De Tweede Ronde. Jaargang 10(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Een stervende Klaas de Wit (0) Een stervende heeft nergens anders tijd voor dan voor zijn dood. Verstoord kijkt hij langs je heen naar buiten wanneer je nog probeert hem te bepraten tot het leven. Uitvluchten, zie je hem denken in zijn ademnood, alles is een uitvlucht voor mijn dood. (1) Schoorvoetend nader ik het uitvergrote kinderledikant waar hij ligt bij te komen van de schok: de nieuwe winterjas keurig opgevouwen op de wal voetje voor voetje het novemberkille water in. Kijk, mama, wat doet die meneer? Warmend zijn eeuw oude hand tussen de mijne, zoekend zijn waterblauwe ogen laat ik zijn tranen stromen. Woorden breken in mijn mond. [pagina 46] [p. 46] (2) Daarna gaat het snel bergaf, zoals de zuster in de ziekenboeg voorzegd had. Vaak zit hij een vergadering voor, noemt mij bij een andere naam, spreekt in tongen. Op een avond, ziende hoe zijn tandeloze mond zich stukbijt op de tralies van zijn kooi noem ik hem Vader. Grommend wendt hij zich van me af, gekwelde koningsbaviaan. (3) Het gezicht is al niet meer van deze wereld, de mond hangt scheef, de ogen ver en glazig levensgrote mama-pop. Je handen hebben het restant van je verhaal. Ik speel een beetje met ze, streel, ontwijk, kom terug. Nadat ik een kus gefluisterd heb op je verdorde voorhoofd zie ik ze (door een spleet in het obligate kamerscherm) opfladderen als aangeschoten vogels boven de gele sprei, schrijven in de lucht: Ik moet nu weg Ik moet nu weg Vorige Volgende