| |
| |
| |
Kantoorleed
Ronald Fritz
Arnold Zilch staat op de bushalte. Het is half acht en hij wordt omringd door dezelfde mensen als elke morgen. Zomer, herfst, lente of winter, iedere dag dezelfde gezichten. Lotgenoten op weg naar hun werk in een ongetwijfeld soortgelijke kantoorruimte als die waar hij zich dagelijks naar toe sleept.
Over zijn schouder hangt een-linnen draagtasje dat eens wit geweest moet zijn. In zijn tas bevinden zich een paraplu, een appel en zes belegde boterhammen.
Zoals elke ochtend is hij om kwart over zeven opgestaan, naar de douche gewankeld, heeft hij zijn haren gekamd, zijn tanden gepoetst, zich geschoren en zijn gezicht gewassen. Heeft zich aangekleed, is naar het toilet gestrompeld en heeft zijn de avond tevoren klaargemaakte boterhammen uit de koelkast gepakt.
Vervolgens heeft hij zich naar de bushalte begeven. Met ontbijten is hij al jaren geleden gestopt. De eerste boterham zal hij pas over enkele uren nuttigen, achter zijn bureau in de kantoortuin. Werken maakt hongerig.
Na tien minuten verschijnt de bus. Bij het instappen stelt hij tot zijn ongenoegen vast dat ook deze ochtend alle zitplaatsen bezet zijn. Voornamelijk door zeer luidruchtige scholieren die in grote tassen hun halve lichaamsgewicht aan boeken meetorsen.
Hij wringt zich door de massa op zoek naar een staanplaats, waar hij de minste last heeft van tegen zijn benen geduwde tassen en op zijn tenen staande scholieren.
Na twintig minuten vecht hij zich een weg naar de uitgang. Hij moet overstappen op een andere bus die hem buiten de stad zal brengen. Een bus die ook deze ochtend weer bijna uitsluitend gevuld is met kantoorslaven op weg naar hun bestemming in de kantoorwijk. Bijna allemaal zijn zij uitgerust met een zwart attachékoffertje. De reden hiervan is Zilch altijd ontgaan. Bij opening van zo'n koffertje bespeurt hij slechts een pak brood en de ochtendkrant. Waarschijnlijk verkeren zij in de veronderstelling dat het hun een zekere status verleent.
| |
| |
Gelukkig bevinden er zich geen collega's van Zilch in de bus. Niets doet hem zo gruwen als, nog voor hij de kantoorruimte heeft bereikt, te moeten luisteren naar verhalen over de zaak.
Als hij instappende collega's signaleert, veinst hij te zitten slapen of net op dat moment buiten de bus iets interessants te hebben waargenomen. Vaak hoeft hij niet eens te pretenderen ze niet te zien. In zijn slaperige toestand is het hem regelmatig overkomen tegenover een collega plaats te nemen zonder die op te merken.
De bus nadert de kantoorwijk. Een soort maanlandschap van kantoorgebouwen, parkeerplaatsen en uitgebreide groenpartijen, waarin de kantoorslaven zich tijdens hun half uurtje lunchen aangenaam dienen te verpozen. Cafés of winkels zijn er ver te zoeken. Er bevindt zich één supermarkt. Voor de deur van deze supermarkt wordt iedere middag tussen half één en één uur door Arnold Zilch het dagelijkse middagpilsje genuttigd. Zonder deze tijdelijke ontspanning van de geest zou het hem nooit lukken nog eens vier uur in de kantoortuin door te brengen.
Na het uitstappen trekken de kantoorslaven in gesloten formatie de kantoorwijk in. Het looptempo ligt hoog. De prikklok wacht en iedere minuut telt. Bij het passeren van de diverse kantoorgebouwen valt er steeds een peloton af. Het kantoor van Zilch ligt het verst verwijderd van de bushalte. Ruim tien minuten stevig doorstappen.
Slechts één minuut te laat drukt hij zijn kaart in de prikklok. Een nieuwe dag in de kantoorruimte wacht. Hij kan een grijns nooit onderdrukken bij het horen van het woord kantoortuin: een betonnen doos volgezet met buro's, hier en daar gescheiden door - één meter zestig hoge - wandjes. Dit geheel gedecoreerd met hier en daar een plant die, door het ontbreken van direct daglicht op de meeste plaatsen in het gebouw, is verworden tot een bruinachtige verlepte hydrocultuur.
