| |
| |
| |
De aartsduivel Belfagor
Niccolò Machiavelli
(Vertaling Frans Denissen)
In de oude Florentijnse stadskronieken lezen we het verhaal - dat trouwens ook door mondelinge overlevering tot ons is gekomen - van een zeer vrome man, wiens levenswijze door al zijn tijdgenoten geprezen werd. Toen hij op een dag in gebed verzonken was, zag hij in een visioen hoe de meeste zo niet alle arme zielen die in ongenade met God gestorven en naar de hel verbannen waren, hun verdoemenis enkel en alleen toeschreven aan het feit dat ze ooit op de onzalige gedachte gekomen waren, met een vrouw te trouwen. Hierover waren Minos, Rhadamanthys en de andere hellerechters ten zeerste verbaasd. Ze konden die beschuldigingen aan het adres van het vrouwelijk geslacht niet geloven, maar toen de klachten van dag tot dag toenamen, brachten zij - zoals van hen verwacht werd - over dit alles bij Pluto verslag uit. Deze besloot zich met zijn collega's-hellevorsten over het geval te buigen en na rijp beraad een zo doelmatig mogelijk plan uit te werken om de bewering als leugenachtig te ontmaskeren òf vast te stellen dat zij volledig met de waarheid overeenstemde.
Pluto riep dus een raadszitting bijeen en sprak die in dezer voege toe: ‘Ofschoon ik, mijn dierbaren, door de beschikking van de hemel en door de volstrekt onherroepelijke wil van het noodlot als absolute heerser over dit Rijk ben aangesteld en bijgevolg door geen enkele uitspraak van enig hemels of aards gerecht gebonden ben, wil ik mij laten leiden door de overweging dat juist de machtigsten er goed aan doen, zich het meest aan de wetten te onderwerpen en met de mening van anderen rekening te houden. Daarom heb ik besloten uw raad in te winnen in verband met de vraag welke houding ik moet aannemen in een aangelegenheid die nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor ons Rijk. Immers, alle zielen van de mannen die hier terechtkomen, beweren dat hun vrouw daarvan de schuld is. Daar dit onmogelijk lijkt, vrezen wij dat men ons van lichtgelovigheid zou beschuldigen indien we ons oordeel op deze bewering grondden, terwijl men ons anderzijds laksheid en gebrek aan
| |
| |
rechtvaardigheidszin zou verwijten als we ons van een uitspraak hieromtrent zouden onthouden. En omdat het eerste een zonde is van lichtvaardigheid, en wij de kritiek willen vermijden die zowel het ene als het andere zou losmaken, maar wij niet goed weten hoe we daarbij te werk moeten gaan, hebben we u bijeengeroepen opdat gij ons met uw raad zoudt bijstaan en alles in het werk zoudt stellen opdat ons Rijk, dat in het verleden smet noch blaam heeft gekend, ook in de toekomst even onbezoedeld moge blijven.’
Het geval leek elk van de aanwezige hellebestuurders van het hoogste gewicht en het algemeen besluit luidde dan ook dat men in elk geval achter de waarheid moest zien te komen; over de manier waarop dat moest gebeuren, bleken de meningen echter verdeeld. Sommigen vonden dat men één hunner in mensengedaante naar de wereld moest sturen om daar persoonlijk de waarheid op het spoor te komen, terwijl anderen liefst een meerkoppige afvaardiging zagen vertrekken; weer anderen vonden dat het ook zonder al die poespas kon, namelijk door een aantal zielen middels een uitgelezen reeks folteringen tot bekentenissen te dwingen. Maar aangezien de meerderheid voorstander bleek van het uitzenden van een verkenner, legden de anderen zich daar uiteindelijk bij neer. Er werd echter niemand bereid gevonden om het karwei vrijwillig op zich te nemen en daarom besloot men het lot te laten beslissen. Dit viel nu op aartsduivel Belfagor, die, voordat hij uit de hemel was gestort, aartsengel was geweest. Belfagor gaf, zij het met grote tegenzin, gehoor aan Pluto's bevel, onderwierp zich aan de besluiten van de vergadering en verklaarde de plechtig overeengekomen voorwaarden stipt te zullen naleven. Die hielden het volgende in: degene die met de opdracht was belast, zou onmiddellijk een bedrag van honderdduizend dukaten toegewezen krijgen, waarmee hij zich in de gedaante van een man naar de aarde moest begeven en daar met een vrouw trouwen, met wie hij tien jaar zou samenleven. Na het verstrijken van die termijn zou hij zogenaamd sterven, maar in feite naar de hel terugkeren, waar hij zijn superieuren op grond van zijn ervaringen verslag zou uitbrengen over de lasten en het ongerief van de echtelijke staat. Er werd nog aan toegevoegd dat hij gedurende al die tijd onderworpen zou zijn aan alle kwalen en ongemakken waarmee ook de stervelingen af te rekenen hebben en dat hij evenals zij onder armoede, gevangenschap, ziekte en elk ander denkbaar onheil gebukt zou gaan, tenzij
hij zich daar door list of slimheid aan
| |
| |
kon onttrekken.
