volgende