Voeg daarbij het feit dat geen enkel raam geopend kan worden - het gebouw is volledig airconditioned - en men heeft de ideale werkomgeving: de kantoortuin.
Als hij de lift uitstapt en de afdeling oploopt, zitten zijn collega's reeds achter hun buro's. Bezig met het drinken van de eerste kop koffie en het roken van de eerste sigaret. Pratend over tv-programma's en voetbalwedstrijden.
Zoals altijd verbaast hij zich ook deze morgen over de wakkere uitdrukking op de gezichten van zijn collega's op dit vroege uur. Zelf
| |
| |
voelt hij, nauwelijks wakker ondanks de lange reis, de nawerking van de alcohol van de vorige avond.
Het is maandagmorgen, half negen, en over achteneenhalf uur zal hij dit pand pas weer kunnen verlaten.
Zilch doet zijn boterhammen in zijn la en zet zijn computerscherm aan. Vervolgens verzekert hij zich ervan dat alles op zijn buro symmetrisch ligt gerangschikt. Dan gaat hij de agenda voor het die ochtend om negen uur te houden werkoverleg doornemen.
Om de illusie te wekken dat iedereen binnen het bedrijf kan meebeslissen over wat er op de werkvloer gebeurt wordt er iedere maand door de hele afdeling tweede kamertje gespeeld. Met z'n allen neemt men plaats in één van de vergaderzalen, één persoon is voorzitter, één speelt voor notulist en men mag praten over de bedrijfsvoering en wat daar zoal aan valt te verbeteren. Enig merkbaar effect heeft deze vertoning nooit. De directie beslist wat er gebeurt, wanneer het gebeurt en hoe het gebeurt, maar de kantoorpopulatie schijnt te geloven dat ze inderdaad heel wat in de melk te brokkelen heeft en discussieert er lustig op los.
‘Meneer de voorzitter’ voor en ‘Meneer de voorzitter’ na. Zilch heeft ook wel ideeën over wat er te verbeteren valt maar houdt wijselijk zijn mond. Een koelkast vol bier en een paar flipperkasten op de afdeling.
Ook deze ochtend neemt hij zover mogelijk achterin de vergaderzaal plaats. Ondertussen rookt hij dungedraaide shaggies en vraagt zich af hoe lang de beproeving zal gaan duren.
‘Meneer de voorzitter, kunnen we niet gaan werken met kleinere formulieren, dat spaart papier.’
‘Meneer de voorzitter, ik zou het graag willen hebben over de ontoereikende voorraad toiletpapier op de toiletten.’
‘Meneer de voorzitter, in de notulen van het vorige werkoverleg moet op pagina twee, derde regel, “worden” vervangen worden door “werden”.’ Meneer de voorzitter waant zich omgeven door een aureool van verantwoordelijkheid en ook de notulist doet zijn best.
Als het om half één nog niet is afgelopen begint Zilch enigszins onrustig te worden. Het is tijd voor zijn middagpilsje en bovendoen moet hij naar het toilet.
Tot zijn opluchting begint men aan de rondvraag, de afsluiting van de maandelijkse voorstelling. Om de beurt mogen de geachte aanwezigen nog niet besproken ongerief aan de orde stellen. Ook
| |
| |
nu weer is er een enkeling die er niet genoeg van kan krijgen en, alsof er geen lunchpauze bestaat, een nieuw gespreksonderwerp aandraagt.
‘Meneer de voorzitter, ik zou graag zien dat er over een nieuwe overwerkvergoedingsregelingevaluatierapport een werkgroep wordt ingesteld om na te gaan of de vastgestelde vergoedingen wel acceptabel zijn.’
Het zweet breekt Zilch aan alle kanten uit. En hij maar denken dat hottentottententenkamptentoonstelling het langste woord was.
Tot zijn opluchting zijn vier vrijwilligers voor de werkgroep snel gevonden en, verder niets meer aan de orde zijnde, verklaart meneer de voorzitter de vergadering voor gesloten.
Na te zijn teruggekeerd van zijn middagpilsje houdt hij zich eerst geruime tijd bezig met het op een rijtje leggen van een zestal paper-clips, het legen en schoonmaken van de asbak en het precies recht leggen van de diverse papieren en computerlijsten. Ervaring heeft hem geleerd dat dergelijke bezigheden de illusie geven dat de tijd sneller gaat. Zilch heeft reeds diverse methodes geprobeerd om de wijzers van de klok op vijf uur te krijgen.