Nadat Belfagor zijn nieuwe gedaante had aangenomen en het geld had geïnd, kwam hij op aarde aan. De schare duivelsknechtjes die hij had meegekregen formeerde zich tot een gevolg van ruiters en kamerdienaren, en als een grote sinjeur trok hij Florence binnen. Die stad had hij tot verblijfplaats gekozen, omdat ze hem bij uitstek geschikt leek voor lieden die met woekerpraktijken aan de kost willen komen. Hij liet zich Rodrigo van Castilië noemen en huurde een huis in de Allerheiligenwijk. En om te verhinderen dat men zijn afkomst op het spoor zou komen, verkondigde hij dat hij als jongeman uit Spanje naar Syrië was getrokken, waar hij in Aleppo een fortuin had verdiend; hij was van daar uit naar Italië gekomen om er in een beschaafder en verfijnder omgeving, die beter bij zijn ware aard paste, een vrouw te zoeken.
Rodrigo was een erg knappe man die er als een jaar of dertig uitzag. Binnen enkele dagen al had iedereen kunnen merken dat hij bulkte van het geld en dat hij het ook vrolijk liet rollen, zodat talrijke notabele burgers met veel dochters en weinig contacten zich verdrongen om hem de hand van hun telgen aan te bieden. Rodrigo's keuze viel op een beeldschoon meisje, Onesta genaamd, de dochter van Amerigo Donati, die verder nog drie volwassen zonen en drie bijna huwbare meisjes had. Hoewel Donati tot een hoogadellijke familie behoorde en in Florence groot aanzien genoot, was hij - wegens zijn talrijke kroost en wegens de stand die hij moest hooghouden - zo goed als straatarm.
Rodrigo vierde de bruiloft met veel pracht en praal; niets van wat er van dergelijke feestelijkheden verwacht wordt bleef achterwege. En aangezien hij, overeenkomstig de wet die hem bij het verlaten van de hel was opgelegd, onderworpen was aan alle menselijke hartstochten, begon hij al spoedig behagen te scheppen in wereldse eer en glorie en vooral in de loftuitingen van zijn omgeving, wat hem tot niet geringe uitgaven dwong. Overigens had hij nog niet lang met Madonna Onesta het bed gedeeld, of hij werd zo buitensporig verliefd op haar dat hij zelfs het idee om haar treurig of mismoedig te zien, niet kon verdragen. Nu had Madonna Onesta, tegelijk met haar adel en schoonheid, zoveel trots in Rodrigo's huis gebracht dat zelfs Lucifer bij haar in de leer had kunnen gaan: Rodrigo, die zowel de een als de ander van nabij kende, kwam althans tot de overtuiging dat de hoogmoed van zijn vrouw groter was. Maar
| |
| |
daar bleef het niet bij, want naarmate ze merkte hoe verliefd haar echtgenoot op haar was, ging ze nog méér naast haar schoenen lopen, en aangezien ze zag dat hij alles voor haar over had, liet ze hem zonder enige piëteit of respect naar haar pijpen dansen; en wanneer hij haar iets weigerde, aarzelde ze niet hem een stortvloed van gemene en kwetsende woorden naar het hoofd te slingeren. Hierover zat Rodrigo in zak en as, maar ter wille van zijn schoonvader en zijn zwagers, ja zijn hele schoonfamilie, en vooral vanwege zijn eerbied voor de huwelijksband en de liefde die hij zijn vrouw toedroeg, oefende hij geduld. En dan zwijg ik nog over de enorme sommen die hij spendeerde om haar in staat te stellen zich te kleden naar de laatste mode en de nieuwste snit, die in onze stad naar aloude gewoonte voortdurend veranderen. Om des vredes wille zag hij zich bovendien verplicht zijn schoonvader te helpen bij het aan de man brengen