De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Uit de briefwisseling
| |
[pagina 103]
| |
[Antwerpen] 25 Juni 1943Waarde Boon,
Uwe ‘streep onder de rekening’ heeft mij diep ontroerd, zoo zelfs dat ik op het punt gestaan heb u niet meer te antwoorden, om u genoegen te doen, dus om u te doen gelooven dat ook ik uw brief effectief als een streep onder de rekening beschouwde. Maar het zou zoo geniepig geweest zijn dat ik later wroeging zou gevoeld hebben over het verraad dat ik zou gepleegd hebben jegens de belangstelling die uw werk mij inboezemt. De vos die in zijn hol gejaagd wordt door een hond die voor de opening blijft zitten zegt misschien ook ‘en nu trek ik een streep onder de rekening’. Maar die hond denkt er soms anders over en blijft zitten. Waarde Boon, de streep onder onze rekening zal door mij, niet door u, getrokken worden. En voor u is dat maar goed ook. Nu eerst een paar axioma: 1) Ik voer nooit een dergelijke correspondentie. 2) Wanneer ik zulks ditmaal wel doe, is het enkel in de hoop u zoodoende dienstig te kunnen zijn. 3) Onze briefwisseling zal nooit door mij gepubliceerd worden. Gij zegt dat gij gedacht hebt: ‘net als die pastoor niet zeggen mag dat Abel zijn jongen is (zelfs in uw brief aan mij durft gij het woord zoon niet gebruiken, want gij zegt “jongen”) mag ik het niet schrijven.’ Welnu, waarde vriend, daar geloof ik geen zier van. Gij probeert uzelf te overtuigen, uzelf zand in de oogen te strooien. Goed. Maar in mijn oogen strooit gij niets en zeker geen zand. Gij hebt niets gedacht. Gij hebt enkel geaarzeld en het niet aangedurfd. En dat is jammer, want het zou aan het boek een hoogere vlucht gegeven hebben. Gij zijt teruggeschrikt voor den banvloek van de R.K. kerk. En dat mag een kunstenaar niet. Een schrijver moet pal staan als het oogenblik daar is. Niet dat men dergelijke situaties zoeken moet en zeker niet met de bedoeling schandaal te verwekken, maar wanneer men eenmaal verstrikt is in dergelijke verhoudingen, dan moet men op den ingeslagen weg ook consequent doorgaan. Gij doet die arme SylvainGa naar voetnoot1) de walgelijkste dingen doen, kinderen ‘enculeeren’Ga naar voetnoot2) enz. Gij geneert u absoluut niet als het Sylvain betreft, omdat die toch niet onder de bescherming van Rome staat. Maar gij deinst te- | |
[pagina 104]
| |
rug voor een zoo rein en natuurlijk iets als het vaderschap omdat het een pastoor betreft. Foei. De vader van Van Gogh was een priester, maar een protestantsche dominee. En daar gij het verhaal naar België getransponeerd hebt, deed zich voor u een moeilijkheid voor. Zou ik, zou ik niet? Gij hebt de bezwaren sterk overdreven, want gij hebt niet bedacht, of niet geweten, dat vroeger ook de Roomsche priesters mochten trouwen. Nu is er tusschen trouwen en ‘gemeenschap hebben met een vrouw buiten den echtelijken stand’ nog wel een klein verschil, maar hoe nietig is dat niet? In Reinaart de Vos leest men nog van den pastoor en zijn vrouw. Het verbod om te trouwen is dus pas in 1400 of 1500 uitgevaardigd en zeer zeker een van de groote oorzaken, indien niet de grootste, van de Hervorming. Het maken van een kind door dien pastoor zou, op zichzelf, iets doodgewoons zijn, maar het zou aan uw boek een veel grootere draagkracht gegeven hebben. Dat voortdurend ‘met zijn bakkes tegen den grond liggen’ van dien pastoor, dat geen eind wil nemen, zou voor den lezer aannemelijk geweest zijn, terwijl hij zich nu afvraagt waarom die vent dat in Godsnaam doet. Ik heb het geraden, maar ik vrees dat ik de enige zal zijn. Kent gij de geschiedenis van Koning Oedipoes door Sophokles in een van zijn dramas vereeuwigd? Die vermoordt zijn vader, trouwt met zijn moeder en heeft van haar twee of drie kinderen. Dat is, dunkt mij, al iets heel anders. En toch hebben de Grieken dat verhaald. Laat het een les voor u zijn. Zoek geen schandaal, maar laat u door niets of niemand terugschrikken. Nog een laatste woord. Ik stel u absoluut niet op één lijn met Dostoiëwsky. D. heeft een ‘lijn’ in zijn boeken, gij niet. Na het lezen van een boek van D. kent men de personages, maar men kent D. niet, terwijl uw proza een duidelijk inzicht geeft in uw eigen persoonlijkheid. Dat is trouwens de grootste kwaliteit van uw boeken. Wanneer ik van D. gesproken heb dan is zulks enkel omdat zijn boeken de eenige van die lengte zijn die ik heb kunnen uitlezen. En dat is ook met de uwe het geval, al heb ik wel eenige moeite gehad met het laatste deel, evenals met het laatste deel van uw voorstad. Ik wensch u veel succes en hoop dat gij nog veel boeken schrijven zult. Maar pas op voor de concessies. Hartelijke groeten, [Ws. A. de Ridder] | |
[pagina 105]
| |
Aalst, 26 Juni 43Waarde De Ridder,
Waarom schreef u mij dat alles niet in een eersten brief? Ik wist wie u was en vroeg naar uw eerlijke mening omtrent mijn werk. Ik wou niets weten van lieve poespas en complimenten en rond de zaak heendraaien. Ik wou dat iemand mij de waarheid zei. Nu doet gij het, eindelijk. Ik ben u dankbaar. Gij moet me geen succes wenschen. Ik wil geen succes. Ik wil slechts trachten te zeggen wat er in mij is.
En wat ik met die streep onder de rekening bedoelde (Ja, alhoewel ik vrees dat gij het als schipperen zult aanzien, wat niet waar is, daar geef ik mijn kop voor). Wat ik er mee bedoelde was dit: Ik wou me niet doen doorgaan als een arrivist schermende met de vriendschap van W. Elsschot en in voortdurende briefwisseling zijnde met hem. Foert daarmee. Ik wou uw raad weten en daarmee basta. Ik wou u niet standvastig embeteeren met brieven. Gelooft ge mij? Deze laatste brief van u versterkt mijn meening dat ik in u een eerlijke vriend kan zien. In achting en vriendschap Louis P. |
|