Hele dagen lanterfanten heeft niet het gewenste effect gesorteerd. Niet dat lanterfanten in de kantoortuin wordt tegengegaan, integendeel. Zolang men de gouden kantoorregel ‘altijd de indruk wekken aan het werk te zijn’ scherp in het oog houdt is er niets aan de hand.
Hele hordes kantoorslaven bewegen zich dagelijks door het gebouw met onder de arm het zogenaamde schijndossiertje. De indruk wekkend druk aan het werk te zijn, op weg van de ene afdeling naar de andere. Ook het gefixeerd staren in een - desnoods niet aangezet - computerscherm blijkt effectief te zijn. Zilch is echter tot de conclusie gekomen dat een dergelijke werkwijze hem alleen maar vaker op zijn horloge doet kijken.
Vervolgens heeft hij de tegenovergestelde methode geprobeerd: dermate hard doorwerken dat er geen tijd overblijft om op zijn horloge te kijken.
Ook met deze werkwijze heeft hij slechte ervaringen. Het enige wat het hem opleverde was hyperventilatie, commentaar van zijn collega's die zich, door zijn veel hogere productie, in een slecht daglicht gesteld zagen en zelfs een indirecte vermaning van de afdelingschef die zich tegenover zijn chef afvroeg of die Zilch zijn werk wel
| |
| |
goed deed als er zoveel uit zijn handen kwam.
Dus heeft hij uiteindelijk gekozen voor een tussenvorm. Een gemiddeld werktempo, onderbroken door zoveel mogelijk andere bezigheden, zoals daar zijn: koffie halen, koffie drinken, thee halen, thee drinken, naar het toilet gaan, paperclips en andere spullen systematisch rangschikken op zijn buro, shaggies draaien, shaggies roken, kauwgom kauwen, appels eten, broodjes eten, de krant lezen, de burola opruimen, poppetjes tekenen en, zeker niet in de laatste plaats, zo veel en zo slap mogelijk ouwehoeren.
Dat zijn kantoorpersoonlijkheid niets te maken heeft met zijn echte ik en dat hij door vrijwel niemand meer serieus genomen wordt, neemt hij maar op de koop toe. Men moet er wat voor over hebben de wijzers van de klok op vijf uur te krijgen.
‘Jezus Christus, die Van de Heuvel heeft wel wat op zijn geweten,’ denkt hij nadat hij Toos, één van zijn vrouwelijke collega's, heeft moeten uitleggen dat UK een afkorting is van United Kingdom, het Verenigd Koninkrijk. Van de Heuvel is de personeelschef van het bedrijf. Een man die bij het aannemen van personeel meer let op wat de dames in de bloes hebben dan in het hoofd. Een zeer behoudend mannetje dat schijnt te lijden aan spontane bijziendheid als hij Zilch ergens in het gebouw tegenkomt.
Na enige perfecte drumsolo's met zijn pennen op zijn buro ziet Zilch zich gedwongen zijn ritmische intermezzo te staken, omdat enige geïrriteerde collega's van de andere kant van het scheidingswandje een regen van paperclips op hem doen neerdalen.
‘Dan nog maar even wat rammen op het toetsenbord van de computer,’ denkt hij, pakt zijn computerlijst en gaat aan de arbeid.
Daar het na een uur arbeid pas half drie is, besluit hij thee te gaan halen.
Na het drinken van de thee, waarbij hij een gesprek tussen enkele collega's over verschillende hypotheekvormen heeft moeten aanhoren, gaat Zilch nog even een uurtje aan de computerarbeid. Dit brengt de klok op vier uur.
Hoewel hij het pand pas om vijf uur kan verlaten, begint hij al om vier uur met het opruimen van zijn buro. Niet dat er veel valt op te ruimen, integendeel. Zijn buro is het meest opgeruimde buro van de hele afdeling. Maar hij heeft gemerkt dat dit opruimingsritueel hem de illussie geeft dat het al bijna zover is dat hij weg mag uit de gehate kantoortuin. Dus rommelt hij uitgebreid in zijn laden,
| |
| |
doet wat papieren van de ene in de andere hangmap, legt alle papieren op zijn buro op exact rechte stapeltjes, strijkt de kreuken uit de computerlijst, legt zijn paperclips weer netjes op een rij, doet zijn pennen in het daarvoor bestemde bakje, leegt de asbak, pretendeert nog wat papieren door te nemen en begint om kwart voor vijf met het sluiten van zijn computerscherm.
De laatste tien minuten brengt hij door met het volgen van de wijzers van zijn horloge die langzaam naar vijf uur toe kruipen.