van diens andere dochters, wat hem alweer handen vol geld kostte. Daarna moest hij, nog steeds om het zijn vrouw naar de zin te maken, een van haar broers als koopman met lakenstoffen naar de Levant zenden, een tweede met zijdestoffen naar het Avondland en voor een derde een goudsmederij openen in Florence. In al deze ondernemingen stak hij het grootste deel van zijn fortuin. Maar daar bleef het niet bij: tijdens de carnavalsweek en op Sint-Jansdag, als de hele stad naar oud gebruik feest viert en veel adellijke en rijke burgers eer willen inleggen met het houden van schitterende banketten, eiste Madonna Onesta, ten einde niet bij de andere dames achter te blijven, dat haar man al de anderen daarin de loef zou afsteken. Om de redenen die ik al genoemd heb, slikte Rodrigo dat alles, en hoe zwaar het hem ook viel, hij zou het nog draaglijk gevonden hebben als daarmee de rust in zijn huis gekomen was en hij in peis en vree het ogenblik van zijn bankroet had kunnen afwachten. Maar het tegenovergestelde was het geval,
want behalve de ondraaglijke uitgaven bezorgde ook de tirannieke aard van zijn eega hem de grootste kopzorgen: in zijn huis kon geen knecht of meid het langer dan een paar dagen uithouden, en een bediende die trouw en liefdevol zijn zaken behartigde was voor hem weldra een onbereikbaar ideaal geworden; zelfs de duivelen die hij als knechtjes had meegebracht, keerden liever naar het hellevuur terug dan op aarde onder de knoet van zo'n helleveeg te leven.
Zo leidde Rodrigo een turbulent en weinig gelukkig bestaan, en toen zijn contanten er door al die buitensporige uitgaven finaal door- | |
| |
gejaagd waren, vestigde hij al zijn hoop op de opbrengsten die hij uit het Avondland en de Levant verwachtte; en daar hij nog steeds kredietwaardig geacht werd, begon hij wissels uit te geven om zijn stand op te kunnen houden. Toen er steeds meer van die papieren in omloop kwamen, kregen de woekeraars op de geldmarkt echter argwaan. Zijn geval was al hopeloos, toen er plots nieuws kwam uit de Levant en het Avondland: een van Madonna Onesta's broers had heel het roerend bezit van Rodrigo vergokt, terwijl de andere, die aan boord van een schip vol koopwaar naar huis op weg was, zonder dat het bij hem opgekomen was een verzekering te nemen, samen met schip èn lading was vergaan. Nauwelijks was dit nieuws ruchtbaar geworden, of Rodrigo's schuldeisers belegden een spoedvergadering, waarop ze tot de slotsom kwamen dat hij een vogel voor de kat was. Officieel konden ze weliswaar nog niet tegen hem optreden aangezien de termijn van de wissels nog niet verstreken was, maar ze besloten toch dat het geen kwaad kon hem goed in de gaten te houden om te verhinderen dat hij op het kritieke moment met stille trom zou vertrekken.
Rodrigo van zijn kant was ten einde raad, en in het besef dat hij volgens de afspraak met zijn hellebazen alle kwalen en ongemakken van de mensen moest ondergaan, besloot hij te vluchten. Op een ochtend steeg hij te paard, en daar hij vlak bij de stadspoort woonde die naar Prato leidde, glipte hij via die weg de stad uit. De schuldeisers vernamen echter vrijwel onmiddellijk het nieuws van zijn vlucht en sloegen onverwijld alarm; ze richtten zich tot de magistraten en zetten de achtervolging in, waaraan niet alleen wetsdienaars deelnamen, maar ook een heel legertje vrijwilligers uit het volk.
