De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 133]
| |
Uit: Daphnis en Chloë, boek III
| |
[pagina 134]
| |
desremedie nog niet hadden uitgeprobeerd). Maar ze vroeg wat er nog meer kon zijn buiten kussen, omhelzen en neerliggen, en wat hij van plan was te doen als ze zo naakt bij elkaar lagen. ‘Wat de rammen bij de ooien en de bokken bij de geiten doen,’ zei hij, ‘je ziet toch dat als ze het gedaan hebben de wijfjes niet meer van de mannetjes weglopen en de mannetjes niet meer de moeite doen om ze te achtervolgen. Ze grazen gewoon rustig naast elkaar alsof ze allebei bevredigd zijn. Blijkbaar is het leuk en helpt het tegen liefdespijn.’ ‘Maar zie je dan niet dat de geiten en bokken en de rammen en ooien het rechtopstaand doen, Daphnis? De mannetjes klimmen langs achter op de wijfjes en die dragen ze op hun rug. En jij vraagt me om met je neer te liggen en dan nog naakt ook! Zij zijn nog veel meer bedekt dan ik met al mijn kleren aan.’ Toch kon Daphnis haar overtuigen. Hij ging naast haar liggen en bleef daar een hele tijd. Maar omdat hij niet wist hoe hij zijn begeerte moest bevredigen, liet hij haar opstaan en greep haar langs achter, zoals de bokken. Dit bracht hem nog meer van de wijs en hij ging zitten huilen, omdat hij minder verstand van vrijen had dan de rammen.
Maar hij had een buurman, Chromis, een onafhankelijke boer, die niet meer van de jongste was. Die had een, naar boerennormen, jong, mooi en elegant vrouwtje uit de stad. Ze heette Lukainion. Lukainion had Daphnis elke dag zijn geiten zien voorbijdrijven, 's morgens naar de wei en 's avonds terug naar huis. Ze had besloten hem met geschenken te verleiden. Op een dag had ze hem alleen verrast en hem een panfluit, een paar honingraten en een herteleren tas geschonken. Maar ze had niets durven zeggen, omdat ze wel kon raden dat hij verliefd was op Chloë. Hoe verslingerd hij aan het meisje was, had ze uit hun wederzijdse knikjes en lachjes kunnen afleiden. Maar op een ochtend had ze Chromis verteld dat ze naar een buurvrouw ging die moest bevallen en was ze het tweetal gevolgd. Ze had zich in het struikgewas verborgen om niet gezien te worden, had hun gesprek afgeluisterd, en al hun doen en laten bespied. Zo had ze Daphnis ook zien huilen. Ze kreeg medelijden met de arme jongelui en zag haar kans om hen te helpen en tegelijk haar eigen verlangens te bevredigen. Daarom bedacht ze het volgende. De volgende dag ging ze weer weg, zogezegd naar de zwangere | |
[pagina 135]
| |
vrouw, en kwam openlijk bij de eik waar Daphnis en Chloë zaten. Ze imiteerde daar perfect een dame in nood en zei: ‘Red me, Daphnis, een arend heeft de mooiste van mijn twintig ganzen geroofd. Maar ze is zo zwaar dat hij ze niet tot op zijn rotsnest kon tillen. Hij is ermee in dat bos daar gevallen. Ik smeek je bij de Nimfen en Pan daar, kom met me mee naar het bos, want ik durf niet alleen te gaan, en red mijn gans. Laat me er geen verliezen. Misschien kan je de arend wel doden, dan zal hij niet meer zoveel lammeren en geitjes roven. Chloë zal zo lang wel op de kudden letten. De geiten kennen haar toch; ze is altijd bij jou.’ Niets vermoedend sprong Daphnis recht, greep zijn staf en liep achter Lukainion aan. Ze bracht hem zo ver mogelijk weg van Chloë en in het diepst van het Woud zei ze hem naast een bron neer te zitten. ‘Je houdt van Chloë, is het niet, Daphnis? Dat hebben de Nimfen me vannacht in een droom verteld. Ze toonden me ook je tranen van gisteren en gaven me bevel je te helpen door je te leren vrijen. Dat is niet alleen kussen en omhelzen en wat de rammen en bokken doen. Deze manier van bespringen is heel anders en veel aangenamer, want het genot duurt langer. Als je dus graag van je verdriet verlost wilt worden en de genoegens, die je zo lang hebt gezocht wilt leren kennen, kom dan. Als je een lieve leerling zal zijn, zal ik het je leren, om de Nimfen een plezier te doen.’ Daphnis kon zijn blijdschap niet bedwingen. Als de landelijke herder en de verliefde jongen die hij was, viel hij Lukainion voor de voeten en smeekte haar hem snel de kunst te leren, zodat hij met Chloë kon doen wat hij wou. En alsof hij een of andere grote goddelijke openbaring ging ontvangen, beloofde hij haar een geitejong, zachte kazen van de eerste melk en de geit erbij. Lukainion zag dat het herdertje nog naïever was dan ze had verwacht en begon Daphnis op de volgende wijze te onderwijzen. Ze zei hem heel gewoon naast haar neer te zitten en haar te kussen zoals hij het gewend was. Tegelijk moest hij haar omhelzen en gaan neerliggen. Hij ging dus zitten, kuste haar en ging op zijn zij liggen. Toen ze merkte dat hij klaar en stijf was, tilde ze hem een beetje op en ging onder hem liggen. Handig leidde ze hem naar de ingang, die hij zo lang had gezocht. Daarna deed ze niets speciaals meer; de natuur zelf leerde hem wat hij verder moest doen. | |
[pagina 136]
| |
Toen de les in vrijen was afgelopen, wou Daphnis, simpele herder, die hij was, dadelijk naar Chloë lopen om wat hij had geleerd in de praktijk te brengen. Het leek wel of hij bang was alles te vergeten als hij te lang wachtte. Maar Lukainion hield hem tegen en zei: ‘Er is nog één ding dat je moet leren, Daphnis. Ik ben een ervaren vrouw en ik heb daarnet geen pijn gehad. Lang geleden heeft een andere man me dit alles geleerd en in ruil daarvoor mijn maagelijkheid gekregen. Maar als Chloë zo met jou gaat liggen worstelen, zal ze schreeuwen en huilen en veel bloed verliezen, alsof ze werd vermoord. Maar je hoeft voor dat bloed niet bang te zijn. Als je haar eenmaal hebt overgehaald zich aan jou te geven, breng haar dan naar deze plek. Als ze dan roept zal niemand het horen en als ze huilt zal niemand het zien, en als ze bloedt kan ze zich in de bron wassen. En onthou dat ik van jou een man heb gemaakt, en niet Chloë.’ Na deze raad ging Lukainion weg naar een andere kant van het bos, zogenaamd nog steeds op zoek naar haar gans. Daphnis dacht na over wat ze had gezegd en zijn eerste enthousiasme ebde weg. Hij aarzelde om Chloë met meer dan met kussen en omhelzingen lastig te vallen. Hij wou niet dat ze ging schreeuwen alsof hij haar vijand was, of dat ze zou huilen van de pijn of gaan bloeden alsof ze was vermoord. Onervaren als hij was, was hij bang voor het bloed en dacht hij dat het alleen maar van een wonde kon komen. Hij besloot alleen hun gewone genoegens met haar te beleven en verliet het bos. Toen hij aankwam op de plek waar ze kransen van viooltjes zat te vlechten, loog hij dat hij de gans uit de klauwen van de arend had gered. Hij vloog haar om de hals en kuste haar zoals hij Lukainion tijdens hun spel had gekust. Dat kon nog, want het was ongevaarlijk. Zij zette de krans op zijn hoofd en kuste zijn haar, omdat ze het nog mooier vond dan de viooltjes. Uit haar knapzak haalde ze een stuk vijgencake en een paar boterhammen en gaf hem te eten. En terwijl hij at, haalde ze het terug uit zijn mond en voedde zichzelf als een vogeljong.