Zwetend als een paard bereikt hij de aan de snelweg gelegen bushalte. De temperatuur is die dag opgelopen tot dertig graden en de hitte van het asfalt slaat hem tegemoet. Hoewel hij slechts gekleed is in jeans, t-shirt en laarzen, stroomt het zweet van hem af. Hij heeft een splijtende hoofdpijn overgehouden aan de dag in de kantoortuin.
Meer en meer bekruipt hem het gevoel iedere dag een steeds steiler wordende helling te moeten beklimmen en steeds vaker voelt hij zich afglijden in het dal van depressie en oververmoeidheid.
Het feit dat hij die middag het jaarlijks overzicht van zijn pensioenpremiebetalingen heeft ontvangen, heeft zijn toestand beslist niet verbeterd.
2016. In zwart op wit staat daar vermeld tot welk jaar hij veroordeeld is tot arbeid in de kantoortuin. Dat haal ik nooit, schiet ieder jaar weer door hem heen.
Er zijn weinig dingen die hem zo deprimeren als het aanschouwen van dat blauwe papiertje met daarop dat jaartal. Dergelijke gevoelens schijnen zijn collega's vreemd te zijn. Het geeft hun een gevoel van zekerheid te weten dat zij de komende decennia iedere dag op precies dezelfde plaats achter hun buro in de kantoortuin zullen zitten.
Omdat iedere dag precies op de vorige lijkt, vliegen de jaren om en voor je het weet mag je als zestigjarige compleet afgestompt gaan genieten van een fijne oude dag. Terugkijkend op een weggegooid leven in de kantoortuin.
Hij wordt uit zijn gepeins opgeschrikt door de komst van een paar vrouwelijke collega's.
‘Hé Arnold, sta je weer met je zonnebril op,’ zegt een van hen.
‘Ja, ik ben incognito,’ zegt Zilch.
‘In wat?’
‘Incognito.’
| |
| |
Haar mond valt open.
‘Wat is dat?’
En Zilch heeft al zo'n hoofdpijn.
‘Dat is als je niet herkend wilt worden.’
‘Goh, wat een moeilijke woorden gebruik jij toch altijd. En waarom wil je dan niet herkend worden?’
Zodat ik dat stomme gelul van jou niet hoef aan te horen, dikke trut, denkt Zilch.
‘Nou, dat is lekker rustig,’ zegt hij. ‘Niet steeds van die fans die om handtekeningen vragen.’
‘Haaaaaaa, ha, ha.’
De dikkerd keert zich om naar haar twee vriendinnen.
‘Hij is inkakniso,’ zegt ze.
De twee zijn echter zo verwikkeld in een gesprek over het discotheekbezoek van de vorige avond en de aldaar versierde kanjers dat ze haar niet horen.
Als de bus arriveert, stappen ze in en nemen met z'n vieren achterin plaats.
Blij dat ik mijn zonnebril op heb, denkt Zilch en doet zijn best de indruk te wekken er niet bij te horen. De hitte in de bus is ondraaglijk. Na enige pogingen te hebben ondernomen het gesprek naar een acceptabel nivo te tillen, geeft hij het op en laat de lawine van geziene tv-kwissen, escapades in de discotheek en geroddel over andere kantoortuinbewoners gelaten over zich heen komen.
Hij is blij als een kind als hij na een kwartier de bus kan verlaten om over te stappen.
Staande bij de bushalte neemt hij het besluit zich maar een paar dagen ziek te melden. Hoeft hij het gezeur van Van de Heuvel niet aan te horen over het de vorige week door hem retour gezonden begeleidingsformulier. Ook van die prachtige kantooruitvindingen: het begeleidingsgesprek en het begeleidingsformulier. Ten einde iedereen een maximum aan werkplezier te garanderen is door Van de Heuvel het begeleidingsgesprek geïntroduceerd. Jaarlijks mag men in een open gesprek kritiek leveren op het gebeuren in de kantoortuin. Alles wordt genoteerd op een zogenaamd begeleidingsformulier en verdwijnt in de archieven. Enige verbetering in de werkomstandigheden blijft altijd uit, maar het wil wel eens gebeuren dat een nietsvermoedende kantooremployé de door hem geuite kritiek plotseling tegen zich gebruikt ziet.
| |
| |
Ondanks pressie van zijn chef weigert Zilch aan deze onzin mee te doen en stuurt ieder jaar zijn begeleidingsformulier retour, voorzien van een begeleidend schrijven: ‘Uitgaande van het facultatieve karakter van het begeleidingsgesprek, deel ik U hierbij mede dat ik wens af te zien van een dergelijk gesprek, omdat ik ook zonder begeleidingsgesprek mijn functioneren naar behoefte bespreekbaar kan maken.’
