De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
Brief aan Francesco Vetteri
| |
[pagina 144]
| |
Panzano vroeger in huisde. Toen hij daar stilhield en het beestje meermaals had gekust omdat hij het in zulke goede staat had kunnen vangen, rechtte hij enkele gekneusde pennen in de staart en stopte het tenslotte, naar de meesten zeggen, in de weitas op zijn rug. Maar de tijd dwingt me mijn dekmantel af te werpen en allegorieën bevredigen niet en ik heb deze metafoor niet meer nodig: Brancacci wilde dus weten wie de vogel wel was, en die antwoordde dat hij, laten we zeggen, Michele, de kleinzoon van Consiglio Costi was. Waarop Brancacci: ‘Wat een gelukkig toeval! Jij bent dus de zoon van een welgesteld man, en als je slim bent, dan is dit je kans. Ik ben namelijk Filippo da Casavecchia en ik heb een winkel in die en die wijk. Ik heb nu geen geld bij me, maar als je morgen naar mijn winkel komt of iemand stuurt, dan zal ik je schadeloos stellen.’ De volgende morgen zond Michele, die misschien wel verdorven, maar zeker niet achterlijk was, een boodschapper met een briefje waarin hij het verschuldigde bedrag vorderde en Filippo aan zijn belofte herinnerde. Toen deze laatste dit briefje in de handen gestopt kreeg, zette hij een zuur gezicht en vroeg: ‘Wie is die kerel, wat wil hij? Ik heb niets met hem te maken. Zeg hem dat hij zelf komt!’ Toen nu die tussenpersoon bij Michele was teruggekeerd en hem alles had verteld, was de knaap helemaal niet van zijn stuk gebracht, maar woedend ging hij Filippo opzoeken, verweet hem dat hij de hem bewezen diensten niet vergoedde en besloot met te zeggen dat als Filippo zich niet schaamde om hem te bedriegen, hij zich ook niet zou schamen om hem zwart te maken. Nu Filippo begon in te zien dat hij in de nesten zou geraken, troonde hij de jongen mee naar zijn werkplaats en zei hem: ‘Michele, je bent bedrogen. Ik ben een door en door eerbaar man en hou me niet met dergelijke schurkenstreken bezig. In plaats van deze weg te bewandelen en mij zwart te maken zonder dat je er zelf baat bij hebt, zou je er beter aan doen, samen met mij na te denken hoe we die bedrieger kunnen ontmaskeren en ervoor zorgen dat diegene jou vergoedt aan wie je een genoegen hebt gedaan. Doe dus wat ik je zeg: ga naar huis en keer morgen terug. Dan zal ik je zeggen wat ik bedacht heb.’ De jongen vertrok totaal in de war, maar aangezien hij de volgende dag mocht terugkomen, verloor hij zijn geduld niet. Toen Filippo alleen en door dit onverwachte voorval in het nauw gedreven was achtergebleven, en geen raad meer wist, werd hij heen en weer geslingerd als de golven voor Pisa wanneer een geweldige zuid-oostenwind in het zeegat blaast. | |
[pagina 145]
| |
Hij redeneerde namelijk zo: ‘Als ik me stilhoud en Michele met een florijn afscheep, dan kan hij me uitpersen als een rijpe druif, word ik zijn schuldenaar, beken ik mijn zonde en word van onschuldig schuldig; ontken ik zonder de waarheid in deze zaak te achterhalen, dan is het mijn woord tegen dat van de jongen, moet ik voor hem en voor de anderen mijn onschuld bewijzen en zal ik alle ongelijk krijgen. Als ik probeer de waarheid te achterhalen, dan moet ik iemand beschuldigen, maar als ik de verkeerde aanwijs, dan krijg ik er een vijand bij en is mijn onschuld nog niet bewezen.’ Na lang aarzelen koos hij tenslotte voor de laatste oplossing, die hem het minste van de drie kwaden leek, en het lot was hem zo gunstig gezind dat zijn eerste schot al recht in de roos was: hij begon te vermoeden dat Brancacci hem die loer had gedraaid, want Filippo wist dat hij een stroper was, en hoe hij hem al verschillende keren een peer gestoofd had, zoals die keer toen hij hem bij de Dienaren van Maria die gelofte liet afleggen. Dadelijk ging hij, laten we zeggen, Alberto Lotti opzoeken, vertelde hem de hele toedracht, sprak zijn vermoeden uit en vroeg hem of hij Michele, die familie van hem was, kon laten komen om samen te zien of ze de affaire konden ophelderen. Alberto, een man vol ervaring en doorzicht, oordeelde dat Filippo het zaakje juist had doorzien en beloofde hem onomwonden zijn medewerking. Hij liet Michele halen en nadat hij hem een tijdlang had uitgevraagd, besloot hij: ‘Als je diegene hoorde praten die zich voor Filippo uitgaf, zou je dan in staat zijn hem aan zijn stem te herkennen?’ Toen de jongen hierop bevestigend had geantwoord, nam hij hem mee naar Sant'Ilario, waar hij wist dat Brancacci zich ophield, en toen hij Brancacci te midden van een hoop volk zag zitten kletsen, zorgde hij ervoor dat de jongen, weggedoken achter zijn rug, dichtbij genoeg kwam om hem te horen praten. Toen Filippo vervolgens een stapje opzij zette, kreeg Brancacci de jongen in de gaten, verschoot van kleur en nam de benen, zodat de zaak iedereen duidelijk werd, Filippo's onschuld bewezen was en Brancacci met de vinger werd nagewezen. En in deze carnavalstijd hoorde je in Florence niets anders zeggen dan: ‘Ben jij nu Brancacci of ben je Casa?’, et fuit in toto notissima fabula coeloGa naar voetnoot1). Ik vermoed dat u dit relaas ook uit een andere pen zult hebben vernomen, maar ik vond het toch mijn plicht het u tot in de kleinste bijzonderheden te vertellen. | |
[pagina 146]
| |
In antwoord op uw brief heb ik niets anders te zeggen dan dat u de liefde totis habenis, met losse teugels moet volgen, en dat u morgen de kans niet meer zult krijgen om het genoegen te smaken dat vandaag voor het grijpen ligt. En als de zaken er zo voorstaan als u me hebt geschreven, dan benijd ik u meer dan de koning van Engeland. Volgt u alstublieft uw geluksster en laat geen enkele kans onbenut, voor niets ter wereld, want ik geloof, heb geloofd en zal altijd geloven dat het waar is wat BoccaccioGa naar voetnoot2) zegt: dat het beter is iets te doen en er later spijt over te hebben, dan niets te doen en er spijt over te hebben. Op 25 februari 1514. |
|