Terwijl ze zo zaten te eten - en nog meer zaten te kussen - zagen ze een vissersboot voorbijvaren. Er was geen wind en de zee was glad, zodat de vissers moesten roeien. Ze roeiden met krachtige slagen, want ze waren gehaast om hun pasgevangen vis nog vers naar een van de rijkelui in de stad te brengen. Ze sleurden aan de riemen | |
[pagina 137]
| |
en deden daarbij wat zeelui meestal doen om hun labeur te vergeten. Eén van de zeelui, die de maat aangaf, zong zeemansliederen, en de anderen vielen af en toe luidkeels in. Zolang ze dat in open zee deden stierf hun gezang in de weidse hemel weg. Maar toen ze onder een kaap, in een maanvormige, holle baai voeren, hoorde men hun lawaai beter. De liederen die de maat aangaven, klonken tot op het land. De heuvelkom nam het geluid van wat ze deden en zeiden als een klankkast op en kaatste alles terug; zowel het geplons van de roeiriemen als het gezang van de zeelui. Het was aangenaam om te horen, want het geluid kwam eerst van de zee en pas even later van het land. Daphnis begreep wat er gebeurde en lette alleen nog op de zee om te genieten van het schip dat sneller dan een vogel langs de vlakte gleed. Hij probeerde een paar van de liedjes te onthouden om ze op de panfluit na te spelen. Maar Chloë maakte toen voor het eerst een echo mee en keek eerst naar de zee, waar de zeelui de maat aangaven, en keerde zich toen naar het bos, op zoek naar de stemmen, die antwoordden. Toen ze voorbij waren en de heuvelkom zweeg, vroeg ze aan Daphnis of er achter de kaap nog een zee en een schip was met matrozen, die samen met de anderen zongen en zwegen. Daphnis lachte zachtjes en gaf haar een nog zachtere kus. Hij zette de krans van viooltjes op haar hoofd en begon haar het verhaal van Echo te vertellen. Maar eerst eiste hij dat ze hem, na afloop van het verhaal, als beloning tien kussen zou geven. ‘Er bestaan vele soorten Nimfen, meisje. Woudnimfen, Boomnimfen, Moerasnimfen..., en ze zijn allemaal even mooi en muzikaal begaafd. Echo was de dochter van een van hen, en hoewel haar vader een sterveling was, had ze toch de schoonheid van haar moeder. Ze werd opgevoed door de Nimfen en de Muzen leerden haar spelen op de panfluit, de fluit, de lier, de cither, kortom: op elk instrument. Daarom danste ze, in haar volle maagdelijke bloei met de Nimfen en zong ze met de Muzen. Ze hield zich ver van alle mannen, goden zowel als mensen; ze wou maagd blijven. Pan werd boos op het meisje, omdat hij jaloers was op haar muzikale kwaliteiten en die schoonheid niet had kunnen verleiden. Hij maakte alle herders waanzinnig en zij scheurden haar als een bende honden of wolven aan stukken, en verspreidden haar nog zingende ledematen over de hele aarde. Om de Nimfen een plezier te doen, verborg de Aarde die zingende ledematen en bewaarde hun muziek. Omdat de Mu- | |
[pagina 138]
| |
zen dat wilden, brengen ze geluid voort en imiteren ze alles - goden, mensen, instrumenten, dieren..., - zoals vroeger het meisje deed. Ze bootst zelfs het fluitspel van Pan na. Als die het hoort, springt hij op en loopt er achteraan tot over de bergen, omdat hij wil weten wie hem heimelijk imiteert.’ Toen Daphnis dit had verteld gaf Chloë hem geen tien maar ontelbare kussen. Want de echo had bijna alles herhaald, als om te bewijzen dat hij niet had gelogen.
De zon werd heter met de dag; de lente liep op zijn eind en de zomer kwam eraan en bracht hun weer nieuwe, zomerse genoegens. Hij ging zwemmen in de rivieren en zij waste zich in de bronnen. Hij speelde op de panfluit en wedijverde met de wind, die in de dennen floot. Zij hield zangwedstrijden met de nachtegalen. Ze joegen op kwetterende sprinkhanen en vingen tsjirpende krekels. Ze plukten bloemen, schudden aan bomen en aten het fruit op. Af en toe lagen ze ook naakt naast elkaar, onder een geitevacht. Chloë had toen gemakkelijk vrouw kunnen worden als Daphnis niet zo bang was geweest voor het bloed. Toch vreesde hij begrijpelijkerwijze dat hij zijn zelfbeheersing ooit zou verliezen, en daarom stond hij niet toe dat Chloë al te vaak naakt was. Dat verbaasde haar, maar ze was te verlegen om hem naar de reden te vragen. Die zomer hingen er heel wat aanbidders rond Chloë. Ze kwamen van heinde en ver en liepen Druas' voordeur plat om haar ten huwelijk te vragen. Sommigen brachten een geschenk mee, anderen beloofden veel. Mape koesterde hooggespannen