Geen speld tussen te krijgen en Van de Heuvel heeft het nakijken. Je moet die zulthoofden in hun eigen taal toespreken en ze hebben geen poot om op te staan, denkt Zilch tevreden.
| |
II
‘Allright kerel, ga zitten. Dat is lang geleden dat wij elkaar voor het laatst gesproken hebben. Goh, alweer meer dan tien jaar bij ons in dienst. Hoe is het ermee?’ Leving, de afdelingschef, lacht zijn tanden bloot, waardoor hij er nog enger uitziet dan gewoonlijk.
Het is de dag voor kerst, de dag van de jaarlijkse salarisverhoging. Hoewel dit een in de arbeidsovereenkomst vastgelegde procedure is, maakt Leving er een punt van iedere kantoorslaaf persoonlijk te ontvangen en hem de bijbehorende schriftelijke bevestiging te overhandigen.
Omdat hij het belachelijk vindt uitvoerig te gaan zitten converseren met iemand die hem de rest van het jaar negeert, heeft Zilch er een sport van gemaakt het jaarlijks onderhoud zo kort mogelijk te houden. Zijn record ligt op twee minuten en achtentwintig seconden.
‘Naar omstandigheden redelijk,’ antwoordt Zilch terwijl hij zich over de ongeschoren kin wrijft.
Hij zou hieraan nog toe kunnen voegen dat hij er het afgelopen jaar in is geslaagd zich staande te houden dankzij steeds grotere hoeveelheden drank en valium, maar laat dit wijselijk achterwege.
‘En vertel eens, bevalt het nieuwe controlewerk?’ Het afgelopen jaar hebben ze Zilch de eindcontrole in zijn schoenen geschoven, omdat hij zo'n grote werkervaring heeft. Enige financiële compensatie voor deze extra verantwoordelijkheid heeft hij, ondanks herhaald aandringen, nooit gezien.
‘Ach, het moet maar.’
| |
| |
‘Het is toch machtig interessant zulk werk te mogen doen. Vergeleken bij de eindcontrole is al het andere werk toch maar peanuts,’ zegt Leving die zichtbaar moeite heeft de op zijn gezicht gebeitelde glimlach in stand te houden.
‘U weet hoe ik over de financiële kant van de zaak denk.’
Levings glimlach is nu bijna helemaal verdwenen.
‘Ik zal het nog eens met Van de Heuvel opnemen maar ik denk niet dat er ruimte is voor een hogere salarisinschaling.’
Alsof hij het verdomme zelf moet betalen, denkt Zilch, die zich genaaid voelt door het feit dat hij meer en verantwoordelijker werk moet verzetten dan zijn collega's tegen hetzelfde salaris.
‘Hier is je envelop en wil je mevrouw Hillemans even vragen hier naar toe te komen?’
Zilch neemt de envelop in ontvangst, loopt terug naar zijn buro, en waarschuwt Toos dat het haar beurt is.
Drie minuten en tweeënveertig seconden. Geen nieuw record maar beslist geen slechte tijd, denkt hij terwijl hij de envelop opent en zijn nieuwe salaris in ogenschouw neemt. Daar houdt hij zevenhonderd gulden van over als hij er zijn huur, alimentatie en andere vaste lasten van aftrekt.
Voor zo'n klotebedrag zit ik hier mijn gezondheid te verpesten. Ik verkoop mezelf voor zevenhonderd gulden per maand, denkt hij en werkt ongezien nog een valium-5 naar binnen die hij wegspoelt met een slok thee.
‘Tevreden, Arnold?’ vraagt Dolf, zijn chef.
‘Te vreten? Nou, dat kan er misschien nog net van af. Maar meer ook niet.’
Dolf kijkt hem niet begrijpend aan. Een gezichtsuitdrukking die hem weinig moeite kost.
Sinds hij enige jaren geleden promotie heeft gemaakt, is hij van een er de kantjes aflopend kantoorslaafje veranderd in een vaak in pak gestoken chefje. Wellicht heeft de door hem gevolgde cursus hiertoe bijgedragen. Ieder kersvers chefje wordt verplicht een cursus leidinggeven te volgen, alwaar hij onderricht krijgt in de grondbeginselen van het chef-zijn.