Toen deze meute met veel gedruis de stadspoort uitstoof, was Rodrigo nog geen mijl ver. In het nauw gedreven, besloot hij de grote weg te verlaten en dwars door de velden aan de haal te gaan. Omdat de talrijke sloten die het land doorkruisten hem daarbij zouden hinderen, liet hij zijn paard op de weg achter en vluchtte te voet verder. Onder dekking van de wijnstokken en de rietbossen die daar welig tieren, rende hij het ene veld na het andere over en belandde aldus in de buurt van Peretola bij het huis van Gianmatteo del Brica, een pachter van Giovanni del Bene. Toevallig kwam de brave landman daar net aan met voer voor zijn ossen, en Rodrigo riep zijn hulp in en beloofde hem gouden bergen als hij hem wilde redden uit de handen van zijn belagers, die hem in de gevangenis wilden laten kre- | |
| |
peren: vóór hij wegging, zou hij Gianmatteo het bewijs leveren van zijn betrouwbaarheid; indien het tegendeel zou blijken, dan mocht de pachter hem gerust eigenhandig aan zijn achtervolgers uitleveren.
Gianmatteo was niet bang uitgevallen al was hij dan een boer, en in de mening dat hij er niets bij kon verliezen, zegde hij de vreemdeling zijn steun toe. Daarop verstopte hij hem onder een hoop meststro dat voor zijn huis lag en gooide daar overheen nog wat riet en ander afval dat hij bijeengeharkt had om het te verbranden. Rodrigo had nog maar nauwelijks zijn schuilplaats betrokken, of reeds daagden zijn achtervolgers op, maar hoezeer ze Gianmatteo ook op het rooster legden, hij zwoer dat hij geen levende ziel had gezien. Dus trokken ze verder, bleven heel die dag en ook de volgende naar hem speuren, maar keerden ten slotte doodop naar Florence terug.
Toen de rust was weergekeerd, haalde Gianmatteo zijn beschermeling uit zijn schuilplaats te voorschijn en vroeg hem om zijn belofte na te komen. ‘Broeder,’ antwoordde Rodrigo, ‘ik ben je ten zeerste verplicht en ik wil je in geen geval in de kou laten staan. Om je duidelijk te maken dat het mij ernst is met mijn belofte, zal ik je vertellen wie ik ben.’ Daarop legde hij de boer zijn toestand uit en vertelde hem over de opdracht waarmee hij uit de hel naar de aarde was gestuurd en over de vrouw die hij tot echtgenote had uitgekozen. Hij zette vervolgens uiteen op welke manier hij zijn redder uit de nood wilde belonen. Zijn plan kwam in grote lijnen hierop neer: mocht Gianmatteo vernemen dat er ergens een vrouw door de duivel bezeten was, dan kon hij er gerust van uitgaan dat dit het werk van Rodrigo was en dat deze haar niet zou verlaten vóór Gianmatteo hem kwam uitdrijven; daarna kon hij zich dan naar eigen goeddunken door de verwanten van de ex-bezetene laten betalen.
Nadat ze het hierover op een akkoordje hadden gegooid, ging hij ervandoor.
Weinige dagen later verbreidde zich in heel Florence het gerucht dat de echtgenote van Bonaiuto Tebalducci, een dochter van Messer Ambrogio Amidei, door de duivel bezeten was. Haar familieleden lieten geen enkele van de in dergelijke gevallen gebruikelijke remedies onbeproefd; ze legden de schedel van Sint-Zenobius op haar hoofd en hingen haar de mantel van Sint-Waldebert om. Maar Rodrigo lachte hen vierkant uit, en om iedereen duidelijk te maken dat de kwaal waaraan het meisje leed door een boze geest en geenszins door een hersenschim veroorzaakt werd, sprak hij Latijn, dis- | |
| |
puteerde over wijsgerige kwesties en legde de zonden bloot van vele mensen, waaronder die van een kloosterbroeder die meer dan vier jaar lang een als monnik verklede vrouw in zijn cel gehouden had. Deze onthullingen deden iedereen verstomd staan en waren uiteraard voor Messer Ambrogio een uiterst pijnlijke zaak. Nadat alle mogelijke remedies waren uitgeprobeerd en hij alle hoop had opgegeven om zijn dochter ooit nog beter te zien worden, kreeg hij bezoek van Gianmatteo, die hem beloofde haar te genezen in ruil voor vijfhonderd florijnen, waarmee hij een boerderijtje in Peretola wilde kopen.
