[De Tweede Ronde 1989, nummer 3]
Voorwoord
Kort geleden verklaarde schrijver-vertaler Frans Denissen in Vrij Nederland: ‘Schrijven in Vlaanderen is schrijven in een land dat geen taal heeft, maar een compilatie van dialecten (...). Schrijven in Vlaanderen is eigenlijk vertalen: uit het magma van patois in een koinè die op schrift kan worden gesteld.’ Toch moge uit dit tot-in-de-vertalingen volledig Vlaamse nummer blijken hoe goed men zich ginds van het Nederlands bedient, ook wanneer kleine erupties van genoemd magma voor couleur locale zorgen, en fraai effect sorteren, met name in de dialoog. Vast en zeker (‘Zeker en vast,’ zegt men in Vlaanderen) zal er altijd enig verschil in taalgebruik blijven, maar in de geschreven vorm is dit langzamerhand even onopvallend als het verschil tussen Brits en Amerikaans Engels. Cultureel is er tussen wat met een historisch-linguïstische - niet staatkundige - benaming wordt aangeduid als Noord- en Zuid-Nederland, haast ongemerkt een integratie aan het ontstaan, die zich uitstrekt tot gebieden als journalistiek, show business, toneel en wetenschap, maar die begonnen is en ook het verst gevorderd is in de literatuur. Dit nummer moge er getuigenis van afleggen (aanmoediging van hogerhand kan wel eens zinvol zijn: de Nederlandse Taalunie verleende subsidie).
In Nederlands proza bekende reputaties naast nog tamelijk onbekend talent: Luc Boudens, Walter van den Broeck, Herman de Coninck, Frans Denissen, André Janssens en Tom Lanoye. In Nederlandse poëzie Stefaan van den Bremt, Patrick Conrad, Charles Ducal, Luuk Gruwez, Miriam Van hee, Willem M. Roggeman en Eddy van Vliet, die als gastredacteur een groot aandeel heeft gehad in de samenstelling van dit nummer.
Dat Vlamingen ook actief worden in de wereld van het vertalen is een bewijs te meer van toenemende integratie. In dit nummer Vertaalde poëzie van Kostís Palamás (Stefan van den Broeck), Heredia (Paul Claes), Montale (Frans Denissen), Rilke en Shakespeare (wijlen Jan van den Weghe). In Vertaald proza enkele klassieke teksten: een fragment uit Longus' vertederende pastorale ‘Daphnis en Chloë’; van Machiavelli een brief en het enige korte (satanische) verhaal dat hij geschreven heeft, ‘Belfagor’. Camporesi's studie, in Essay, over erotische stimulantia in de Renaissance sluit er mooi bij aan. Light Verse vindt meer en meer beoefenaars in Vlaanderen, vooral Paul Ilegems en Hugo Matthysen zijn op dit gebied actief; de rubriek is uitgebreid met twee voorbeelden van het Vlaamse lied, in onvervalst patois. Twee Vlaamse klassieken zijn in Anthologie te vinden: Boon en Elsschot, met brieven over en weer, met columns (Boon), een scabreus studentenlied en een onbekend interview (Elsschot). Voor het eerst heeft dit nummer ook de rubriek Interview, waarin de Vlaamse beeldhouwer Reinhoud aan het woord komt. De beeldende kunst in dit nummer is overigens van een derde klassieke schrijver uit Vlaanderen, Hugo Claus: mooie erotische tekeningen. Van Claus is ook de ongetitelde pentekening die het omslag siert en waar wij voor de gelegenheid de titel aan verbinden: ‘De Vlaamse literatuur werpt haar (robuuste) schaduw vooruit’.
Redactie