verwachtingen en ze vond dat ze Chloë nu moesten uithuwelijken. Een meisje van haar leeftijd konden ze toch niet meer thuis houden. Binnenkort zou ze op de weide misschien een van de herders tot man maken in ruil voor wat appels of rozen. Ze zouden haar beter een eigen huisgezin geven en alles wat ze voor haar kregen opsparen voor hun eigen zoon. Want kort tevoren hadden ze een zoontje gekregen. Druas kwam wel in de verleiding door al die beloften (ze boden allemaal grotere geschenken dan men voor een herderinnetje zou verwachten), maar dan weer dacht hij dat het meisje betere aanbidders verdiende dan boeren, en dat ze, als hij ooit haar echte ouders zou vinden, nog veel meer zou opbrengen. Hij stelde zijn beslissing steeds maar uit en werd ondertussen vele geschenken rijker. Toen Chloë dit vernam, werd ze heel verdrietig. Ze hield alles | |
[pagina 139]
| |
voor Daphnis verborgen, omdat ze hem geen verdriet wou aandoen. Maar hij bleef aandringen en haar uitvragen en had meer verdriet omdat hij het niet wist dan hij ooit zou hebben als hij het wel wist. Dus vertelde ze hem alles: hoeveel rijke mannen met haar wilden trouwen, hoe Mape had gezegd dat ze haar snel moesten uithuwelijken en hoe Druas niet ‘neen’ had gezegd, maar zijn beslissing tot aan de wijnoogst had uitgesteld. Daphnis was hevig geschokt en ging zitten huilen. Hij zei dat hij zou sterven als Chloë niet meer samen met hem naar de weide ging. En niet hij alleen, ook de schapen, als ze zo'n goede herderin zouden verliezen. Maar hij vermande zich en vatte weer moed. Hij besloot met zijn vader te praten en beschouwde zich nu als een van de aanbidders. Hij hoopte de anderen ver te overtreffen. Een ding baarde hem zorgen: Lamoon was niet rijk, en dat ene feit maakte zijn hoop wel erg klein. Toch besloot hij een huwelijksaanzoek te doen en Chloë was het daarmee eens. Lamoon durfde hij niet aan te spreken, maar hij vond wel de moed om Murtale te vertellen dat hij verliefd was en haar over zijn huwelijksplannen in te lichten. 's Nachts vertelde zij het aan Lamoon. Maar die nam het verzoek heel slecht op. Hij schold haar uit, omdat ze een herdersdochtertje wou koppelen aan een jongen, die, gezien zijn herkenningstekens, een grote toekomst voor zich had, en die, als hij eenmaal zijn familie had teruggevonden, hen niet alleen zou vrijkopen, maar hen ook meer land zou schenken. Maar Murtale was bang dat Daphnis, verliefd als hij was, zelfmoord zou plegen als hij alle hoop op een huwelijk verloor, en gaf hem daarom andere redenen voor de weigering op. ‘Jongen, wij zijn arm en we hebben een schoondochter nodig die iets binnenbrengt in plaats van iets te vragen. Maar zij zijn rijk en willen een rijke schoonzoon. Praat eens met Chloë en laat haar haar vader overtuigen om haar aan jou uit te huwelijken zonder er veel voor te vragen. Want ik weet zeker dat zij ook van je houdt en liever bij een arme, maar mooie man slaapt, dan bij zo'n rijke apekop.’ Murtale verwachtte niet dat Druas hiermee akkoord zou gaan zolang hij rijkere huwelijkskandidaten had, en dacht dat het huwelijk nu voorgoed van de baan was. Daphnis had tegen haar woorden niets in te brengen en was zo teleurgesteld in zijn verlangens, dat hij deed wat arme verliefden altijd doen: hij begon te wenen en riep opnieuw de Nimfen te hulp. | |
[pagina 140]
| |
Die nacht verschenen ze in zijn droom in dezelfde gedaante en kledij als tevoren. Opnieuw sprak de oudste: ‘Jouw huwelijk met Chloë is eigenlijk het terrein van een andere god, maar we zullen je een geschenk geven, dat Druas wel zal verleiden. Het schip van de jongelui uit Methumna, waarvan jouw geiten de tros hebben doorgeknaagd, werd die dag door de wind ver van het land weggeblazen. Maar 's nachts stak er een zware storm op en werd het op de rotsen van de kaap geworpen. Daar is het vergaan, samen met het grootste deel van zijn inhoud. Maar een beurs met drieduizend drachmen is door de golven aan wal gespoeld. Ze ligt verborgen onder wier, vlakbij een dolfijnekreng. Er komen nooit mensen, omdat iedereen een eindje omloopt, om de stank van die rotte vis te vermijden. Ga erheen, neem de beurs mee en bied haar aan als huwelijksgeschenk. Voorlopig is het voldoende dat je niet arm lijkt; rijk worden zal later wel komen.’ Na deze woorden vertrokken ze samen met de nacht. De volgende morgen sprong Daphnis dolblij uit bed, dreef met veel gefluit zijn geiten naar de wei, kuste Chloë, knielde voor de Nimfen en liep naar de zee, met het excuus dat hij wou gaan zwemmen. Op het strand, ging hij langs de branding op zoek naar de drieduizend. Veel moeite kostte het hem niet, want de stank van de aangespoelde dolfijn, die daar lag te rotten, kwam hem al tegemoet. Hij volgde het stankspoor en ging recht op zijn doel af. Hij verwijderde het wier en vond de beurs vol zilver. Hij raapte haar op en stopte haar in zijn knapzak. Maar hij ging niet weg voor hij de Nimfen en de zee had bedankt! Want hoewel hij een geitenhoeder was, hield hij nu meer van de zee dan van het land, omdat de zee zijn huwelijk met Chloë had mogelijk gemaakt. Nu hij de drieduizend had, voelde hij zich niet alleen de rijkste man van alle boeren in de omgeving, maar van de hele wereld. Hij aarzelde niet langer, ging snel naar Chloë, vertelde haar zijn droom en liet haar de beurs zien. Hij vroeg haar op zijn geiten te letten tot hij terug was en rende met grote passen naar Druas. Die trof hij aan toen hij samen met Mape graan stond te dorsen. Hij viel direct met de deur in huis over het huwelijk: ‘Geef me Chloë tot vrouw. Ik kan mooi op de panfluit spelen, druiven oogsten en wijnstokken planten. Ik kan de grond omploegen en wannen in de wind. Chloë kan getuigen hoe goed ik mijn geiten hoed. Ik heb ooit vijftig geiten gekregen en hun aantal verdubbeld. Ik heb ook mooie, grote bokken | |
[pagina 141]
| |
gefokt; vroeger moesten we de geiten altijd bij iemand anders laten dekken. Bovendien ben ik jong en een goede buurman. En ik ben gezoogd door een geit, zoals Chloë dat is door een schaap. In al die dingen ben ik beter dan de anderen, maar ook mijn geschenken zullen niet voor die van hen onderdoen. Zij geven geiten en schapen, een span schurftige ossen, en graan, waar je zelfs geen kippen mee kan voeren. Van mij krijgen jullie deze drieduizend drachmen. Maar laat niemand het te weten komen, zelfs mijn vader Lamoon niet.’ Hij gaf ze hem, viel hem om de hals en kuste hem. Toen ze die onverwacht grote som geld zagen, beloofden ze hem dadelijk Chloë als vrouw en ze stemden erin toe om Lamoon om te praten. Mape bleef bij Daphnis en liet haar ossen de molen ronddraaien om het graan te malen. Druas borg de beurs op bij de herkenningstekens en rende snel naar Lamoon en Murtale om hen - het idee! - een jongeman ten huwelijk te vragen. Hij trof hen aan terwijl ze pas gewande gerst stonden af te meten. Ze waren in een slecht humeur omdat het bijna nog minder was dan het zaad dat ze gezaaid hadden. Hij troostte hen door te zeggen dat het overal hetzelfde was en vroeg toen de hand van Daphnis voor Chloë. Hij zei dat hij, hoewel anderen hem veel hadden gegeven, van hen niets zou vragen en dat hij eerder nog iets van het zijne aan hen zou geven. De kinderen waren toch samen opgegroeid en onder het weiden waren ze zo op elkaar verliefd geworden dat ze nog moeilijk te scheiden waren. En ze hadden nu toch al de leeftijd om met elkaar naar bed te gaan. Dit zei hij en nog veel meer, want hij had voor zijn pleidooi drieduizend drachmen salaris gekregen. Lamoon kon nu niet langer zijn armoede als excuus inroepen, want dat vonden ze niet erg, en ook niet Daphnis' leeftijd, want hij was al een jongeman. En zijn echt bezwaar: dat Daphnis een beter huwelijk verdiende, durfde hij niet te noemen. Hij zweeg een tijdje en antwoordde dan: ‘Je doet er goed aan de voorkeur te geven aan je buren boven vreemdelingen, en rijkdom niet boven eerlijke armoede te stellen. Mogen Pan en de Nimfen je daarom zegenen. Ik ben ook voor dit huwelijk. Ik zou wel gek zijn om op mijn leeftijd de vriendschap van jouw huishouden niet als een grote aanwinst te beschouwen, nu ik een helpende hand in het werk best kan gebruiken. En Chloë is een felbegeerde bruid, ze is mooi, heeft de goede leeftijd en is in alle opzichten een goed meisje. Maar | |
[pagina 142]
| |
ik ben maar een slaaf en kan voor niemand beslissen. We moeten dit aan mijn meester ter goedkeuring voorleggen. Laten we het huwelijk dus uitstellen tot de herfst. De mensen die uit de stad komen, zeggen dat hij dan hierheen zal komen. Dan zullen zij man en vrouw worden. Laten ze elkaar zolang liefhebben als broer en zus. Maar éen ding moet je weten, Druas: de jongen, waar je zoveel moeite voor doet is van betere afkomst dan wij.’ |
|