Zo wordt hem onder andere geleerd om, als er iemand aan zijn buro komt staan om iets te vragen, de persoon in kwestie ten minste vijf minuten niet op te merken alvorens hem te woord te staan.
‘Ik bedoel of je tevreden bent met je nieuwe salaris.’
| |
| |
‘Oh, ik dacht dat je vroeg of ik te vreten had. Nou, laten we zeggen, het houdt niet over.’
‘Kom, kom, niet zo negatief. Een beetje meer gemotiveerd kan ook wel, Arnold.’
‘De enige motivatie van een kantoorslaaf is toch zeker de hoogte van zijn salaris? Nou, dat kan in mijn geval geen motivatie zijn,’ zegt Zilch terwijl hij opstaat om eens uitgebreid naar het toilet te gaan.
Hij wordt er een beetje moe van altijd weer verhalen over negatief denken en ongemotiveerd zijn te moeten aanhoren zodra hij ergens kritiek op levert. Ook iets dat ze op de cursus leren.
Terugkerend van het toilet constateert hij dat de valium hem, behalve een wollig hoofd, ook rubberen knieën heeft bezorgd. Het is al twaalf uur en hij heeft die dag nog niets gegeten.
Dus pakt hij, eenmaal weer achter zijn buro gezeten, zijn plastic zakje met boterhammen uit zijn la en begint er met tegenzin een paar naar binnen te werken.
In tegenstelling tot het drinken, gaat het eten hem steeds moeilijker af, maar de lunchpauze nadert en om te voorkomen dat hij door de combinatie van drank en valium die middag nog slechts incoherente taal zal kunnen uitslaan, dient er wat gegeten te worden.
Na tien minuten te laat te zijn teruggekeerd van zijn lunchpauze - het derde flesje moest nog worden leeggedronken - neemt Zilch met een prettig zwevend gevoel achter zijn buro plaats. Hij heeft het gevoel alles weer aan te kunnen. De combinatie van de die ochtend geslikte valiumtabletten en de in de lunchpauze gedronken flesjes bier heeft op hem een zeer ontspannend effect. Uit ervaring weet hij dat dit slechts één à twee uur zal aanhouden, maar desalniettemin voelt hij zich er prettig bij.
Vol enthousiasme pakt hij zijn computerlijst om zich serieus te wijden aan het hem toevertrouwde verantwoordelijke controlewerk.
De valium en het bier hebben echter harder toegeslagen dan verwacht. Zijn coördinatie is allerminst sterk te noemen en bij herhaling toetst hij verkeerde dingen in. Dan maar eerst even een shaggie roken, zo besluit hij.
‘Hoe was het eigenlijk vanmorgen bij de dokter?’ vraagt Toos.
‘Je moet de groeten hebben.’
‘Je was toch naar de dokter vanmorgen. Je kwam pas om half elf binnen.’
| |
| |
‘Jazeker wel, het was erg gezellig,’ antwoordt Zilch die er een gewoonte van heeft gemaakt regelmatig later te beginnen onder het mom van dokters- of tandartsbezoek.
‘Wat zei hij dan?’
‘Wat hij zei? Nou, goedemorgen meneer Zilch. Gaat U zitten. Wat kan ik voor u doen?’
‘Jij kan ook nooit eens normaal antwoord geven, hè?’
‘Ik geef toch normaal antwoord. Dat was precies wat hij zei toen ik binnenkwam.’
‘Ach man, krijg de klere,’ zegt Toos en stapt driftig weg.
‘Keep cool,’ roept Zilch haar na en duikt weer achter zijn computerscherm.
Na een poosje stevig doorwerken weet hij de klok op drie uur te brengen. Doordat de pillen en de drank beginnen uit te werken, maakt zich een verregaande dufheid van hem meester.
Vanuit het zakflesje whiskey dat hij in een van de hangmappen in zijn la verborgen houdt, doet hij ongezien een flinke scheut whiskey in zijn lege theebekertje en slaat het in één teug achterover.
Als ik zo doorga met die pillen en die drank ben ik binnen een jaar kapot. Maar als ik hier de hele dag clean moet gaan zitten, word ik helemaal gestoord, denkt hij.
‘Ja, ja, het valt wel, maar niet mee.’
‘Wat zit je nou weer te bazelen?’ vraagt Toos.
‘Ik zeg dat het wel, maar niet meevalt.’
‘Wat?’
‘Nou, het.’
|
|