De Tweede Ronde. Jaargang 10
(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Bespiegelingen van een oude vrouw
| |
2Often I think of myself as riding -
Alone, on a bus through western country.
I sit above the back wheels, where the jolts are hardest,
And we bounce and sway along toward the midnight,
The lights tilting up, skyward, as we come over a little rise,
Then down, as we roll like a boat from a wave-crest
All journeys, I think, are the same:
The movement is forward, after a few wavers,
And for a while we are all alone,
Busy, obvious with ourselves,
The drunken soldier, the old lady with her peppermints;
And we ride, we ride, taking the curves
Somewhat closer, the trucks coming
Down from behind the last ranges,
| |
[pagina 125]
| |
hun zwarte vormen scheuren voorbij;
en de lucht klapt tussen ons in,
doet de bevroren ruiten springen,
en ik lijk terug te gaan,
terug in de tijd:
Twee zanglijsters, één binnen in een kas,
zijn keel op en neer, zittend in een luchtgat,
en een andere, buiten, in de stralende dag,
met een wind uit het westen en alle bomen in beweging.
Eerst zong de een, en dan de ander,
het gezang tuimelde over en onder het glas,
en de mannen eronder kruiden modder naar de cementen banken,
de volle kruiwagens piepend en zwaaiend,
en het opspringen van de plank als een voet de sponning verliet.
Reis binnen een reis:
het kaartje zoek of verloren, het hek
ontoegankelijk, de boot steeds uitvarend
vanaf het gammele houten dok,
de wuivende kinderen;
of twee paarden ploeterend in de sneeuw, hun lijnen ineen,
een enorme houten slee zwenkend erachter,
langs een steile oever omhoog.
Even staan ze boven mij,
hun zwarte huiden huiverend:
dan schieten ze vooruit,
langs een heuvel naar beneden.
| |
[Engels]Their black shapes breaking past;
And the air daps between us,
Blasting the frosted windows,
And I seem to go backward,
Backward in time:
Two song sparrows, one within a greenhouse,
Shuttling its throat while perched on a wind-vent,
And another, outside, in the bright day,
With a wind from the west and the trees all in motion.
One sang, then the other,
The songs tumbling over and under the glass,
And the men beneath them wheeling in dirt to the cement benches,
The laden wheelbarrows creaking and swaying,
And the up-spring of the plank when a foot left the runway.
Journey within a journey:
The ticket mislaid or lost, the gate
Inaccessible, the boat always pulling out
From the rickety wooden dock,
The children waving;
Or two horses plunging in snow, their lines tangled,
A great wooden sleigh careening behind them,
Swerving up a steep embankment.
For a moment they stand above me,
Their black skins shuddering:
Then they lurch forward,
Lunging down a hillside.
| |
[pagina 126]
| |
I. 3Zoals wanneer slib drijft en zift door modderige poelen,
in kleine kraaltjes bezinkt rond wier en verzonken takken,
en één krab, tastend, zichzelf kromt alvorens over de bodem te gaan,
grotesk, onhandig, haar uitstekende ogen kijkend naar niets bijzonders,
alleen een paar luchtbellen komen van de slecht passende tentakels,
de staart en kleinere poten glippen en glijden langzaam achteruit,
zo streeft de geest naar een ander leven,
een andere manier en plaats om door te gaan;
of een zalm, vermoeid, een ondiepe stroom opzwemmend,
schuift in een draaikolk achteraf, een zanderige inham,
botsend tegen takken en bodemstenen, draait dan
rond, terug in het kleine hoofdstroompje, de vaart van bruinigwit water,
nog steeds vooruit zwemmend,
zo, naar ik aanneem, reist de geest.
| |
3As when silt drifts and sifts down through muddy pond-water,
Settling in small beads around weeds and sunken branches,
And one crab, tentative, hunches himself before moving along the bottom.
Grotesque, awkward, his extended eyes looking at nothing in particular,
Only a few bubbles loosening from the ill-matched tentacles,
The tail and smaller legs slipping and sliding slowly backward -
So the spirit tries for another life,
Another way and place in which to continue;
Or a salmon, tired, moving up a shallow stream,
Nudges into a back-eddy, a sandy inlet,
Bumping against sticks and bottom-stones, then swinging
Around, back into the tiny maincurrent, the rush of brownish-white water,
Still swimming forward -
So, I suppose, the spirit journeys.
| |
[pagina 127]
| |
4Mijn geranium gaat dood, wat ik ook doe,
nog gebogen naar waar de zon het laatste was.
ik heb ik weet niet hoe vaak 'm geprobeerd te verpotten.
Maar die rozen: ik hoef maar te kijken of weg.
De ogen genieten in het zien en het frisse nabeeld;
zonder te staren als een pummel, of een kniezende adolescent;
zonder ophef.
Kijk naar de verre bomen aan het eind van de tuin.
De platte tak van die den houdt het laatste restje zon,
wiegt het, als een zonovergoten vijver,
in een lichte wind.
Ik heb het stil genoegen liever:
de wesp die drinkt aan de rand van mijn kopje;
een slang die haar kop opheft;
muziek van een slak.
| |
4My geranium is dying, for all I can do,
Still leaning toward the last place the sun was.
I've tried I don't know how many times to replant it.
But these roses: I can wear them by looking away.
The eyes rejoice in the act of seeing and the fresh after-image;
Without staring like a lout, or a moping adolescent;
Without commotion.
Look at the far trees at the end of the garden.
The flat branch of that hemlock holds the last of the sun,
Rocking it, like a sun-struck pond,
In a light wind.
I prefer the still joy:
The wasp drinking at the edge of my cup;
A snake lifting its head;
A snail's music.
| |
[pagina 128]
| |
IV. 3Jong nog, blijven de visjes ingaan tegen de stroom.
Wat is er van zorg geworden? Dit meer ademt als een roos.
Bekoor mij, verandering. Waar ben ik vandaan gevallen?
Ik drink mijn tranen op een plek waar al het licht komt.
Ik ben verliefd op de doden! Mijn hele voorhoofd een geluid!
Op een donkere dag loop ik recht op de regen af.
Wie anders zweet licht uit een steen?
Door te zingen verdedigen we;
de schil leeft voort, vurig als zaad;
mijn rug kriekt met de dageraad.
Is mijn lichaam aan het spreken? Ik adem wat ik ben:
het eerste en laatste aller dingen.
Nabij de graven van de grote doden
spreken zelfs de stenen.
| |
3Younglings, the small fish keep heading into the current,
What's become of care? This lake breathes like a rose.
Beguile me, change. What have I fallen from?
I drink my tears in a place where all light comes.
I'm in love with the dead! My whole forehead's a noise!
On a dark day I walk straight toward the rain.
Who else sweats light from a stone?
By singing we defend;
The husk lives on, ardent as a seed;
My back creaks with the dawn.
Is my body speaking? I breathe what I am:
The first and last of all things.
Near the graves of the great dead,
Even the stones speak.
|
|