Ambrogio nam het voorstel aan en daarop liet Gianmatteo eerst een aantal missen lezen, waarna hij, om de zaak nog meer cachet te geven, een hele hocus-pocus opvoerde. Ten slotte bracht hij zijn mond bij het oor van de jonge vrouw en fluisterde: ‘Rodrigo, ik ben hier om je aan je belofte te herinneren.’ ‘Die zal ik met plezier nakomen,’ antwoordde Rodrigo. ‘Maar helaas zal dit niet voldoende zijn om je rijk te maken en daarom zal ik, zodra ik hier vertrokken ben, in de dochter van Koning Karel van Napels varen en niet uit haar weggaan zonder jouw bemiddeling. Je kunt je dan een zo hoge beloning laten geven als je zelf wilt, maar daarna moet je niet meer aan mijn kop komen zeuren.’ Na die woorden verliet hij de jonge vrouw, tot grote vreugde en bewondering van heel Florence.
Kort daarop verspreidde zich in heel Italië het nieuws van het ongeluk dat de dochter van Koning Karel overkomen was. Nadat men ook bij haar vruchteloos alle middelen had beproefd, vernam de koning het nieuws van Gianmatteo's geslaagde optreden en stuurde hij iemand naar Florence om hem te halen. Gianmatteo ging naar Napels en nadat hij ook daar wat goocheltrucjes had vertoond, genas hij haar. Maar vooraleer Rodrigo uit haar wegging, zei hij: ‘Zoals je ziet, Gianmatteo, ben ik mijn belofte om je rijk te maken nagekomen. Daarom voel ik me nu van elke verplichting jegens jou ontheven. Je kunt dus voortaan beter uit mijn buurt blijven, want zoals ik je in het verleden geholpen heb, zo zou ik je in de toekomst wel eens in het verderf kunnen storten.’
Gianmatteo keerde dus schatrijk naar Florence terug, want hij had van de koning niet minder dan vijftigduizend dukaten als beloning gekregen. Hij vatte het plan op een rustig renteniersleventje te gaan leiden en geen haar op zijn hoofd dacht eraan dat Rodrigo hem daarbij een stok in de wielen zou kunnen steken. Maar zijn dromen wer- | |
| |
den wreed verstoord door het bericht dat ook een dochter van koning Lodewijk de Zevende van Frankrijk door een boze geest bezeten was. Dit nieuws maakte Gianmatteo totaal van streek, want hij dacht aan de macht van deze vorst en aan de waarschuwing die Rodrigo hem gegeven had. Nadat alle andere duiveljagers gefaald hadden, kwam Gianmatteo's kundigheid terzake de koning ter ore. Eerst stuurde deze hem eenvoudig een renbode om hem uit te nodigen; maar toen de kersverse rentenier een ongesteldheid voorwendde en de uitnodiging afsloeg, zag Lodewijk zich verplicht hem door bemiddeling van de Florentijnse overheid te sommeren, zodat er voor Gianmatteo geen ontkomen meer aan was.
Met de staart tussen de benen trok hij naar Parijs, waar hij de koning duidelijk maakte dat hij weliswaar ooit enkele bezetenen genezen had, maar dat dit absoluut niet betekende dat hij in staat was alle onreine geesten uit te drijven; sommige ervan waren namelijk zo kwaadaardig dat ze bedreigingen noch bezweringen of gebeden vreesden. Desondanks wilde hij alles doen wat in zijn macht lag, maar hij vroeg alvast excuus en pardon voor het geval de operatie niet mocht slagen. Daarop antwoordde de koning ziedend dat hij hem zou laten ophangen als hij zijn dochter niet genas.
Dit was natuurlijk een weinig aanlokkelijk vooruitzicht, maar ondanks alles vatte Gianmatteo moed, liet de bezetene bij zich brengen, bracht zijn mond bij haar oor en beval zich nederig bij Rodrigo aan. Hij herinnerde hem aan de weldaad die hij hem indertijd bewezen had en voegde eraan toe dat hij een toonbeeld van ondankbaarheid zou zijn indien hij zijn redder in zo grote nood in de steek liet.
‘Jij, vuile woordbreker,’ siste Rodrigo, ‘waar haal je het lef vandaan om mij nogmaals voor de voeten te lopen? Dacht jij nog lang de sinjeur te kunnen uithangen met de rijkdom die je door mijn toedoen in de schoot geworpen is? Ik zal jou en alle anderen eens laten zien dat ik niet alleen kan geven, maar ook nemen naar eigen believen. In plaats van hier vandaan te gaan, zul je aan de hoogste boom bengelen, dat zweer ik je.’
Gianmatteo merkte dat er op die manier niets te bereiken viel en hij besloot het over een andere boeg te gooien. Hij liet de bezetene weer wegbrengen en zei tot de koning: ‘Sire, zoals ik u al zei, zijn heel wat duivelse geesten zo boosaardig dat er niets tegen te beginnen valt, en deze is er een van dat slag. Ik wil niettemin een laatste
| |
| |
poging wagen; slaagt die, dan hebben Uwe Majesteit en ik ons doel bereikt, slaagt die niet, dan ben ik helemaal aan u overgeleverd en dan hoop ik dat u het mededogen zult betonen dat mijn onschuld verdient. Ik vraag u dus op het plein voor de Notre-Dame een grote verhoging te laten oprichten, waarop voldoende plaats is voor al uw baronnen en voor heel de clerus van deze stad. Dat podium laat u draperen met zijde en gouddraad en in het midden ervan laat u een altaar bouwen. Ik verzoek u om aanstaande zondagmorgen samen met de geestelijkheid en al uw prinsen en baronnen naar dat plein te komen, met koninklijke luister en in schitterende en rijke gewaden. Nadat er een plechtige mis is opgedragen, moet ook de bezetene naar dat podium worden gebracht. Aan één kant van het plein moet verder een orkest van ten minste twintig muzikanten worden opgesteld, met trompetten, hoorns, doedelzakken, trommels, tamboerijnen en cymbalen en al wat maar veel lawaai maakt. Zodra ik mijn hoed omhoog steek, moeten ze op die instrumenten beginnen te spelen en op de tonen van de muziek naar de verhoging marcheren. Ik heb goede hoop dat deze maatregelen, samen met enkele andere geheime remedies, de boze geest op de vlucht zullen drijven.’
De koning gaf onmiddellijk bevel al die schikkingen te treffen, en toen het zondagmorgen was en de estrade vol stond met personaliteiten en het plein zwart zag van het volk, werd de mis opgedragen, waarna de bezetene, geëscorteerd door twee bisschoppen en talrijke hoogwaardigheidsbekleders, naar de verhoging werd geleid. Toen Rodrigo de ontelbare menigte en al die pracht en praal zag, was hij stomverbaasd. ‘Wat heeft die domme boerenkinkel nu weer in zijn hersens gekregen?’ dacht hij. ‘Zou hij nu echt denken dat hij mij met die hele poespas van de wijs kan brengen? Weet hij dan niet dat ik het gewend ben de pracht van de hemel en de gruwelen van de hel te aanschouwen? Hoe dan ook, hij zal zijn verdiende straf niet ontlopen!’
Toen Gianmatteo naderbij kwam en hem smeekte uit te gaan, zei hij dan ook: ‘Ik peins er niet aan! Wat denk je met al die soesa te bereiken? Geloof je echt dat je daarmee aan mijn macht en aan de gramschap van de koning kunt ontkomen? Ellendige schurk, je zult hoe dan ook hangen!’
Nadat Gianmatteo het nogmaals geprobeerd had en als enig antwoord een vloedgolf van verwensingen over zich had gekregen, leek het hem raadzaam geen tijd meer te verliezen. Hij gaf een teken met
| |
| |
zijn hoed, waarop alle opgestelde muzikanten uit volle macht op hun instrumenten begonnen te spelen en onder oorverdovend lawaai in de richting van het podium stapten.
Bij dat geraas spitste Rodrigo de oren. Hij had er geen flauw idee van wat er aan de hand was en verbouwereerd vroeg hij dan ook wat dat te betekenen had. Daarop riep Gianmatteo schijnbaar in paniek: ‘Oei, oei, Rodrigo! Dat is je vrouw die je weer komt halen.’
Het ligt voor de hand dat Rodrigo totaal de kluts kwijt was toen hij na al die tijd zijn vrouw weer hoorde noemen. Zo erg was de schok dat hij de geloofwaardigheid van het bericht niet eens in twijfel trok. Zonder nog één woord te zeggen sloeg hij hals over kop op de vlucht, waardoor de koningsdochter meteen van de ban bevrijd was. Want nog liever keerde hij naar de hel terug om daar van zijn opdracht rekenschap af te leggen dan dat hij zich nogmaals onderwierp aan de kwellingen, plagerijen en perikelen van de echtelijke slavernij.
En zo kon Belfagor, in de veilige thuishaven weergekeerd, getuigenis afleggen van het onheil dat een vrouw in huis brengt. En Gianmatteo, die de duivel te slim af was geweest, keerde goedgemutst naar zijn stee terug.
|
|